3.2.3De beoordeling van de tenlastelegging
Rechtmatigheid van het verkregen bewijs
De rechtbank dient te beoordelen of het bewijs door de politie onrechtmatig is verkregen en zo ja, of sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. . De rechtbank overweegt als volgt.
De verdachte is op [datum 1] aangehouden ter zake van de diefstal van een fiets in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 1]
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] leidt de rechtbank het volgende af. De verbalisant heeft de verdachte, die zich op dat moment bevond in een cel van het politiebureau, gevraagd naar het telefoonnummer van zijn moeder. De verdachte heeft de verbalisant vervolgens toestemming gegeven om zijn IPhone uit zijn fouillering te halen en daarin het telefoonnummer van zijn moeder op te zoeken. Het telefoonnummer zou zijn opgeslagen in de lijst met contacten onder de contactnaam “mama”. De verdachte heeft de ontgrendelcode van zijn telefoon verstrekt, zodat de verbalisant de telefoon kon ontgrendelen en het telefoonnummer van de moeder van de verdachte kon achterhalen.
De verbalisant heeft vervolgens verklaard dat, nadat de telefoon ontgrendeld was, hij het berichtenscherm van WhatsApp zag. Hij zag de gespreksgeschiedenis met een WhatsApp-contact [medeverdachte 1] . De verbalisant zag een gesprek “over een kluis, geld, een woning aan de [adres] over een oude man en vrouw en dat zij deze week zouden kijken of iemand thuis was”. De verbalisant vond dit een verdacht gesprek en heeft zijn bevindingen overgedragen aan de recherche. Vervolgens heeft de verbalisant het telefoonnummer van de moeder van de verdachte opgezocht in de contactenlijst.
De rechtbank stelt voorop dat vaststaat dat de verbalisant toestemming had gekregen van de verdachte om het telefoonnummer van de moeder in de contactenlijst van de telefoon van de verdachte op te zoeken. Uit het ambtsedig proces-verbaal blijkt echter dat de verbalisant direct na het ontgrendelen van de telefoon het berichtenscherm van WhatsApp in beeld zag, en meer specifiek de gespreksgeschiedenis tussen de verdachte en – naar later is gebleken – medeverdachte [medeverdachte 1]
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat uit voornoemd ambtsedig proces-verbaal van bevindingen niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat de verbalisant andere handelingen heeft verricht dan op grond van zijn bevoegdheid op dat moment was toegestaan. Hiervoor ontbreekt een meer gedetailleerde beschrijving van de kant van verbalisant [verbalisant] waaruit kan worden opgemaakt welke handeling hij stap voor stap op dat bewuste moment ter zake van de telefoon van de verdachte heeft verricht. Echter, zo er al sprake zou zijn van een omstandigheid dat de verbalisant andere handelingen heeft verricht dan het uitsluitend in de telefoon van de verdachte zoeken naar het telefoonnummer van de moeder van de verdachte, en om die reden moet worden geconcludeerd dat sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim, dan kan niet reeds daarom worden gesteld dat het geschonden belang zodanig is dat het gevolg daarvan moet zijn dat het bewijsmiddel onrechtmatig is verkregen en moet worden uitgesloten van het bewijs. In een dergelijke situatie dient immers rekening te worden gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt. Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat, zelfs indien sprake zou zijn geweest van een onherstelbaar vormverzuim in deze zaak, de door de verdediging beoogde bewijsuitsluiting niet dient te volgen. Het geschonden belang betreft dan immers de privacy van de verdachte en de op zich geringe inbreuk daarop nadat door hem zelf toestemming was verleend om in zijn telefoon naar een telefoonnummer te zoeken. Van het moedwillig schenden van de privacy van de verdachte door de desbetreffende verbalisant is in dat kader thans onvoldoende gebleken. Het is dan ook om die reden dat de rechtbank het verweer van de raadsman niet volgt. Wel zal de rechtbank bij de strafoplegging in beperkte mate rekening houden met voornoemde omstandigheden, gelet op het gevolg wat het bekijken van genoemde WhatsApp-geschiedenis voor de verdachte heeft gehad, te weten de aanvang van de verdenking van het onder 1 ten laste gelegde.
De bewijsmiddelen
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Aanhouding van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1]
Op verdenking van fietsendiefstal zijn de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op
[datum 1] aangehouden door de politie.
Bevindingen van de politie
Onderzoek door de politie heeft de volgende bevindingen opgeleverd.
Op [datum 1] werd op de IPhone van de verdachte een gesprek aangetroffen tussen de verdachte en het telefoonnummer 06 [nummer 1] met de contactnaam [medeverdachte 1] waarin werd gesproken over: een kluis, geld, een adres op de [adres] en oudere mensen. Gelet op de verdenking van een strafbaar feit is nader onderzoek aan de telefoon van de verdachte verricht. De telefoon is in beslag genomen en onderzocht. Uit een WhatsApp-conversatie op [datum 1] tussen de verdachte en deze [medeverdachte 1] blijkt dat zij onder andere uitlatingen doen over geld en een kluis, dat zij eerst gaan kijken deze week of “zij” thuis zijn, dat het gaat om een oude man en een oude vrouw, dat de vrouw wel thuis kan zijn, dat zij daar een kluis hebben en geld maar dat de verdachte niet weet waar, dat zij niet weten hoeveel saaf (naar de rechtbank begrijpt: geld) daar is en dat het adres [adres] 310 is of iets dergelijks.
Desgevraagd hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] bij de politie verklaard dat dit een gesprek tussen hen betreft.
Voorts is op [datum 1] uit verder onderzoek aan de berichtengeschiedenis in de telefoon van de verdachte gebleken dat een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en het telefoonnummer 06- [nummer 2] met de contactnaam [medeverdachte 2] in de periode van [periode 2] .
Op [datum 3] is onder andere gesproken over het volgende: de verdachte moet die ov (naar de rechtbank begrijpt: de overval) gewoon komen doen, dat het vandaag nog kan, dat het morgen moet, dat het morgen zondag is, dat die winkel dan mogelijk dicht is, dat [medeverdachte 3] zegt morgen.
Op [datum 4] is onder andere gesproken over het volgende: dat ze het morgen gaan doen.
Op [datum 1] is onder andere gesproken over het volgende: of de verdachte een wapen heeft, of [medeverdachte 2] een niffi (naar de rechtbank begrijpt: een mes) heeft, dat zij wel iets moeten hebben, dat [medeverdachte 3] die kleine gannoe (naar de rechtbank begrijpt: een wapen) heeft en dat zij die kunnen gebruiken, dat ze wel een plan moeten hebben wie wat gaat doen, of de verdachte wel zin heeft in de overval vandaag, dat broertje (naar later blijkt: de medeverdachte [medeverdachte 3] ) niet bereikbaar is, dat zij die winkel sowieso eerst moeten scannen voordat zij dit gaan doen.
Uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer 06- [nummer 2] in de genoemde periode in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte 2] .
Bij verder onderzoek in de berichtengeschiedenis werd door de politie nog een gesprek tussen de verdachte en het telefoonnummer 06- [nummer 3] met de contactnaam “broertje” in de periode van [periode 3] aangetroffen.
Op [datum 5] is onder andere gesproken over het volgende: dat die koelie (naar de rechtbank begrijpt: Surinamer) vandaag wordt gepakt, dat alles met zijn drieën wordt gedeeld, dat ook gerru’s (naar de rechtbank begrijpt: sigaretten) gepakt moeten worden, een slof sigaretten en geld uit de kassa, of de verdachte wel een skimask (naar de rechtbank begrijpt: een bivakmuts) heeft voor zichzelf en dat [medeverdachte 3] die andere jongen gewoon een muts en sjaal geeft, dat als het lukt zij ook hun Prada’s gaan halen en een Gucci-pet, dat [medeverdachte 3] de helft gelijk gaat uitgeven, dat de winkel gesloten is, dat zij een andere kunnen pakken, dat zij het morgen doen.
Op [datum 3] is onder andere gesproken over het volgende: dat die jongen zo meteen naar [medeverdachte 3] komt en dat de verdachte ook moet komen voor die overval, dat die winkel zondag dicht is, dat die man dik is en een snotneus, dat die man [medeverdachte 3] herkent en dat hij het daarom met meer mensen wil doen, dat het minder dan drie minuten duurt, dat dit lang is gepland, dat [medeverdachte 3] een fiets om de hoek zet, dat zij de fietsen in de sloot gooien en dan bij [medeverdachte 3] de tuin in rennen, dat de verdachte het maandag wil doen, dat [medeverdachte 3] eerst in die winkel gaat kijken of alles veilig is en dat hij de fietsen om de hoek van de winkel legt, dat zij voorbereid moeten zijn.
Op [datum 4] is onder andere gesproken over het volgende: dat het beter is als ze het vroeg doen, dat het laat moet want dan heeft hij ook veel verdiend, dat [medeverdachte 3] zijn status verandert in: ‘met [verdachte] aan het grinde check hoe we ruggen pakken’, dat die Surinamer vandaag fuma (naar de rechtbank begrijpt: dronken) was achterin de winkel, dat [medeverdachte 3] morgen om de hoek staat met twee fietsen, dat zij die fietsen in de sloot gooien en bij [medeverdachte 3] de tuin in gaan.
Uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer 06- [nummer 3] in de genoemde periode in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte 3] .
Door de politie is tijdens een huiszoeking bij medeverdachte [medeverdachte 3] in de slaapkamer, die door de oudere broer van [medeverdachte 3] vooraf was aangeduid als de slaapkamer van [medeverdachte 3] , in de kledingkast een pistool en bijpassende munitie aangetroffen.
Verklaringen van de medeverdachten
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte 3] begon te praten over geld. [medeverdachte 2] kon meedoen met een overval op een [object] bij Hollands Spoor, zonder camera’s. [medeverdachte 2] heeft vervolgens op verzoek van [medeverdachte 3] contact gezocht met een andere jongen. Gelet op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] over de inhoud van het desbetreffende gesprek met “de andere jongen” en de in het dossier opgenomen weergave van het WhatsApp gesprek met de verdachte, acht de rechtbank het aannemelijk dat “de andere jongen” verdachte betreft. .
De medeverdachte [medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte aan hem vroeg om een overval te plegen. De verdachte vroeg om een betonschaar, maar die had [medeverdachte 3] niet. Medeverdachte [medeverdachte 1] had er wel één. Daarna hebben de verdachte en [medeverdachte 1] een fiets gestolen en hebben zij tegen [medeverdachte 3] gezegd dat zij vervoer hadden. Vervolgens heeft [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 2] gevraagd of hij ook mee zou willen doen. [medeverdachte 2] en de verdachte hebben de overval besproken en [medeverdachte 3] heeft gezegd dat zij sigaretten en geld moesten pakken. [medeverdachte 3] heeft een Surinaamse winkel bekeken aan de Rijswijkseweg. De verdachte en [medeverdachte 1] werden opgepakt. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij denkt dat als de politie er niet was geweest, hij de overval had gepleegd.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft bij de politie bekend op [datum 1] tezamen met medeverdachte [medeverdachte 1] een fiets te hebben gestolen en dat de hem voorgehouden WhatsApp berichten van [datum 1] met [medeverdachte 1] zien op een gesprek tussen hem en medeverdachte [medeverdachte 1] Voor het overige heeft hij een beroep op zijn zwijgrecht gedaan.
Conclusie van de rechtbank ter zake van feit 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat voorbereidende handelingen zijn verricht gericht op een diefstal met geweld in vereniging (feit 1). Op grond van de inhoud van de WhatsApp-gesprekken tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] is de verdenking op het voorbereiden van een diefstal met geweld ontstaan. Uit nader onderzoek is vervolgens gebleken dat de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] daar ook bij betrokken zijn geweest. Uit de WhatsApp-gesprekken tussen de verdachte en zijn medeverdachten is voldoende gebleken dat gedetailleerd is gesproken over de voorbereiding van een overval, hetgeen blijkt uit de gesprekken over een [object] de buit en de verdeling en besteding daarvan, de wijze van vluchten na de overval en de voorbereiding op het gebied van het spreken over en het voorhanden hebben van een wapen, een mes, een fiets en voorwerpen om het gezicht te bedekken, zoals een bivakmuts, sjaals en een muts.
De rechtbank stelt voorts vast dat uit de verklaring van [medeverdachte 3] bij de politie voldoende is gebleken dat de verdachte betrokken is geweest bij deze voorbereidingshandelingen. De verdachte heeft ten behoeve van de nog te plegen overval samen met [medeverdachte 1] een fiets gestolen op [datum 1] . Uit de gesprekken blijkt dat de verdachte en [medeverdachte 1] zouden zorgen voor vervoer in de vorm van een gestolen fiets. Gelet op de verklaring van [medeverdachte 3] bij de politie, acht de rechtbank het aannemelijk dat de door de verdachte en [medeverdachte 1] gestolen fiets zou worden gebruikt voor de overval. Deze overval was op dat moment immers nog niet gepleegd en werd nog voorbereid.
De rechtbank acht voorts aannemelijk dat de telefoons (gsm) van de medeverdachten en de verdachte dienden als communicatiemiddel bij de voorbereiding van de overval. De rechtbank stelt vast dat dit middel kennelijk bestemd was tot het begaan van dat misdrijf.
Nu door [medeverdachte 2] en de verdachte is gesproken over het vuurwapen van [medeverdachte 3] , welk vuurwapen vervolgens tijdens een huiszoeking ook bij [medeverdachte 3] is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat eveneens voldoende is komen vast te staan dat ook dit vuurwapen kennelijk bestemd was tot het plegen van de diefstal met geweld in vereniging.
Tot slot is de rechtbank, anders dan het standpunt van de officier van justitie, van oordeel dat de blanke sleutel, ten laste gelegd als voorwerp kennelijk bestemd tot het begaan van de diefstal met geweld in vereniging, niet als zodanig kan worden aangemerkt. Het dossier biedt daarvoor geen enkel aanknopingspunt.
De rechtbank is gelet op vorenstaande bewijsmiddelen – in onderlinge samenhang en verband bezien – van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich in vereniging schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van een diefstal met geweld in vereniging (feit 1).
Voorts acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in vereniging schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een fiets, zoals onder 2 ten laste gelegd.