3.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de verklaringen van [slachtoffer] niet tot het bewijs mogen worden gebezigd. Weliswaar zijn er discrepanties tussen de door haar afgelegde verklaringen bij de politie en de rechter-commissaris aanwezig, maar deze zijn niet dermate groot om tot het oordeel te komen dat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn. De rechtbank zal derhalve bij de beoordeling van de tenlastelegging mede uitgaan van de verklaringen van [slachtoffer].
Aan verdachte worden vier modaliteiten van mensenhandel verweten, kort gezegd:
a. het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en/of opnemen van [slachtoffer] met het oogmerk van uitbuiting, waarbij er sprake is van dwang, (bedreiging met) geweld en/of andere feitelijkheden, en/of door afpersing, fraude en/of misleiding en/of waarbij misbruik is gemaakt van overwicht en van de kwetsbare positie van die [slachtoffer];
b. door dwang, (bedreiging met) geweld, andere feitelijkheden, en/of afpersing en/of door fraude en/of door misleiding en/of waarbij misbruik is gemaakt van overwicht en van de kwetsbare positie, [slachtoffer] dwingen en/of bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard, dan wel handelingen ondernemen waarvan verdachte wist of had moeten vermoeden dat [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten;
c. het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van [slachtoffer];
d. door dwang, (bedreiging met) geweld of andere feitelijkheden, andere feitelijkheden, afpersing en/of fraude en/of waarbij misbruik is gemaakt van overwicht en van de kwetsbare positie, [slachtoffer] dwingen, dan wel bewegen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde.
Ad a. Artikel 273f, lid 1, sub 1 Sr
Bij de beoordeling van de vraag of in deze zaak mensenhandel als bedoeld in artikel 273f, lid 1, sub 1 Sr, bewezen kan worden, dient – gelet op hetgeen ten laste is gelegd – vastgesteld te worden of er sprake was van een
handeling(werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen), van
middelen(in dit geval bestaande uit dwang, geweld, bedreiging met geweld of andere feitelijkheden, andere feitelijkheden, afpersing, fraude, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van de kwetsbare positie). Indien zowel een of meer handelingen als een of meer middelen zijn bewezen, dan dient vervolgens nog worden beoordeeld of er sprake was van een
oogmerk van uitbuiting.
Handeling
De rechtbank is – met de raadsman – van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] heeft vervoerd en overgebracht, en zal derhalve verdachte van deze onderdelen in de tenlastelegging vrijspreken. [slachtoffer] is immers op eigen gelegenheid en kosten naar Nederland gereisd.
Met betrekking tot de overige ten laste gelegde handelingen overweegt de rechtbank het navolgende.
Niet ter discussie staat dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde periode samen met [slachtoffer] in de woning aan de [Verblijfadres]heeft verbleven en dat [slachtoffer] in die woning als prostituee heeft gewerkt. Zowel verdachte als [slachtoffer] hebben dit verklaard. Verdachte heeft ook verklaard dat hij deze woning heeft gehuurd om met [slachtoffer] te kunnen samenwonen. Derhalve kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte [slachtoffer] heeft gehuisvest en opgenomen.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft geworven om haar in Nederland in de prostitutie te laten werken en met dat doel heeft gehuisvest. Onduidelijk is gebleven of [slachtoffer] op initiatief van verdachte, dan wel op eigen initiatief naar Nederland is komen, en of zij vanaf het begin al de bedoeling had om in Nederland in de prostitutie te gaan werken.
Op grond van het vorenstaande staat vast dat verdachte handelingen heeft verricht, te weten het huisvesten en opnemen van [slachtoffer], als bedoeld in artikel 273f, lid 1, sub 1 Sr.
Middelen
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat niet of althans onvoldoende is gebleken dat verdachte tegen [slachtoffer] dwang, bedreiging met geweld, afpersing, fraude en misleiding heeft toegepast zodat zij in de prostitutie zou gaan werken, en zal derhalve verdachte van deze onderdelen in de tenlastelegging vrijspreken.
Ook is onvoldoende gebleken dat verdachte geweld tegen [slachtoffer] heeft gebruikt. De verklaring van [slachtoffer] hieromtrent vindt onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. Daarbij overweegt de rechtbank dat zij in dit verband geen acht zal slaan op de verklaringen van [Aangever]. De verklaringen van [Aangever] hebben betrekking op de periode augustus – september 2012. [slachtoffer] heeft echter verklaard – wat hier verder ook van zij - dat zij december 2012 door verdachte is mishandeld. De verklaringen zijn derhalve onderling inconsistent zodat de verklaring van [Aangever] niet als steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer] kan dienen. Dit geldt ook voor de verklaringen van [Getuige]. Hetgeen [Getuige] over de mishandelingen van [slachtoffer], gepleegd door verdachte, heeft verklaard, betreffen immers niet zijn eigen waarnemingen. Hij heeft dit slechts van [slachtoffer] gehoord.
Anders dan de officier van justitie kan naar het oordeel van de rechtbank voorts niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of van de kwetsbare positie van [slachtoffer].
Onvoldoende is gebleken dat [slachtoffer] onder valse voorwendselen naar Nederland is gekomen. Verdachte en [slachtoffer] hadden voorts aanvankelijk een relatie, en toen [slachtoffer] naar Nederland kwam is niet reeds van tevoren afgesproken dat zij in de prostitutie zou gaan werken.
Uit het dossier en ter zitting is onvoldoende gebleken dat binnen deze relatie een ongelijke verhouding bestond, waarbij verdachte het overwicht had. [slachtoffer] was financieel niet afhankelijk van verdachte en zij was niet sociaal geïsoleerd door verdachte. [slachtoffer] kende diverse mensen in Nederland met wie zij regelmatig contact had, zij heeft voor een langere tijd familieleden ontvangen in de woning, zij heeft een taalcursus Nederlands gevolgd en zij was vrij om bijvoorbeeld boodschappen te doen of de kinderen naar school te brengen en van school te halen. Bovendien sprak zij regelmatig buiten de woning af met [Getuige]. Daarnaast is het rechtbank gebleken dat zij de vrije keuze had om bij verdachte te blijven, dan wel weg te gaan, hetgeen zij ook na een onenigheid met verdachte heeft gedaan. Verder is onvoldoende gebleken dat [slachtoffer] niet haar eigen werktijden en –dagen bepalen. Uit de administratie blijkt dat [slachtoffer] dagelijks slechts enkele – veelal vaste – klanten had. Bovendien kan uit diverse getuigenverklaringen worden opgemaakt dat [slachtoffer] alleen werkte als het geld op was en dat zij niet werkte tijdens haar menstruatie en in de periode dat er voldoende financiële middelen beschikbaar waren.
Wel staat voor de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] heeft geholpen en ondersteund met het opzetten en bijhouden van haar advertenties op internet en mede haar inkomsten in een schrift heeft bijgehouden. De verklaring van verdachte dat hij hierbij op verzoek van [slachtoffer] te hulp is geschoten, acht de rechtbank niet onaannemelijk. Deze handelingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank echter niet gekwalificeerd worden als het controleren van [slachtoffer], dan wel haar faciliteren bij haar werkzaamheden, waardoor verdachte een (feitelijk) overwicht op [slachtoffer] had.
Verdachte heeft ook niet onder valse voorwendselen het door [slachtoffer] verdiende geld aan hem laten afstaan. Het door [slachtoffer] verdiende geld ging volgens haar eigen verklaring in een zogenaamde gezamenlijke “huishoudpot” waaruit zowel verdachte als [slachtoffer] geld konden halen om te besteden en vaste lasten te betalen.
Verdachte heeft aldus [slachtoffer] niet bewust in een positie gebracht en doen blijven, waarin zij in haar beleving, maar ook in de beleving van verdachte geen andere keuze had dan om in het huis van verdachte te blijven en prostitutiewerk te verrichten.
Aldus volgt dat [slachtoffer] niet door verdachte bewust in een situatie is gebracht, die ver verwijderd is van de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren waarbij hij misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of van haar kwetsbare positie.
Verder heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij ervoor zou zorgen dat haar kinderen van haar zouden worden weggenomen. De rechtbank overweegt dat uit het dossier onvoldoende naar voren komt dat deze opmerking als een bedreiging moet worden gekwalificeerd. De precieze tekst van de uitlating is niet komen vast te staan, hetgeen wel noodzakelijk is voor de beoordeling. Dit geldt te meer nu verdachte ter zitting verklaard [slachtoffer] te hebben gewaarschuwd dat, indien zij met haar vluchtige levensstijl zou doorgaan, hij de Raad voor de Kinderbescherming zou informeren. Bovendien kan niet worden vastgesteld of verdachte zijn uitlating heeft gedaan vóór of na het vertrek van [slachtoffer] uit de woning, zodat, zelfs als de lezing van [slachtoffer] wordt gevolgd, niet kan worden vastgesteld dat deze uitlating als een dwangmiddel moet worden aangemerkt. Ook voor het dreigen met een feitelijkheid ontbreekt derhalve voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Nu de handelingen, noch de middelen bewezen kunnen worden, dient reeds voor dit feit vrijspraak te volgen.
Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of er bij verdachte sprake was van een oogmerk van uitbuiting.
De rechtbank spreekt verdachte derhalve van de onder eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde modaliteit van mensenhandel vrij.
Ad b. Artikel 273f, lid 1, sub 4 Sr
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het dossier onvoldoende gebleken dat verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen om in de prostitutie te werken. Zoals hierboven onder a. is overwogen, zijn er in het dossier onvoldoende feiten en omstandigheden aanwezig die de conclusie rechtvaardigen dat verdachte de keuzevrijheid van [slachtoffer] dermate heeft beperkt, dat vast is komen te staan zij zich gedwongen moet hebben gevoeld om in de prostitutie te gaan werken. Ook heeft verdachte niet door middel van één van de ten laste gelegde middelen [slachtoffer] bewogen om in de prostitutie te gaan werken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat onduidelijk is gebleven of [slachtoffer] op eigen initiatief of op initiatief van verdachte in de prostitutie is gaan werken. Zij heeft immers verklaard dat zij niet meer weet hoe zij aan het prostitutiewerk is begonnen en dat zij denkt dat waarschijnlijk verdachte op het idee is gekomen.
De rechtbank spreekt verdachte derhalve van de onder tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde modaliteit van mensenhandel vrij.
Ad c. Artikel 273f, lid 1, sub 6 Sr
Nu er geen sprake is van een uitbuitingssituatie, kan verdachte ook niet voordeel hebben getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer]. Vrijspraak dient derhalve ook ten aanzien hiervan te volgen.
Ad d. Artikel 273f, lid 1, sub 9 Sr
Niet is gebleken dat verdachte door één van de ten laste gelegde middelen [slachtoffer] heeft gedwongen, dan wel bewogen haar verdiensten als prostituee aan hem geheel of gedeeltelijk heeft doen afstaan. De rechtbank verwijst hierbij naar hetgeen reeds hierboven is overwogen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de onder vierde cumulatief/alternatief ten laste gelegde modaliteit van mensenhandel niet wettig en overtuigend bewezen, zodat ook hierbij vrijspraak dient te volgen.