ECLI:NL:RBDHA:2015:5354

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2015
Publicatiedatum
11 mei 2015
Zaaknummer
14 / 24379
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van asielaanvraag voor gezinshereniging van meerderjarige dochters van een Syrische referent

In deze zaak hebben twee Syrische jongvolwassenen, eiseressen, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging werd afgewezen. De rechtbank heeft op 23 april 2015 uitspraak gedaan. Eiseressen, die beiden de Syrische nationaliteit bezitten, zijn de dochters van referent, die in 2014 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verkregen. De aanvraag van referent voor een mvv voor zijn dochters werd afgewezen omdat zij ten tijde van zijn vertrek uit Syrië meerderjarig waren en niet voldeden aan de voorwaarden van het nareisbeleid, dat vereist dat er sprake is van een meer dan normale emotionele afhankelijkheid.

De rechtbank heeft de zaak grondig onderzocht en vastgesteld dat eiseressen financieel volledig afhankelijk zijn van referent en dat zij tot aan zijn vertrek bij hem in huis hebben gewoond. De rechtbank oordeelde dat de verweerder ten onrechte had gesteld dat er geen sprake was van een meer dan normale emotionele afhankelijkheid. Eiseressen zijn jongvolwassenen die nog geen eigen gezin hebben gesticht en in een oorlogssituatie in Syrië leven, wat hun afhankelijkheid van referent versterkt. De rechtbank heeft ook verwezen naar relevante jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, die bevestigt dat jongvolwassenen die bij hun ouders wonen, recht hebben op gezinsleven onder artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseressen. De uitspraak benadrukt het belang van de emotionele afhankelijkheid in het kader van gezinshereniging en de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling door de overheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 14/24379
V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 23 april 2015 in de zaak tussen
[naam 1] (ook geschreven als [naam 1] of [naam 1]), eiseres 1, geboren [geboortedatum 1],
[naam 2] (ook geschreven als [naam 2] of [naam 2]), eiseres 2, geboren [geboortedatum 2],
gezamenlijk te noemen eiseressen,
gemachtigde: mr. H.E. Visscher,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (en diens rechtsvoorgangers), verweerder,
gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek.

Procesverloop

Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 oktober 2014 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 2 februari 2015. Referent [naam 3], geboren [geboortedatum 3], is ter zitting verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseressen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig A. Al Suhail, tolk Arabisch/Syrisch-Libanees. Ter zitting is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1. Eiseressen hebben beiden de Syrische nationaliteit. Zij zijn de dochters van referent. Aan referent is met ingang van 18 maart 2014 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, geldig van 4 februari 2014 tot 4 februari 2019.
2. Op 2 juni 2014 heeft referent een aanvraag tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘gezinshereniging in het kader van nareis’ ingediend voor zijn echtgenote en vier van zijn kinderen, te weten [naam 4], [naam 5] en eiseressen. Op 8 juli 2014 heeft verweerder de aanvraag ten behoeve van eiseressen afgewezen. Daarbij heeft verweerder overwogen dat gebleken is dat eiseressen ten tijde van het vertrek van referent uit Syrië op 3 november 2013 de meerderjarige leeftijd reeds hadden bereikt. Eiseressen voldoen niet aan de voorwaarden van het nareisbeleid in die zin dat niet gebleken is van een meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid tussen eiseressen en referent. Bij besluit van 3 september 2014 heeft verweerder een asielvergunning voor bepaalde tijd verleend aan de echtgenote en de twee minderjarige kinderen, [naam 5], geboren [geboortedatum 5] en [naam 4], geboren [geboortedatum 4], met ingang van 11 juli 2014 tot 11 juli 2019.
3. Eiseressen hebben aangevoerd dat verweerder ten onrechte de aanvraag heeft afgewezen. Eiseressen zijn financieel volledig afhankelijk van referent, zij hebben tot aan het vertrek van referent bij hem in huis gewoond en hun studie wordt door hem bekostigd. Ze zijn jong volwassenen, die nog geen eigen gezin gesticht hebben, voorzien niet in hun eigen onderhoud en wonen niet op zichzelf. Er is dan ook sprake van een overstijgende afhankelijkheidsrelatie. Zij beroepen zich in dit verband op artikel 8 van het van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarbij komt dat vanwege de oorlog hun sociale netwerk is weggevallen. Zij leven daardoor ondergedoken. Bovendien bestaat er een reëel risico dat zij als jonge, alleenstaande vrouwen aan seksueel geweld bloot gesteld worden. Eiseressen verwijzen ter onderbouwing van hun stellingen naar het Algemeen Ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Syrië van 26 augustus 2014 (par. 2.4.2.), de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 7 november 2014 (ECLI:NL:RBAMS:2014:7563) en de uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mensen (EHRM) A.A. tegen het Verenigd Koninkrijk (nr. 8000/08, 20 september 2011), Maslov tegen Oostenrijk (1638/03, 23 juni 2008) en Mugenzi tegen Frankrijk (52701/09, 10 juli 2014). Tenslotte zijn eiseressen van mening dat zij ten onrechte niet gehoord zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Ingevolge artikel 29, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend:
de vreemdeling die als partner of meerderjarig kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling zodanig afhankelijk is van die vreemdeling, dat hij om die reden behoort tot diens gezin.
5. Ingevolge hoofdstuk C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) geldt voor meerderjarige kinderen eveneens dat het kind feitelijk moet behoren tot het gezin. In dit geval moet de hoofdpersoon niet alleen aantonen dat het meerderjarig kind feitelijk tot zijn gezin heeft behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is, maar ook dat er sprake is van een meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid met het meerderjarig kind.
De afhankelijkheidsrelatie moet de gebruikelijke banden overstijgen die normaal gesproken tussen meerderjarige kinderen en hun ouders bestaan. Een indicatie voor een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie zou kunnen zijn dat het meerderjarige kind door zijn medische of psychische situatie dusdanig afhankelijk is van de hoofdpersoon, dat hij zonder de zorg van de hoofdpersoon niet zelfstandig kan functioneren.
Als de afhankelijkheid tussen de hoofdpersoon en het meerderjarige kind zodanig bijzonder is dat aangenomen moet worden dat sprake is van meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid, dan wordt aangenomen dat het meerderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin.
Voor de beoordeling of het meerderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin wordt niet alleen betrokken de gezinssituatie ten tijde van de aanvraag, maar ook de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst (dan wel land van bestendig verblijf).
6. Niet in geschil tussen partijen is dat eiseressen de dochters van referent zijn. Evenmin is in geschil dat eiseressen reeds meerderjarig waren op het moment van vertrek van referent uit het land van herkomst en aankomst in Nederland. Partijen verschillen van mening over de vraag of sprake is van meer dan normale, emotionele afhankelijkheid tussen referent en eiseressen, op grond waarvan eiseressen in het kader van nareis voor een mvv in aanmerking hadden moeten komen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op de door eiseressen aangevoerde omstandigheden, op onjuiste gronden op het standpunt gesteld dat niet gebleken is van een meer dan normale emotionele afhankelijkheid tussen eiseressen en referent. Eiseressen zijn jongvolwassen (22 en 21 jaar) alleenstaande vrouwen, die tot aan het vertrek van referent deel uitmaakten van het gezin van referent en financieel volledig afhankelijk van hem waren en zijn. Ze studeren nog en hebben geen eigen gezin gesticht, voorzien niet in hun eigen onderhoud, hebben dat ook nooit gedaan en wonen niet op zichzelf. Zij hebben hun hele leven bij referent thuis gewoond. Referent heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat de oudste broer van eiseressen sinds kort ook in Nederland verblijft en de oudste zus met haar gezin in Saoudi-Arabië woont. Een sociaal netwerk en opvang ontbreken derhalve. Daarbij komt dat het ouderlijk huis gebombardeerd is en het gezin vervolgens in 2013 naar Latakya is gevlucht. Van daaruit is referent op 3 november 2013 naar Nederland vertrokken. Eiseressen zijn nu als enigen van het kerngezin achtergebleven in een oorlogssituatie in Syrië en wonen in een huurhuis in de buurt van een militaire controlepost. Zij hebben geen enkele bewegingsvrijheid en worden slechts geholpen door een oudere vrouw, die boodschappen voor hen doet. De rechtbank overweegt dat uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) - onder meer A.A. tegen het Verenigd Koninkrijk, nr. 8000/08, 20 september 2011 - volgt dat voor jong volwassenen die nog bij hun ouders wonen ‘gezinsleven’ met hun ouders wordt aangenomen in de zin van artikel 8 van het EVRM. Uit deze jurisprudentie volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiseressen behoren tot het kerngezin van referent. Het bestreden besluit is dan ook onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval direct had moeten toetsen aan artikel 8 van het EVRM in plaats van zich op het standpunt te stellen dat eiseressen een aparte reguliere verblijfsvergunning moeten aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM hadden moeten indienen. De rechtbank acht in dit verband van belang dat met het van kracht worden van artikel 3.6a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 de waterscheiding tussen reguliere procedures en asielprocedures minder absoluut is geworden. Indien eiseressen op eigen gelegenheid Nederland zouden weten te bereiken, vallen zij immers onder speciaal beleid van verweerder en kunnen zij voor een zelfstandige vergunning in aanmerking komen.
9. Tot slot is aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiseressen. De vraag of in bezwaar al dan niet een hoorplicht bestaat, wordt beheerst door het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij één van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met wat in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing. De rechtbank is, gelet op de gemotiveerde inhoud van het bezwaarschrift, bezien in samenhang met wat eiseressen met name met betrekking tot het aspect ‘meer dan normale emotionele afhankelijkheid’ tussen referent en eiseressen in eerste instantie hebben aangevoerd en wat in de primaire beslissing daaromtrent is overwogen, van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat deswege van het horen van eiseressen kon worden afgezien. Ook deze beroepsgrond treft dan ook doel.
10. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12 van de Awb.
11. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseressen gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 980 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165 (honderdvijfenzestig) aan
eiseressen te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 980 (negenhonderdtachtig), te
betalen aan eiseressen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.