ECLI:NL:RBDHA:2015:5218

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2015
Publicatiedatum
6 mei 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1285
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing verblijfsvergunning voor staatloos Palestijn afkomstig uit Syrië

Op 6 mei 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een staatloos Palestijn, eiser, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, welke door verweerder op 19 januari 2015 was afgewezen. Eiser stelde dat hij niet teruggestuurd kon worden naar Syrië vanwege de onveilige situatie en zijn staatloosheid. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom eiser bij terugkeer naar Jordanië geen risico op gedwongen uitzetting naar Syrië zou lopen. De rechtbank wees erop dat de door verweerder gehanteerde motivering niet voldeed aan de vereisten van zorgvuldigheid en motivering. Eiser had documenten overgelegd die zijn staatloosheid en de onveilige situatie in Syrië onderbouwden, maar verweerder had deze onvoldoende in zijn besluit betrokken.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet de rechterlijke toets kon doorstaan en vernietigde het. Verweerder werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 980,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de overheid bij besluiten die de rechten van individuen raken, vooral in het kader van asiel en vreemdelingenrecht.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/1285

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2015 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [nummer]

(gemachtigde: mr. M. Issa),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2015 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend
.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2015. Eiser is verschenen en is bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [tolk] , tolk in de [taal] taal
.

Overwegingen

1 De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit de rechterlijke toets niet kan doorstaan en voor vernietiging in aanmerking komt. Zij overweegt daartoe het volgende.
1.1
In zijn voornemen van 9 december 2014 werpt verweerder eiser het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 tegen omdat eiser verwijtbaar zijn geboorteakte, huwelijksakte, diploma, een familie-uittreksel, een kopie van de paspoorten van zijn kinderen en een onvolledig Jordaans paspoort heeft overgelegd.
In zijn besluit van 19 januari 2015 hanteert verweerder hetzelfde toetsingskader zonder overigens in de motivering van het besluit expliciet in te gaan op dit specifieke onderdeel.
1.2
In beroep voert eiser aan dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd aangezien verweerder de geloofwaardigheid van de verklaringen van een asielzoeker vanaf 1 januari 2015 beoordeelt aan de hand van een integrale geloofwaardigheidstoets, waarmee het leerstuk van de positieve overtuigingskracht is komen te vervallen. Hierbij verwijst eiser naar het Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 12 december 2014, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Stcrt. 2014, nr. 36910; WBV 2014/36.
1.3
De rechtbank is van oordeel dat gezien de inwerkingtreding van vorengenoemd WBV op 1 januari 2015 en de door verweerder in het - in het bestreden besluit van
19 januari 2015 herhaald en ingelaste – voornemen gehanteerde pok-toets als toetsingskader, verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd.
1.4
Daarnaast overweegt de rechtbank het volgende.
1.5
Aan zijn asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij een staatloos Palestijn is die afkomstig is uit Syrië en dat zijn asielaanvraag dient te worden getoetst aan het asielbeleid voor Syrië . Eiser meent dat hij vanwege individuele redenen en vanwege de algehele veiligheidssituatie in Syrië niet teruggestuurd kan worden naar Syrië en om die reden in aanmerking komt voor een asielstatus.
1.6
In zijn besluit van 19 januari 2015 stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser met de door hem overgelegde documenten en verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanaf zijn geboorte tot aan zijn gestelde vertrek in juni 2012 naar Jordanië , bestendig verblijf in Syrië heeft gehad. Er zijn gegronde aanwijzingen voorhanden dat eiser over een langere tijd in Jordanië bestendig verblijf heeft gehad. Om die reden heeft verweerder eisers aanvraag getoetst aan het asielbeleid voor Jordanië .
Verweerder hecht vervolgens geen geloof aan het door eiser gestelde causale verband tussen het PLO-lidmaatschap van zijn vader en de intrekking van zijn Jordaanse nationaliteit. Daarbij wijst verweerder er op dat de moeder van eiser nog wel de Jordaanse nationaliteit heeft ondanks het PLO-lidmaatschap van haar echtgenoot, eiser tegenstrijdig heeft verklaard inzake de reden van de intrekking van zijn Jordaanse nationaliteit en eiser geen documenten heeft overgelegd die betrekking hebben op de intrekking van zijn nationaliteit.
Voorts is niet gebleken dat eiser en zijn overige gezinsleden Jordanië zijn uitgezet dan wel dat zij op enige andere wijze problemen hebben ondervonden. Zowel eiser, als zijn moeder, als zijn zus en drie broers hebben tot aan het recente vertrek van eiser naar Nederland in juli 2014 in Jordanië gewoond. Ook heeft eiser na het verlopen van zijn eerste Jordaanse paspoort in september 2013 een Jordaans paspoort gekregen van de Jordaanse autoriteiten en is hij Jordanië legaal uitgereisd op 14 juli 2014. Hieruit blijkt dat eiser door de Jordaanse autoriteiten is erkend als staatloos Palestijn en dat hij niets te vrezen heeft van de Jordaanse autoriteiten. Eiser kan zich daarnaast bij voorkomende problemen wenden tot The United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees (UNWRA).
Eiser heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat hij in Jordanië wordt gediscrimineerd vanwege zijn Palestijnse afkomst en dat hij daardoor dusdanig ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren en dat er voor hem geen mogelijkheid bestaat om de hulp of bescherming hiertegen in te roepen van de (hogere) Jordaanse autoriteiten of UNWRA.
Om deze redenen meent verweerder dat eiser niet in aanmerking komt voor een asielstatus.
1.7
Niet in geschil is dat eiser een staatloos Palestijn is. In het door eiser overgelegde en door de Koninklijke Marechaussee echt bevonden geldige Jordaanse paspoort zonder nationaliteitsnummer staat vermeld dat eiser in Syrië is geboren. Verweerder heeft in zijn besluit ook niet bestreden dat eiser in Syrië is geboren.
Eiser heeft daarnaast kopieën overgelegd van zijn verlopen Jordaanse paspoort met nationaliteitsnummer.
Uit het feit dat eiser (kopieën van) een Jordaans paspoort
metnationaliteitsnummer heeft overgelegd en een Jordaans paspoort
zondernationaliteitsnummer, volgt dat eiser is gedenaturaliseerd. Verweerder heeft in zijn besluit ook niet bestreden dat de status van eiser in Jordanië is gewijzigd.
Verder staat vast dat eiser banden heeft met Syrië aangezien hij daar is geboren en getrouwd en in zijn verlopen paspoort in- en uitreisstempels heeft staan van reizen van en naar Syrië .
Ook staat vast dat eiser diverse documenten heeft overgelegd die door de Jordaanse ambassade in Syrië zijn gelegaliseerd. Verweerder heeft tot slot het PLO-lidmaatschap van eisers vader en diens definitieve vertrek uit Jordanië naar Syrië in 1972 vanwege zijn banden met de PLO niet in twijfel getrokken, wat maakt dat eisers verklaringen dat eiser in Syrië heeft verbleven met Jordaanse documenten niet onaannemelijk voorkomen.
De rechtbank is vervolgens van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat eiser bij terugkeer naar Jordanië in Jordanië bestending en relatief probleemloos kan verblijven en dus - naar de rechtbank begrijpt - niet hoeft te vrezen voor gedwongen uitzetting naar Syrië , onvoldoende heeft gemotiveerd. Dat eiser in het verleden in Jordanië bestendig en relatief probleemloos verblijf heeft gehad is, in het licht van het vorenstaande, ontoereikend om bestending en relatief probleemloos verblijf in de toekomst aan te nemen nu in het algemeen ambtsbericht Syrië van augustus 2014 ten aanzien van vluchtelingen uit Syrië van Palestijnse afkomst staat vermeld dat Jordaanse documentatie - zelfs een nationaal identiteitsnummer, dat een volledig Jordaans burgerschap inhoudt - geen garantie vormt tegen gedwongen uitzetting door Jordanië naar Syrië en dat UNWRA een stijging heeft geconstateerd in het aantal gedwongen terugkeerzaken. Waar in 2013 nog in totaal 74 vluchtelingen uit Syrië van Palestijnse afkomst naar Syrië zijn teruggestuurd, bedroeg dit aantal in februari 2014 al 35 personen.
Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat eiser bij terugkeer naar Jordanië niet hoeft te vrezen voor uitzetting naar Syrië omdat eiser zich in dat geval kan wenden tot UNWRA voor bescherming, is deze motivering evenzeer ontoereikend nu uit vorengenoemd ambtsbericht blijkt dat ondanks verwoede pogingen van UNWRA en UNICEF tot op zeer hoog niveau om uitzetting te voorkomen (zelfs in een kwetsbaar geval van) een vijftienjarig kind met oorlogsverwondingen samen met de moeder ’s-nachts gedwongen door Jordanië is uitgezet naar Syrië .
1.8
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiser bij terugkeer naar Jordanië geen risico op refoulement loopt. De rechtbank zal het besluit van 19 januari 2015 vernietigen wegens strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Gelet op het vorenstaande behoeven de overige onderdelen van het besluit alsmede de daartegen ingebrachte gronden geen bespreking.
1.9
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 19 januari 2015;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Zanlier-Erkan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
6 mei 2015.

Rechtmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).