ECLI:NL:RBDHA:2015:5259
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en een eiser, die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De eiser, die op 2 maart 1993 is geboren en de Nederlandse nationaliteit claimt, had op 14 april 2015 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 17 april 2015 is opgeheven, waardoor de beoordeling zich heeft beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode waarin hij onterecht in bewaring was gesteld.
De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris niet aannemelijk heeft gemaakt dat er voorafgaand aan de ontruiming van het pand waar eiser verbleef, een vermoeden bestond dat zich vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in dat pand bevonden. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat er geen grond was voor de aanname dat vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf aanwezig waren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregelen van ophouding en bewaring onrechtmatig waren, en heeft eiser een schadevergoeding van € 315,-- toegekend voor de periode van 14 tot 17 april 2015. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.470,--.
De rechtbank heeft de beroepen van eiser gegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing, binnen een termijn van één week na verzending van de uitspraak door de griffier.