3.1.3De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Aanhouding van de medeverdachten [medeverdachte A] en [medeverdachte B]
Op verdenking van het plegen van een fietsendiefstal in vereniging zijn medeverdachten [medeverdachte A] en [medeverdachte B] op [datum] 2013 aangehouden door de politie.
Bevindingen van de politie
Onderzoek door de politie heeft de volgende bevindingen opgeleverd.
Op [datum] 2013 werd op de IPhone van de medeverdachte [medeverdachte A] een gesprek aangetroffen tussen [medeverdachte A] en het telefoonnummer 06- [nummer] met de contactnaam “ [medeverdachte B] ” waarin werd gesproken over: een kluis, geld, een adres op de [adres] en oudere mensen. Gelet op de verdenking van een strafbaar feit is nader onderzoek aan de telefoon van [medeverdachte A] verricht. De telefoon is in beslag genomen en onderzocht. Uit een WhatsApp-conversatie op [datum] 2013 tussen [medeverdachte A] en deze [medeverdachte B] blijkt dat zij onder andere uitlatingen doen over geld en een kluis, dat zij eerst gaan kijken deze week of zij thuis zijn, dat het gaat om een oude man en een oude vrouw, dat de vrouw wel thuis kan zijn, dat “zij” daar een kluis hebben en geld maar dat de verdachte niet weet waar, dat zij niet weten hoeveel saaf (naar de rechtbank begrijpt: geld) daar is en dat het adres [adres] is of iets dergelijks.
Desgevraagd hebben medeverdachten [medeverdachte A] en [medeverdachte B] bij de politie verklaard dat dit een gesprek tussen hen betreft.
Voorts is op [datum] 2013 uit verder onderzoek aan de berichtengeschiedenis in de telefoon van [medeverdachte A] gebleken dat een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [medeverdachte A] en het telefoonnummer 06- [nummer] met de contactnaam “ [medeverdachte C] ” in de periode van [datum] 2013 tot en met [datum] 2013.
Op [datum] 2013 is onder andere gesproken over het volgende: dat [medeverdachte A] die ov (naar de rechtbank begrijpt: de overval) gewoon moet komen doen, dat het vandaag nog kan, dat het morgen moet, dat het morgen zondag is, dat die winkel dan mogelijk dicht is, dat [verdachte] (naar de rechtbank begrijpt: de verdachte) zegt morgen.
Op [datum] 2013 is onder andere gesproken over het volgende: dat ze het morgen gaan doen.
Op [datum] 2013 is onder andere gesproken over het volgende: of [medeverdachte A] een wapen heeft, of [medeverdachte C] een niffi (naar de rechtbank begrijpt: een mes) heeft, dat zij wel iets moeten hebben, dat de verdachte die kleine gannoe (naar de rechtbank begrijpt: een wapen) heeft en dat zij die kunnen gebruiken, dat ze wel een plan moeten hebben wie wat gaat doen, of [medeverdachte A] wel zin heeft in de overval vandaag, dat broertje (naar later blijkt: de verdachte) niet bereikbaar is, dat zij die winkel sowieso eerst moeten scannen voordat zij dit gaan doen.
Uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer 06- [nummer] in de genoemde periode in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte C] .
Bij verder onderzoek in de berichtengeschiedenis werd door de politie nog een gesprek tussen [medeverdachte A] en het telefoonnummer 06- [nummer] met de contactnaam “broertje” in de periode van [datum] 2013 tot en met [datum] 2013 aangetroffen.
Op [datum] 2013 is onder andere gesproken over het volgende: dat die koelie (naar de rechtbank begrijpt: Surinamer) vandaag wordt gepakt, dat alles met zijn drieën wordt gedeeld, dat ook gerru’s (naar de rechtbank begrijpt: sigaretten) gepakt moeten worden, een slof sigaretten en geld uit de kassa, of [medeverdachte A] wel een skimask (naar de rechtbank begrijpt: een bivakmuts) heeft voor zichzelf en dat de verdachte die andere jongen gewoon een muts en sjaal geeft, dat als het lukt zij ook hun Prada’s gaan halen en een Gucci-pet, dat de verdachte de helft gelijk gaat uitgeven, dat de winkel gesloten is, dat zij een andere kunnen pakken, dat zij het morgen doen.
Op [datum] 2013 is onder andere gesproken over het volgende: dat die jongen zo meteen naar de verdachte komt en dat [medeverdachte A] ook moet komen voor die overval, dat die winkel zondag dicht is, dat die man dik is en een snotneus, dat die man de verdachte herkent en dat hij het daarom met meer mensen wil doen, dat het minder dan drie minuten duurt, dat dit lang is gepland, dat de verdachte een fiets om de hoek zet, dat zij de fietsen in de sloot gooien en dan bij de verdachte de tuin in rennen, dat [medeverdachte A] het maandag wil doen, dat de verdachte eerst in die winkel gaat kijken of alles veilig is en dat hij de fietsen om de hoek van de winkel legt, dat zij voorbereid moeten zijn.
Op [datum] 2013 is onder andere gesproken over het volgende: dat het beter is als ze het vroeg doen, dat het laat moet want dan heeft hij ook veel verdiend, dat de verdachte zijn status verandert in: met [medeverdachte A] aan het grinde check hoe we ruggen pakken, dat die Surinamer vandaag fuma (naar de rechtbank begrijpt: dronken) was achterin de winkel, dat de verdachte morgen om de hoek staat met twee fietsen, dat zij die fietsen in de sloot gooien en bij de verdachte de tuin in gaan.
Uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer 06- [nummer] in de genoemde periode in gebruik was bij de verdachte, hetgeen ook door de verdachte is bevestigd, en dat hij door zijn familie “broertje” wordt genoemd.
De politie heeft naar aanleiding van een verdenking van het bezit van een vuurwapen bij de verdachte, ten gevolge van een onderzoek naar de voorbereidende handelingen van een overval, de woning van de verdachte aan [adres] doorzocht. In de kledingkast in een slaapkamer werd een klein zwart tasje aangetroffen. De verbalisant zag in het tasje een vuurwapen en een houder (magazijn) met zes patronen.De kamer waar het vuurwapen werd gevonden, is vooraf door de broer van de verdachte aangeduid als de kamer van de verdachte.
Vervolgens is vastgesteld dat het een vuurwapen betreft in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie en dat de aangetroffen munitie met voornoemd vuurwapen kan worden verschoten. De aangetroffen patronen behoort tot munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
Verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte C]
De medeverdachte [medeverdachte C] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] begon te praten over geld. [medeverdachte C] kon meedoen met een overval op een klein Surinaams winkeltje bij Hollands Spoor, zonder camera’s. [medeverdachte C] heeft vervolgens op verzoek van [verdachte] contact gezocht met een andere jongen..Gelet op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte C] over de inhoud van het desbetreffende gesprek met “de andere jongen” en de in het dossier opgenomen weergave van het WhatsApp gesprek met de medeverdachte [medeverdachte A] , acht de rechtbank het aannemelijk dat “de andere jongen” medeverdachte [medeverdachte A] betreft.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte A] aan hem had gevraagd om een overval te plegen. Daarna hebben de medeverdachten [medeverdachte A] en [medeverdachte B] een fiets gestolen en hebben zij tegen de verdachte gezegd dat zij vervoer hadden. Vervolgens heeft de verdachte aan [medeverdachte C] gevraagd of hij ook mee zou willen doen. [medeverdachte C] en [medeverdachte A] hebben de overval besproken en de verdachte heeft gezegd dat zij sigaretten en geld moesten pakken. De verdachte heeft een Surinaamse winkel bekeken aan de Rijswijkseweg. Vervolgens zijn medeverdachten [medeverdachte A] en [medeverdachte B] opgepakt wegens de verdenking van een fietsendiefstal in vereniging op [datum] 2013. “Als de politie er niet was geweest, denk ik dat ik de overval had gepleegd”, aldus de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [medeverdachte C] bij dit alles heeft betrokken. De verdachte kent [medeverdachte B] , omdat hij vroeger ook vaak kwam voetballen in [adres] . De verdachte heeft contact gehad via WhatsApp met de medeverdachten [medeverdachte A] en [medeverdachte C] , aldus de verdachte Wat betreft het vuurwapen en de munitie heeft de verdachte verklaard dat hij het wapen ongeveer een week voordat het wapen door de politie werd gevonden, had zien liggen in de kast. Hij was niet van plan het wapen te gebruiken. Hij heeft het wapen vastgehouden, maar de patronen niet. Hij heeft de patronen wel gezien.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank is, anders dan het standpunt van de raadsman, van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de verdachte het vuurwapen en de munitie voorhanden heeft gehad. Uit het onderzoek door de politie is immers gebleken dat het vuurwapen en de munitie in de kledingkast in de slaapkamer van de verdachte zijn aangetroffen, dat hij een week voor zijn aanhouding het wapen en de munitie al had gezien, het wapen heeft vastgehouden en vervolgens terug heeft gelegd in de kast. Gelet op deze omstandigheden kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat de verdachte de beschikking over voornoemde goederen heeft gehad. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Wat betreft het onder 1 ten laste gelegde, acht de rechtbank, anders dan het standpunt van de raadsman, eveneens wettig en overtuigend bewezen dat voorbereidende handelingen zijn verricht, gericht op een diefstal met geweld in vereniging. Op grond van de inhoud van de WhatsApp-gesprekken tussen de medeverdachten [medeverdachte A] en [medeverdachte B] is de verdenking op het voorbereiden van een diefstal met geweld ontstaan. Uit nader onderzoek is vervolgens gebleken dat de medeverdachte [medeverdachte C] en de verdachte daar ook bij betrokken zijn geweest. Uit de WhatsApp-gesprekken tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte A] en de WhatsApp-gesprekken tussen medeverdachten [medeverdachte A] en [medeverdachte B] respectievelijk [medeverdachte C] is voldoende gebleken dat gedetailleerd is gesproken over de voorbereiding van een overval, hetgeen blijkt uit de gesprekken over een Surinaamse winkel, de buit en de verdeling en besteding daarvan, de wijze van vluchten na de overval en de voorbereiding op het gebied van het spreken over het voorhanden hebben van een wapen, een mes, een fiets en voorwerpen om het gezicht te bedekken, zoals een bivakmuts, sjaals en een muts. De rechtbank is voorts van oordeel dat voldoende is gebleken dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. Dit blijkt genoegzaam uit de door hen verrichte handelingen. Daartoe acht de rechtbank redengevend dat de verdachte en zijn medeverdachten allen via WhatsApp hebben gesproken over de te plegen overval en daartoe voorbereidingen hebben getroffen.
De verklaring van de verdachte dat hij stoer wilde doen ten opzichte van de medeverdachten gaat naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de strekking en inhoud van de gesprekken tussen de verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte A] en [medeverdachte C] , niet op.
Voorts blijkt uit de verklaring van de verdachte zoals afgelegd bij de politie dat de verdachte de medeverdachten met elkaar in contact heeft gebracht en dat de verdachte heeft aangegeven wat bij de overval zou moeten worden meegenomen. Hij heeft de wijze van vluchten na de overval in ieder geval besproken met medeverdachte [medeverdachte A] .
Daarnaast gaat de rechtbank er van uit dat het vuurwapen van de verdachte ook onderdeel is geweest van de voorbereiding van de overval. Door de medeverdachten [medeverdachte C] en [medeverdachte A] is gesproken over het vuurwapen van de verdachte. Dit vuurwapen is vervolgens tijdens een huiszoeking in de woning van de verdachte aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende komen vast te staan dat dit vuurwapen kennelijk bestemd was tot het plegen van de overval. De verklaring van de verdachte, dat hij het vuurwapen pas kort voor zijn aanhouding voor het eerst zag, acht de rechtbank in dat verband onaannemelijk.
Gelet op de verklaring van de verdachte bij de politie, acht de rechtbank het bovendien aannemelijk dat de door [medeverdachte A] en [medeverdachte B] gestolen fiets was bedoeld om te gebruiken bij de overval. Het enkele feit dat reeds op zaterdag [datum] 2013 wordt gesproken over fietsen welke bij de overval gebruikt zullen worden, en de medeverdachten [medeverdachte A] en [medeverdachte B] eerst op [datum] 2013 een fiets hebben gestolen, doet daar niet aan af. Dit laat immers onverlet dat reeds is gesproken over het gebruik van fietsen bij de nog uit te plegen overval, en daartoe twee dagen later een fiets wordt gestolen.
De rechtbank acht voorts aannemelijk dat de telefoons van de medeverdachten en de verdachte dienden als communicatiemiddel bij de voorbereiding van de overval. De rechtbank stelt dan ook vast dat de telefoons en de fiets kennelijk bestemd waren tot het begaan van het misdrijf.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de blanke sleutel, ten laste gelegd als voorwerp kennelijk bestemd tot het begaan van de diefstal met geweld in vereniging, niet als zodanig kan worden aangemerkt. Het dossier biedt daarvoor geen enkel aanknopingspunt.
De rechtbank is gelet op vorenstaande bewijsmiddelen – in onderlinge samenhang en verband bezien – van oordeel dat eveneens wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich in vereniging schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van een diefstal met geweld in vereniging.