ECLI:NL:RBDHA:2015:5164

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
09-777563-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van een diefstal met geweld in vereniging door een minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met medeverdachten zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen ter voorbereiding op een diefstal met geweld in vereniging. De verdachte, geboren in 1998, werd beschuldigd van het verwerven en voorhanden hebben van een fiets, een gsm en een vuurwapen, die kennelijk bestemd waren voor de uitvoering van de diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten gedetailleerde plannen hadden gemaakt voor de overval en dat zij niet terugdeinsden voor het gebruik van geweld. De rechtbank heeft de ernst van het feit benadrukt, aangezien een diefstal met geweld een ernstige inbreuk maakt op de persoonlijke integriteit van slachtoffers en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij oproept.

Tijdens de zitting op 16 april 2015 heeft de rechtbank het onderzoek gehouden met gesloten deuren. De officier van justitie, mr. C.M. Offers, heeft gevorderd dat de verdachte tot jeugddetentie zou worden veroordeeld, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van de voorbereidingen voor de overval en geen handelingen had verricht. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de voorbereidingen van de diefstal, onder andere door WhatsApp-berichten tussen de verdachte en zijn medeverdachten.

De rechtbank heeft uiteindelijk de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, bestaande uit onbetaalde arbeid, en heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling sinds het feit. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen, maar heeft geen voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd, gezien de omstandigheden van de zaak en de ontwikkeling van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777563-13
Datum uitspraak: 30 april 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 16 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Offers en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. M.B. Brouwer, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van [datum] 2013 tot en met [datum] 2013 te Rijswijk en/of Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter voorbereiding van het met anderen of een ander te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten een diefstal met geweld in vereniging, althans een met anderen of een ander te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk een fiets en/of een blanke sleutel en/of een gsm en/of een vuurwapen kennelijk bestemd tot het in vereniging begaan van
dat misdrijf, heeft/hebben verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte zich samen met zijn medeverdachten [medeverdachte A] (verder: [medeverdachte A] ), [medeverdachte B] (verder: [medeverdachte B] ) en [medeverdachte C] (verder: [medeverdachte C] ) schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van een diefstal met geweld in vereniging in de periode van [datum] 2013 tot en met [datum] 2013.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte niet het opzet heeft gehad op de voorbereidingshandelingen van een daadwerkelijk te plegen overval. De verdachte wist niet dat er een fiets was gestolen door de medeverdachten [verdachte] en [medeverdachte B] en dat er een vuurwapen bij betrokken was. Feitelijk heeft de verdachte geen handelingen verricht en is er geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Er is geen concreet plan gemaakt en de verdachte heeft meermalen verklaard dat hij niet van plan was om mee te werken aan een overval. Hij heeft ook niet meegewerkt aan het voorhanden hebben van een fiets, een blanke sleutel of een wapen. De verdachte heeft zich stoer voorgedaan. Dit is echter niet strafbaar. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken nu het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat, aldus de advocaat.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Aanhouding van de medeverdachten [medeverdachte A] en [medeverdachte B]
Op verdenking van fietsendiefstal in vereniging zijn medeverdachten [medeverdachte A] en [medeverdachte B] op [datum] 2013 aangehouden door de politie. [2] [3]
Bevindingen van de politie
Onderzoek door de politie heeft de volgende bevindingen opgeleverd.
Op [datum] 2013 werd op de IPhone van de medeverdachte [medeverdachte A] een gesprek aangetroffen tussen [medeverdachte A] en het telefoonnummer 06- [nummer] met de contactnaam “Juel” waarin werd gesproken over: een kluis, geld, een adres op [adres] en oudere mensen. Gelet op de verdenking van een strafbaar feit is nader onderzoek aan de telefoon van [medeverdachte A] verricht. De telefoon is in beslag genomen en onderzocht. Uit een WhatsApp-conversatie op [datum] 2013 tussen [medeverdachte A] en deze Juel blijkt dat zij onder andere uitlatingen doen over geld en een kluis, dat zij eerst gaan kijken deze week of “zij” thuis zijn, dat het gaat om een oude man en een oude vrouw, dat de vrouw wel thuis kan zijn, dat zij daar een kluis hebben en geld maar dat de verdachte niet weet waar, dat zij niet weten hoeveel saaf (naar de rechtbank begrijpt: geld) daar is en dat het adres [adres] is of iets dergelijks. [4]
Desgevraagd hebben medeverdachten [medeverdachte A] en [medeverdachte B] bij de politie verklaard dat dit een gesprek tussen hen betreft. [5]
Voorts is op [datum] 2013 uit verder onderzoek aan de berichtengeschiedenis in de telefoon van [medeverdachte A] gebleken dat een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [medeverdachte A] en het telefoonnummer 06- [nummer] met de contactnaam “ [verdachte] ” in de periode van [datum] 2013 tot en met [datum] 2013.
Op [datum] 2013 is onder andere gesproken over het volgende: dat [medeverdachte A] die ov (naar de rechtbank begrijpt: de overval) gewoon moet komen doen, dat het vandaag nog kan, dat het morgen moet, dat het morgen zondag is, dat die winkel dan mogelijk dicht is, dat [medeverdachte C] zegt morgen.
Op [datum] 2013 is onder andere gesproken over het volgende: dat ze het morgen gaan doen.
Op [datum] 2013 is onder andere gesproken over het volgende: of [medeverdachte A] een wapen heeft, of de verdachte een niffi (naar de rechtbank begrijpt: een mes) heeft, dat zij wel iets moeten hebben, dat [medeverdachte C] die kleine gannoe (naar de rechtbank begrijpt: een wapen) heeft en dat zij die kunnen gebruiken, dat ze wel een plan moeten hebben wie wat gaat doen, of [medeverdachte A] wel zin heeft in de overval vandaag, dat broertje (naar later blijkt: de medeverdachte [medeverdachte C] ) niet bereikbaar is, dat zij die winkel sowieso eerst moeten scannen voordat zij dit gaan doen. [6]
Uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer 06- [nummer] in de genoemde periode in gebruik was bij verdachte. [7]
Bij verder onderzoek in de berichtengeschiedenis werd door de politie nog een gesprek tussen [medeverdachte A] en het telefoonnummer 06- [nummer] met de contactnaam “broertje” in de periode van [datum] 2013 tot en met [datum] 2013 aangetroffen.
Op [datum] 2013 is onder andere gesproken over het volgende: dat die koelie (naar de rechtbank begrijpt: Surinamer) vandaag wordt gepakt, dat alles met zijn drieën wordt gedeeld, dat ook gerru’s (naar de rechtbank begrijpt: sigaretten) gepakt moeten worden, een slof sigaretten en geld uit de kassa, of [medeverdachte A] wel een skimask (naar de rechtbank begrijpt: een bivakmuts) heeft voor zichzelf en dat [medeverdachte C] die andere jongen gewoon een muts en sjaal geeft, dat als het lukt zij ook hun Prada’s gaan halen en een Gucci-pet, dat [medeverdachte C] de helft gelijk gaat uitgeven, dat de winkel gesloten is, dat zij een andere kunnen pakken, dat zij het morgen doen.
Op [datum] 2013 is onder andere gesproken over het volgende: dat die jongen zo meteen naar [medeverdachte C] komt en dat [medeverdachte A] ook moet komen voor die overval, dat die winkel zondag dicht is, dat die man dik is en een snotneus, dat die man [medeverdachte C] herkent en dat hij het daarom met meer mensen wil doen, dat het minder dan drie minuten duurt, dat dit lang is gepland, dat [medeverdachte C] een fiets om de hoek zet, dat zij de fietsen in de sloot gooien en dan bij [medeverdachte C] de tuin in rennen, dat [medeverdachte A] het maandag wil doen, dat [medeverdachte C] eerst in die winkel gaat kijken of alles veilig is en dat hij de fietsen om de hoek van de winkel legt, dat zij voorbereid moeten zijn.
Op [datum] 2013 is onder andere gesproken over het volgende: dat het beter is als ze het vroeg doen, dat het laat moet want dan heeft hij ook veel verdiend, dat [medeverdachte C] zijn status verandert in: ‘met [medeverdachte A] aan het grinde check hoe we ruggen pakken’, dat die Surinamer vandaag fuma (naar de rechtbank begrijpt: dronken) was achterin de winkel, dat [medeverdachte C] morgen om de hoek staat met twee fietsen, dat zij die fietsen in de sloot gooien en bij [medeverdachte C] de tuin in gaan. [8]
Uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer 06- [nummer] in de genoemde periode in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte C] . [9]
Door de politie is tijdens een huiszoeking bij de medeverdachte [medeverdachte C] in de slaapkamer, die door de oudere broer van [medeverdachte C] vooraf was aangeduid als de slaapkamer van [medeverdachte C] , in de kledingkast een vuurwapen en bijpassende munitie aangetroffen. [10] [11]
Verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte C]
De medeverdachte [medeverdachte C] heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte A] aan hem vroeg om een overval te plegen. Daarna hebben [medeverdachte A] en [medeverdachte B] een fiets gestolen om als vervoersmiddel bij de overval te dienen. Vervolgens heeft [medeverdachte C] aan de verdachte gevraagd of hij ook mee zou willen doen. De verdachte en [medeverdachte A] hebben vervolgens de overval besproken en [medeverdachte C] heeft gezegd dat zij sigaretten en geld moesten pakken. [medeverdachte C] heeft een Surinaamse winkel bekeken aan de Rijswijkseweg. Vervolgens werden [medeverdachte A] en [medeverdachte B] opgepakt. [medeverdachte C] heeft verklaard dat als de politie er niet was geweest, hij de overval had gepleegd. [12]
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte C] begon te praten over geld. De verdachte kon meedoen met een overval op een klein Surinaams winkeltje bij Hollands Spoor, zonder camera’s. Hij heeft vervolgens op verzoek van [medeverdachte C] contact gezocht met een andere jongen. [13] Gelet op de verklaring van verdachte over de inhoud van het desbetreffende gesprek met “de andere jongen” en de in het dossier opgenomen weergave van het WhatsApp gesprek met de medeverdachte [medeverdachte A] , acht de rechtbank het aannemelijk dat “de andere jongen” medeverdachte [medeverdachte A] betreft, hetgeen ook ter zitting door de verdachte is bevestigd. [14] De verdachte heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat hij contact heeft gehad met [medeverdachte A] via WhatsApp. Daar is gesproken over een overval op een winkel. De man van die winkel is altijd dronken. De medeverdachten en de verdachte zouden naar binnen gaan en stelen.
Sinds het WhatsApp-gesprek over een vuurwapen, wist de verdachte van het vuurwapen. De verdachte heeft ook contact gehad via WhatsApp met de medeverdachte [medeverdachte C] . [15]
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het opzet heeft gehad op de voorbereidende handelingen die zijn verricht gericht op een diefstal met geweld in vereniging. De verdachte heeft willens en weten gehandeld en wist dat zijn handelen een bepaald gevolg zou hebben. Hij heeft immers in de WhatsApp-conversatie richting [medeverdachte A] aangegeven dat [medeverdachte A] de overval moet komen plegen. Voorts is gebleken dat de verdachte met [medeverdachte A] heeft gesproken over het vuurwapen van [medeverdachte C] , dat er een plan moet zijn wie wat gaat doen en dat de winkel eerst gescand moet worden.
Uit de WhatsApp-gesprekken tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte A] en de WhatsApp-gesprekken tussen medeverdachten [medeverdachte A] en [medeverdachte B] respectievelijk [medeverdachte C] is voldoende gebleken dat gedetailleerd is gesproken over de voorbereiding van een overval, hetgeen blijkt uit de conversaties over een Surinaamse winkel, de buit en de verdeling en besteding daarvan, de wijze van vluchten na de overval en de voorbereiding op het gebied van een wapen, een mes, een fiets en voorwerpen om het gezicht te bedekken, zoals een bivakmuts, sjaals en een muts.
De rechtbank is van voorts oordeel dat voldoende is gebleken dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Dit blijkt genoegzaam uit de door hen gepleegde handelingen. Daartoe acht de rechtbank redengevend dat de verdachte en zijn medeverdachten allen via WhatsApp hebben gesproken over de te plegen overval en daartoe voorbereidingen hebben getroffen.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte zich op WhatsApp verdacht heeft uitgelaten omdat hij enkel stoer wilde doen. De rechtbank is van oordeel dat dit, gelet op de strekking en inhoud van de gesprekken tussen de medeverdachten en de verdachte en de voorbereidende handelingen, niet aannemelijk wordt geacht.
Wat betreft de in de tenlastelegging opgenomen middelen overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat, nu door [medeverdachte A] en de verdachte is gesproken over het vuurwapen van [medeverdachte C] – welk vuurwapen vervolgens tijdens een huiszoeking ook bij [medeverdachte C] is aangetroffen – voldoende is komen vast te staan dat dit vuurwapen kennelijk bestemd was tot het plegen van het in vereniging begaan van de diefstal met geweld.
De rechtbank acht voorts aannemelijk dat de telefoons van de verdachte en zijn medeverdachten dienden als communicatiemiddel bij de voorbereiding van de overval. Daarnaast is uit de verklaring van [medeverdachte C] voldoende gebleken dat de fiets, welke door [medeverdachte A] en [medeverdachte B] op [datum] 2013 is gestolen, bedoeld was om na de overval te gebruiken voor de vlucht.
De rechtbank stelt derhalve vast dat zowel het wapen, de telefoons als de fiets kennelijk bestemd waren tot het begaan van een diefstal met geweld in vereniging. Wat betreft de blanke sleutel, ten laste gelegd als voorwerp kennelijk bestemd tot het begaan van de diefstal met geweld in vereniging, is de rechtbank van oordeel dat dit voorwerp niet als zodanig kan worden aangemerkt. Het dossier biedt daarvoor geen enkel aanknopingspunt.
De rechtbank is gelet op vorenstaande bewijsmiddelen – in onderlinge samenhang en verband bezien – van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich in vereniging schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van een diefstal met geweld in vereniging.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de periode van [datum] 2013 tot en met [datum] 2013 te Rijswijk en/of Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van het met anderen te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten een diefstal met geweld in vereniging, opzettelijk een fiets en een gsm en een vuurwapen kennelijk bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf, hebben verworven en/of voorhanden hebben gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 8 weken, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, indien de rechtbank komt tot een veroordeling van de verdachte, de rechtbank rekening dient te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de straf dient te beperken tot een minimale werkstraf. Het gaat goed met de verdachte. Een voorwaardelijke jeugddetentie is niet zinvol, omdat de recidivekans klein is.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het verrichten van handelingen ter voorbereiding op een diefstal met geweld in vereniging. Daartoe heeft een medeverdachte een vuurwapen en munitie voorhanden gehad en is door 2 medeverdachten een fiets gestolen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben gedetailleerde plannen gemaakt ten aanzien van de voorgenomen overval en deinsden er blijkbaar niet voor terug om daar het nodige geweld bij te gebruiken.
Een diefstal met geweld in vereniging is een ernstig feit. Een dergelijk feit maakt grove inbreuk op de persoonlijke en geestelijke integriteit van slachtoffers en roepen gevoelens van angst en onveiligheid op in de maatschappij. De rechtbank rekent het de verdachte dan ook aan dat hij en zijn mededaders voornoemde voorbereidende handelingen hebben verricht, kennelijk slechts met het oog op geldelijk gewin.
De rechtbank weegt mee dat de verdachte in het verleden niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de Raad d.d. 10 april 2015. Blijkens voornoemd rapport gaat het goed met de verdachte in de thuissituatie, op school en in zijn vrije tijd. De verdachte heeft zich aan de schorsingsvoorwaarden gehouden, ondanks dat hij de begeleiding niet nodig vond en geen zin had om naar afspraken te komen. De moeder heeft grip op de verdachte en is in staat om zelfstandig actie te ondernemen in moeilijke situaties. Er bestaat voldoende vertrouwen dat de moeder en de verdachte in staat zijn om de huidige positieve ontwikkeling voort te zetten.
De Raad heeft geadviseerd een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemd rapport en zal het gegeven advies opvolgen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf, nog meer dan de officier van justitie, rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld en dat is gebleken dat de verdachte zich sinds het gepleegde feit goed heeft ontwikkeld. De rechtbank ziet, gelet op de omstandigheid dat sprake is van een feit uit 2013, geen aanleiding een voorwaardelijke straf op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat na te melden werkstraf, gelet op de ernst van het feit, passend en geboden is.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
46, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
MEDEPLEGEN VAN DE VOORBEREIDING VAN EEN DIEFSTAL MET GEWELD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
60 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
30 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;en
heft ophet opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Koekman, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.C. Bruining, kinderrechter,
en mr. A. Tukker, kinderrechter plv.,
in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart, griffier.
Het vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2015.
Mr. Tukker is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1561-2013245374 Z, doorgenummerd van blz. 1 tot en met 262
2.Proces-verbaal van aanhouding van de medeverdachte [medeverdachte A] , blz. 18 t/m 20
3.Proces-verbaal van aanhouding van de medeverdachte [medeverdachte B] , blz. 36 t/m 38
4.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 73 en blz. 74 eerste helft en proces-verbaal van bevindingen, blz. 126
5.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte A] , blz. 128 en proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte B] , blz. 133
6.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 74, tweede helft en blz. 75 en proces-verbaal van bevindingen, blz. 126
7.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 162 en proces-verbaal van verhoor medeverdachte [verdachte] , blz. 174
8.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 76 t/m 80 en proces-verbaal van bevindingen, blz. 126
9.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 163, proces-verbaal van bevindingen blz. 218 en proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte C] , blz. 238
10.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 225
11.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 226
12.Proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [medeverdachte C] , blz. 243 en 244
13.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte, blz. 172 en 173
14.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [verdachte] , blz. 172 en 173
15.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 16 april 2015