ECLI:NL:RBDHA:2015:5303
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Opheffing gijzeling uit hoofde van de Wet Mulder wegens betalingsonmacht
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 april 2015 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] de Staat der Nederlanden heeft aangeklaagd. [eiser], die feitelijk verblijft in de Penitentiaire Inrichting te Lelystad, vorderde de onmiddellijke opheffing van zijn gijzeling, die was opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De gijzeling was opgelegd vanwege openstaande boetes die in totaal € 7.090,= bedroegen. [eiser] stelde dat hij in betalingsonmacht verkeerde en dat de duur van de gijzeling niet in verhouding stond tot het beoogde doel van betaling van de boetes.
De voorzieningenrechter overwoog dat de kantonrechters die de gijzeling hadden opgelegd, zich niet hadden gehouden aan de aanbevelingen van het Landelijk Overleg Coördinerend Kantonrechters (LOCK), die een maximale gijzelingsduur van vijftien dagen voorstaan, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen concrete bijzondere omstandigheden waren die een langere gijzeling rechtvaardigden. Bovendien werd vastgesteld dat de gijzeling onrechtmatig was, omdat deze geen redelijk doel diende in het geval van [eiser], die niet in staat was om te betalen.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van [eiser] toegewezen en de gijzeling met onmiddellijke ingang opgeheven. Tevens werd de Staat veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor de overheid om zich aan de richtlijnen te houden bij het opleggen van gijzelingen en de proportionaliteit van dergelijke maatregelen te waarborgen.