ECLI:NL:RBDHA:2015:5259

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
7 mei 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7642
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en een eiser, die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De eiser, die op 2 maart 1993 is geboren en de Nederlandse nationaliteit claimt, had op 14 april 2015 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 17 april 2015 is opgeheven, waardoor de beoordeling zich heeft beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode waarin hij onterecht in bewaring was gesteld.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris niet aannemelijk heeft gemaakt dat er voorafgaand aan de ontruiming van het pand waar eiser verbleef, een vermoeden bestond dat zich vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in dat pand bevonden. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat er geen grond was voor de aanname dat vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf aanwezig waren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregelen van ophouding en bewaring onrechtmatig waren, en heeft eiser een schadevergoeding van € 315,-- toegekend voor de periode van 14 tot 17 april 2015. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.470,--.

De rechtbank heeft de beroepen van eiser gegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing, binnen een termijn van één week na verzending van de uitspraak door de griffier.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/7642 en AWB 15/7463

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2015, in de zaken tussen

[eiser], ook bekend als [alias],V-nummer [nummer], eiser
(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Kuiper).

Procesverloop

Verweerder heeft op 14 april 2015 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Op respectievelijk 12 april 2015 en 14 april 2015 heeft eiser een beroepschrift ingediend bij de rechtbank, gericht tegen de beschikking verlenging ophouding ex artikel 50, vierde lid, van de Vw en tegen voormelde vrijheidsontnemende maatregel. In de beroepschriften is tevens verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft op 17 april 2015 de maatregel van bewaring opgeheven.
De openbare behandeling van deze beroepen heeft plaatsgevonden op 28 april 2015. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op 2 maart 1993 en de Nederlandse nationaliteit te hebben.
2. Nu de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling van dit geschil zich tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de maatregelen van ophouding en bewaring op enig moment onrechtmatig zijn geweest.
3. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
4. Eiser heeft ter zitting – samengevat weergegeven – aangevoerd dat de verlengde ophouding en de bewaring onrechtmatig zijn en verwijst daartoe naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2478. Ook in onderhavige zaak bestond volgens eiser geen vermoeden dat zich in het bezette pand vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf zouden bevinden. Het lijkt er volgens eiser op dat verweerder, onder verwijzing naar het proces-verbaal van bevindingen van 22 april 2015, alle eerdere ontruimingen van kraakpanden in de omgeving, bij onderhavige zaak probeert te betrekken. Dit is ten onrechte, volgens eiser, aangezien het in onderhavige zaak niet gaat om krakers maar om studenten. Voorts blijkt uit de stukjes van [X] die door verweerder worden aangehaald evenmin dat in het [pand] verbleven. Gelet hierop zijn de ophouding en bewaring van eiser onrechtmatig en dient aan eiser een schadevergoeding te worden toegekend.
5. Verweerder heeft – kort samengevat- aangevoerd dat er in onderhavig geval een vermoeden bestond dat zich in het [pand] vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf zouden bevinden. Daartoe wordt verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen van 22 april 2015, waarin door de betreffende verbalisant is aangegeven dat in de weken voorafgaande aan de bezetting van het [pand] er diverse kraakacties gaande waren in de [straat] te [plaats] (de zogenaamde [panden]). Het is de verbalisant ambtshalve bekend dat veel personen die betrokken en aangehouden zijn bij kraakacties in [plaats], niet de Nederlandse nationaliteit bezitten. Tijdens de ontruiming van de [panden] zijn vijf personen in vreemdelingenbewaring gesteld. Ook is het verbalisant ambtshalve bekend dat veel studenten die in [plaats] studeren, niet de Nederlandse nationaliteit bezitten en derhalve onder de toezichthoudende taak van de Afdeling Vreemdelingenpolitie Identificatie en Mensenhandel (AVIM) vallen. De Bureauleiding van de AVIM is op de dag dat de ontruiming van het [pand] zou plaatsvinden op de hoogte gesteld van twee uitzendingen van [X] waarin – samengevat weergegeven – in interviews wordt aangegeven dat er weinig studenten in het [pand] verbleven en daar hele groepen mensen zijn die her en der wonen en op reis zijn vanuit het buitenland. Ook is de ochtend van de ontruiming wederom contact geweest met de Bureauleiding van de AVIM over het aantal nog in het [pand] aanwezige personen.
Gelet op vorenstaande verzoekt verweerder het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om schadevergoeding af te wijzen..
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Bij uitspraak van 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2478, heeft de Afdeling uitspraak gedaan in een zaak waar sprake was van de ontruiming van het kraakpand “Schijnheilig” te [plaats] en waar een grote groep demonstranten strafrechtelijk is aangehouden in verband met het verstoren van de openbare orde. Van deze groep heeft een aantal demonstranten geweigerd zich te identificeren en zijn na afhandeling van het strafrechtelijk traject overgedragen aan de vreemdelingenpolitie en vervolgens in vreemdelingenbewaring gesteld. De Afdeling komt tot het oordeel dat, nu was gebleken dat voorafgaand aan de ontruiming van het kraakpand geen vermoeden bestond dat zich in dat pand vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf zouden bevinden, de vreemdelingenpolitie ook niet bij de ontruimingsactie betrokken was, algemeen bekend is dat demonstranten, die strafrechtelijk zijn aangehouden bij een ordemaatregel als deze, soms hun identiteit niet bekend willen maken om redenen die geen enkel verband houden met het niet respecteren van de bepalingen van de Vw 2000, en de minister ook overigens niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit hier wel het geval zou zijn, dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden die zouden kunnen duiden op een niet rechtmatig verblijf van appellanten in Nederland. De Afdeling concludeert dat onder die omstandigheden, de minister geen bevoegdheid aan de Vw 2000 kan ontlenen om de demonstranten op te houden of in bewaring te stellen. De maatregelen van ophouding en bewaring zijn reeds hierom onrechtmatig.
In de onderhavige zaak betreft het de ontruiming van het [pand] te [plaats] op
11 april 2015. Dit pand van de Universiteit van [plaats] (UvA) is door studenten bezet om hun onvrede te uiten naar het bestuur.
Gelet op voormelde Afdelingsuitspraak dient te worden beoordeeld of er voorafgaand aan de ontruiming van het [pand] een vermoeden bestond dat zich in dat pand vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf zouden bevinden.
Verweerder heeft in dat verband aangevoerd dat blijkens het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 22 april 2015 in de week voorafgaand aan 1 april 2015 diverse kraakacties gaande waren in de Spuistraat te [plaats] (de zogenaamde [panden]) en dat gedurende deze acties personeel van de AVIM is ingezet op basis van hun specialisme. De verbalisant die dit proces-verbaal heeft opgemaakt heeft gesteld ambtshalve bekend te zijn met de omstandigheid dat veel personen die betrokken zijn en aangehouden worden bij kraakacties in [plaats], niet de Nederlandse nationaliteit bezitten. Bij de ontruiming van de panden is op 25 maart 2015 een vijftal verdachten aangehouden, aan wie op 27 maart 2015 de maatregel van vreemdelingenbewaring is opgelegd. Gelet op vorenstaande informatie wordt het door verweerder aannemelijk geacht dat er vermenging heeft plaatsgevonden tussen de krakers van de [panden] en de studenten die zich in het [pand] bevonden en bestond er een vermoeden dat zich daar ook illegale vreemdelingen zouden bevinden.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt voormelde stelling van verweerder niet gedragen door de inhoud van het dossier. Daarbij is allereerst van belang dat uit het dossier niet is gebleken dat daadwerkelijk sprake is geweest van vermenging tussen krakers uit omliggende panden en de studenten in het [pand]. Voorts is uit het dossier evenmin gebleken dat bij die kraakacties illegale vreemdelingen zijn aangetroffen, nu de vijf personen die in vreemdelingenbewaring waren gesteld, allemaal rechtmatig verblijf hier te lande bleken te hebben. Tenslotte is van belang dat de vergelijking met eerdere kraakacties niet op gaat, omdat het bij die kraakacties ging om de bezetting van leegstaande panden en het in het onderhavige geval gaat om een zeer specifieke protestactie van studenten die uit onvrede met het bestuur van de UvA zijn overgegaan tot bezetting van een pand van de universiteit. Daarmee onderscheidt deze actie zich van de genoemde kraakacties.
De ambtshalve bekendheid van verbalisant met het gegeven dat veel studenten die in [plaats] studeren, niet de Nederlandse nationaliteit bezitten, levert evenmin een vermoeden op dat zich in het [pand] vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf zouden bevinden. Daarbij is van belang dat de UvA zondermeer studenten van over de hele wereld zal aantrekken, maar is tevens van belang dat om te worden toegelaten men moet voldoen aan een aantal vereisten, waaronder de eis dat de student in het bezit dient te zijn van een mvv en een geldige verblijfsvergunning.
Ook de aangehaalde uitlatingen die zouden zijn gedaan door personen die zich in het [pand] bevonden en die zijn uitgezonden door [X] maken niet aannemelijk dat er een vermoeden bestond dat zich in het [pand] ook illegale personen zouden bevinden. De rechtbank overweegt dienaangaande dat verweerder zich slechts op een paar zinnen uit deze interviews heeft gebaseerd en onduidelijk is gebleven wat de identiteit is geweest van de mannen waarmee is gesproken, in welke hoedanigheid zij daar ter plaatse waren en in hoeverre zij in staat waren een juiste inschatting te maken van de situatie aldaar. Derhalve kan hieruit niet de conclusie worden getrokken dat op die grond het vermoeden kon bestaan dat sprake was van de aanwezigheid van illegale vreemdelingen.
Dat voorafgaand aan de ontruiming en op de dag zelf contact is geweest met de AVIM over de bezetting van het [pand] doet aan het vorenstaande niet af. Daarbij is van belang dat uit het dossier niet valt af te leiden dat dit overleg is ingegeven door de eventuele aanwezigheid van illegale personen, maar eerder te maken heeft met de toezichthoudende taak die het AVIM heeft ten aanzien van buitenlandse studenten die aan de UvA studeren. Voorts wordt in dit kader van belang geacht dat de AVIM tijdens de ontruiming van het [pand] niet aanwezig was, hetgeen - gelet op hetgeen door verweerder is gesteld omtrent het vermoeden van de aanwezigheid van illegale personen- toch in de lijn der verwachting zou hebben gelegen.
Gelet op al het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat voorafgaand aan de ontruiming van het [pand] geen vermoeden bestond dat zich in dit pand vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf zouden bevinden, de AVIM ook niet bij de daadwerkelijke ontruimingsactie is betrokken, het algemeen bekend is dat demonstranten, die strafrechtelijk zijn aangehouden bij een ordemaatregel als deze, soms hun identiteit niet bekend willen maken om redenen die geen enkel verband houden met het niet respecteren van de bepalingen van de Vw 2000, en verweerder er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat dit hier wel het geval zou zijn, is niet gebleken van feiten en omstandigheden die zouden kunnen duiden op een niet rechtmatig verblijf van eiser in Nederland. Onder deze omstandigheden kan verweerder aan de Vw 2000 geen bevoegdheid ontlenen om de demonstranten op te houden of in bewaring te stellen. De maatregelen van ophouding en bewaring zijn reeds hierom onrechtmatig.
De maatregelen van ophouding en bewaring zijn derhalve vanaf 12 april 2015 onderscheidenlijk 14 april 2015 onrechtmatig geweest. De beroepen zullen derhalve gegrond worden verklaard.
Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen over de periode van 14 april 2015 tot 17 april 2015, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven, te weten 3 x € 105,-- = € 315,--.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.470,-- (1 punt voor het beroepschrift gericht tegen verlengde ophouding, 1 punt voor het beroepschrift gericht tegen de maatregel van bewaring, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 490,-- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen de beschikking verlengde ophouding gegrond;
- verklaart het beroep gericht tegen de maatregel van bewaring gegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser een schadevergoeding toe, groot € 315,-- ten laste van verweerder;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1.470,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van J.J. Kip, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2015.

Rechtsmiddel

Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).