ECLI:NL:RBDHA:2015:5131

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
2948035 RL EXPL 14-10570
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Langdurige schorsing en overplaatsing van een conciërge op een middelbare school wegens vermeend ongepast gedrag en de gevolgen daarvan voor de werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, de Stichting Lucas Onderwijs. De zaak betreft de langdurige schorsing en overplaatsing van [eiser], die als conciërge werkzaam was op een middelbare school, naar aanleiding van beschuldigingen van ongepast gedrag door twee leerlingen. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet als goed werkgever heeft gehandeld door onvoldoende zorgvuldig en voortvarend de beschuldigingen te onderzoeken. De klachten van de leerlingen werden op 23 januari 2013 ingediend, maar de werkgever heeft pas in mei 2013 vastgesteld dat er geen seksueel grensoverschrijdend gedrag had plaatsgevonden. De kantonrechter concludeerde dat de Stichting nodeloos veel tijd heeft laten verstrijken en dat de schorsing van [eiser] onterecht was, wat heeft geleid tot schade voor de werknemer.

De vordering van [eiser] omvatte onder andere rehabilitatie, schadevergoeding voor immateriële schade en kosten van rechtsbijstand. De kantonrechter heeft de Stichting veroordeeld tot betaling van € 10.000,- voor rechtsbijstandskosten en € 3.000,- voor immateriële schade. De Stichting werd ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers om zorgvuldig om te gaan met beschuldigingen van werknemers en de noodzaak van een adequaat onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team kanton Den Haag
FJ
Rolnr.: 2948035 RL EXPL 14-10570
18 maart 2015
Vonnis in de zaak van:
[eiser],wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde: mr. O.J. Praamstra,
tegen
de stichting Stichting Lucas Onderwijs,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. W. Brussee.
Partijen worden verder aangeduid als “[eiser]” en “de Stichting”.

1.Procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 31 maart 2014, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de door [eiser] bij brief van 21 augustus 2014 in het geding gebrachte producties.
1.2
Op 1 september 2014 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Daarbij zijn beide partijen met hun gemachtigden verschenen, [eiser] in persoon en de Stichting vertegenwoordigd door dhr. [R.G.].
Vervolgens heeft de kantonrechter nog kennis genomen van de volgende stukken:
  • de brief van de zijde van de Stichting van 28 oktober 2014;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek, met producties;
  • de akte overlegging producties tevens akte vermindering eis van de zijde van [eiser];
  • de akte houdende reactie op vermindering eis van de zijde van de Stichting;
  • de akte uitlating producties van de zijde van [eiser].
1.3
Ten slotte is de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.

2.Feiten

2.1
[eiser] is van [periode] werkzaam geweest als [functie] bij het [CC] te [vestigingsadres], welke school thans onderdeel uitmaakt van de Stichting. Sinds augustus 2013 is [eiser] werkzaam op de locatie College [SP]. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO voor het voortgezet onderwijs.
2.2
Namens twee vrouwelijke leerlingen van het [CC], van (toen) 15 en 16 jaar oud, zijn op 23 januari 2013 klachten ingediend tegen [eiser] wegens vermeend ongepast gedrag.
2.3
Na een gesprek met mevrouw [FZ], de toenmalig [functie] van de school, is [eiser] op 24 januari 2013 naar huis gestuurd in afwachting van de resultaten van nader onderzoek. Daarbij is [eiser] uitdrukkelijk verzocht om geen contact te hebben met de leerlingen of hun familie en over de klachten met niemand binnen de onderwijsgroep te spreken.
2.4
Op 11 februari 2013 heeft een tweede gesprek tussen [eiser] en mevrouw [FZ] plaatsgevonden, waarbij [eiser] werd bijgestaan door een advocaat. [eiser] kreeg de keus tussen beëindiging van de arbeidsovereenkomst of een overplaatsing. Tussen
11 februari 2013 en 15 maart 2013 is er tussen de wederzijdse advocaten van partijen onderhandeld over een mogelijke vertrekregeling. Een voorstel voor een vertrekregeling van de Stichting heeft [eiser] uiteindelijk afgeslagen.
2.5
Per e-mail van 20 maart 2013 heeft de heer [R.G.], [functie] van de Stichting, [eiser] medegedeeld dat een procedure tot opzegging van het dienstverband gestart wordt en dat hij hangende de opzeggingsprocedure vrijgesteld blijft van het verrichten van werkzaamheden.
2.6
Op 8 april 2013 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen partijen waarin overplaatsing naar een andere locatie aan de orde is geweest.
2.7
Op 17 mei 2013 heeft de Stichting [eiser] per brief medegedeeld dat hij zijn werkzaamheden op 26 augustus 2013 dient voort te zetten op de locatie College [SP]. Aanleiding voor de overplaatsing is blijkens deze brief met name geweest dat [eiser] niet voor de voortgang van het onderwijs bedoeld SMS-verkeer via zijn privé-telefoon en/of WhatsApp-verkeer met de betreffende leerlingen onderhield en zich met hen naar een horecagelegenheid begaf zonder dat er een schoolgebonden reden of opdracht voor was.
2.8
[eiser] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Centrale Commissie van Beroep voor het Katholiek Voortgezet Onderwijs (CvB). Op 25 juli 2013 heeft de CvB het beroep voor zover gericht tegen de overplaatsing naar het College [SP] niet ontvankelijk verklaard omdat er geen sprake is van een overplaatsing in de zin van de Wet op het voortgezet onderwijs en de toepasselijke CAO. Voor zover het beroep gericht is tegen de in het besluit van 17 mei 2013 tevens aan [eiser] opgelegde schorsing, heeft de CvB het beroep gegrond verklaard. De schorsing was aan [eiser] opgelegd voor de duur van het onderzoek naar de klachten. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het beroep heeft de Stichting echter verklaard dat geen onderzoek meer plaatsvindt omdat de klaagsters uitdrukkelijk hebben verzocht hun klacht niet verder te behandelen. Aldus hebben zij de facto hun klacht tegen [eiser] ingetrokken. Daarmee kwam de grond aan de eerdere schorsing te vervallen. De verlenging van de schorsing is niet gebaseerd op één van de in de CAO genoemde gronden terwijl evenmin is voldaan aan de in de CAO gegeven procedurele voorschriften, aldus de beslissing van de CvB.
2.9
Bij brief van 21 augustus 2013 heeft [eiser] aan de Stichting verzocht om afstand te nemen van de inhoud van de klachten van de beide leerlingen door schriftelijk te bevestigen dat geen deugdelijk en voldoende onafhankelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, en dat de door de beide leerlingen aan hun klacht ten grondslag gelegde feiten niet zijn komen vast te staan. Bovendien heeft hij gevraagd om rehabilitatie overeenkomstig het bepaalde in artikel 9.a.6 lid 5 CAO. Ten derde heeft hij gevraagd om de overplaatsing ongedaan te maken.
2.1
Per e-mail van 2 oktober 2013 heeft de Stichting aangekondigd dat alsnog een onafhankelijk onderzoek zal plaatsvinden naar hetgeen destijds als klacht bij de Stichting is binnengekomen.
2.11
Op 23 december 2013 heeft onderzoeksbureau Bezemer & Kuiper in opdracht van de Stichting gerapporteerd dat niet kan worden vastgesteld of grensoverschrijdend, meer seksueel getint gedrag van [eiser] al of niet heeft plaatsgevonden. Het onderzoeksbureau is wel van mening dat [eiser] de grenzen van de door hem in acht te nemen professionele distantie heeft overschreden. Ook is het onderzoeksbureau echter van mening dat het duidelijk en glashelder uitspreken van verwachtingen van de zijde van de schoolleiding tot op heden heeft ontbroken.
2.12
Partijen hebben overleg gevoerd over een op te stellen en aan betrokkenen te verzenden rehabilitatiebrief maar zijn het niet eens geworden over de tekst van een dergelijke brief. Partijen zijn er evenmin in geslaagd om het eens te worden over de voorwaarden waaronder [eiser] zou kunnen terugkeren op het [CC].
2.13
Artikel 9.a.6 CAO luidt voor zover van belang als volgt:
“1. De werkgever kan de werknemer schorsen voor ten hoogste vier weken, indien dit gelet op het belang van de instelling dringend noodzakelijk is. Voordat de werknemer wordt geschorst wordt deze in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen omtrent de voorgenomen schorsing kenbaar te maken. De opvattingen van de werknemer omtrent de schorsing worden opgenomen in de brief, waarin de schorsing wordt bevestigd.
2. Naast het bepaalde in het eerste lid van dit artikel kan de werkgever de werknemer schorsen:
(…)
f. in andere gevallen waarin het belang van de instelling dit vordert voor ten hoogste drie maanden, daaronder begrepen de termijn genoemd in lid 1. Deze termijn van drie maanden
kan ten hoogste één keer met drie maanden worden verlengd.
3. Tijdens de schorsing heeft de werknemer slechts toegang tot de school na verkregen toestemming van de werkgever.
4. De schorsing wordt onverwijld ingetrokken als de grond daartoe vervalt of handhaving niet langer noodzakelijk is.
5. Ingeval geen redenen aanwezig waren die de schorsing konden dragen, zal de werkgever na overleg de werknemer naar vermogen rehabiliteren.”
Artikel 9.a.7 CAO luidt voor zover van belang als volgt:
“1. De werkgever kan ten aanzien van de werknemer die zich aan een plichtsverzuim schuldig maakt, onder opgave van redenen één van de navolgende besluiten nemen:
(…)
b. schorsing met behoud van salaris,
(…)
2. Onder plichtsverzuim wordt verstaan het overtreden van de voor de werknemer geldende voorschriften, het niet nakomen van hem opgelegde verplichtingen, alsmede het doen of nalaten van datgene dat de werknemer bij een goede uitoefening van zijn functie behoort na te laten of te doen.”
Artikel 9.a.8 CAO luidt voor zover van belang als volgt:
“1. Het voornemen tot een besluit tot:
(…)
b. schorsing als bedoeld in artikel 9.a.6 lid 2,
c. een disciplinaire maatregel als bedoeld in artikel 9.a.7 lid 1, wordt per aangetekend schrijven aan de werknemer ter kennis gebracht, die in de gelegenheid wordt gesteld om
binnen drie weken na verzending van het voornemen zijn zienswijze mondeling dan wel schriftelijk kenbaar te maken. De werknemer kan zich bij zijn verweer laten bijstaan door een raadsman.
2. Van een mondeling verstrekte zienswijze wordt een verslag gemaakt dat vervolgens ter beoordeling aan de werknemer wordt voorgelegd, die onverwijld schriftelijk en gemotiveerd
mededeelt of hij al dan niet met het verslag kan instemmen.
3. De werknemer wordt van het definitieve besluit zo spoedig mogelijk na het verweer per aangetekend schrijven in kennis gesteld.”

3.Vordering

3.1
[eiser] vordert, na wijziging van eis, dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Stichting veroordeelt tot:
- rehabilitatie van [eiser] door brieven te sturen aan de personeelsleden, leerlingen en hun ouders van het [CC] waarin opgenomen de tekst als vermeld in alinea 71 van de dagvaarding op straffe van verbeurte van dwangsommen;
- betaling aan [eiser] van een bedrag van € 21.189,47 netto wegens kosten van rechtsbijstand en onderzoek door DigiJuris;
- betaling aan [eiser] van een bedrag van € 15.000,- althans een door de kantonrechter vast te stellen bedrag aan schadevergoeding wegens aantasting van de eer en goede naam van [eiser] althans wegens andere immateriële schade van [eiser];
een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening en met veroordeling van de Stichting in de kosten van de procedure, waaronder een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van [eiser].
Bij wijze van incidentele vordering ex artikel 843a Rv heeft [eiser] tevens afgifte van een kopie van de risico-inventarisatie en -evaluatie als bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet en een kopie van het veiligheidsbeleid als bedoeld in artikel 18.6 van de toepasselijke CAO gevorderd, op straffe van verbeurte van dwangsommen. Aangezien [eiser] na de comparitie van partijen de gevorderde documenten van de Stichting heeft ontvangen, vordert hij thans slechts nog veroordeling van de Stichting in de kosten van het incident.
3.2
[eiser] legt naast de vaststaande feiten aan zijn vordering ten grondslag dat de Stichting zich niet als goed werkgever heeft gedragen. De ernst van de klachten van de leerlingen had voor de Stichting aanleiding moeten zijn om snel een onafhankelijk onderzoek naar de feiten te laten uitvoeren. Doordat dat niet is gebeurd, heeft [eiser] schade geleden. [eiser] is arbeidsongeschikt geraakt en zijn reputatie is beschadigd geraakt. Hij heeft zich onder behandeling moeten stellen van een psycholoog en psychiater en gebruikt medicijnen. De schorsing begon als ordemaatregel op grond van artikel 9.a.6 CAO en werd een schorsing voor onbepaalde duur wegens vermeend wangedrag als bedoeld in artikel 9.a.7 CAO. De Stichting is als goed werkgever en mede op grond van artikel 9.a.6 lid 5 van de toepasselijke CAO gehouden om hem te rehabiliteren. De Stichting heeft zich niet gehouden aan de verplichtingen die voor haar voortvloeien uit artikel 9.a.8 van de toepasselijke CAO, te weten dat [eiser] wordt gehoord, dat daarvan een verslag wordt gemaakt dat ter beoordeling wordt voorgelegd en vervolgens een besluit te nemen dat aangetekend ter kennis van [eiser] wordt gebracht. De Stichting heeft geen rekening gehouden met zijn [xx]-jarige loopbaan aan het [CC]. [eiser] maakt aanspraak op een bedrag van
€ 15.000,- wegens compensatie van de door hem geleden immateriële schade. [eiser] heeft advocaatkosten ten bedrage van € 20.584,47 gemaakt die de Stichting eveneens dient te vergoeden. Ook heeft [eiser] kosten gemaakt ten bedrage van € 605,- om zijn telefoon door DigiJuris te laten onderzoeken in verband met de beschuldiging dat hij ongepaste sms-berichten en/of WhatsApp-berichten aan leerlingen zou hebben gezonden. Ook deze kosten dient de Stichting te vergoeden.

4.Verweer

4.1
De Stichting voert gemotiveerd verweer tegen de vordering waarop hierna voor zover nodig nader wordt ingegaan en concludeert tot afwijzing. Ten aanzien van de gevorderde veroordeling in de kosten van het incident refereert de Stichting zich aan het oordeel van de kantonrechter.

5.Beoordeling

5.1
Allereerst overweegt de kantonrechter dat van de Stichting als goed werkgever verwacht mag worden dat zij ingeval van ernstige beschuldigingen van leerlingen aan het adres van een medewerker als in het onderhavige geval zorgvuldig en voortvarend optreedt, teneinde zo spoedig mogelijk te kunnen vaststellen in hoeverre de beschuldigingen al dan niet gegrond zijn en passende maatregelen te kunnen nemen.
5.2
[eiser] heeft onweersproken gesteld dat de Stichting zich niet heeft gehouden aan de procedurele voorschriften die in een situatie als de onderhavige gelden ingevolge de toepasselijke CAO-bepalingen. De Stichting heeft pas in mei 2013, dat wil zeggen bijna vier maanden nadat klachten van leerlingen waren ontvangen, vastgesteld dat geen seksueel grensoverschrijdend gedrag en/of ongewenste intimiteiten heeft plaatsgevonden maar dat [eiser] wel ongewenst contact met de betreffende leerlingen heeft onderhouden. Vervolgens heeft de Stichting de schorsing van [eiser] nog gehandhaafd tot zijn start op College [SP] op 26 augustus 2013. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de Stichting aldus nodeloos veel tijd laten verstrijken en ontbrak de grondslag voor zo’n langdurige schorsing. De Stichting had als goed werkgever meer oog moeten hebben voor het belang van [eiser] bij een voortvarende aanpak, mede gelet op diens langdurig dienstverband. De Stichting is aansprakelijk voor de door deze schending van haar verplichting om zich als goed werkgever te gedragen bij [eiser] veroorzaakte schade.
5.3
De kantonrechter acht het aannemelijk dat de reputatie van [eiser] onder de langdurige schorsing heeft geleden. Partijen zijn verdeeld over de tekst van de door de Stichting bekend te maken rehabilitatieverklaring. Ingevolge artikel 9.a.6 lid 5 CAO dient de werkgever na overleg de werknemer naar vermogen te rehabiliteren ingeval geen redenen aanwezig waren die de schorsing konden dragen. De kantonrechter is van oordeel dat de door de Stichting voorgestelde tekst, die als productie 34 is overgelegd bij de inleidende dagvaarding, voldoet en acht de Stichting niet gehouden tot het publiceren van een verderstrekkende verklaring. Aangezien de Stichting uitdrukkelijk bereid is en was om de door haar voorgestelde verklaring bekend te maken, zal de betreffende vordering van [eiser] worden afgewezen.
5.4
De kantonrechter acht het eveneens aannemelijk dat [eiser] kosten van rechtsbijstand heeft moeten maken doordat de Stichting zich niet als goed werkgever heeft gedragen. De vraag is echter in hoeverre deze kosten voor rekening dienen te komen van de Stichting. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.1 is overwogen, kan immers slechts een deel van de door [eiser] gemaakte kosten van rechtsbijstand worden beschouwd als veroorzaakt door de schending van het goed werkgeverschap door de Stichting. [eiser] heeft zich daar niet uitdrukkelijk over uitgelaten en de schade kan niet nauwkeurig worden vastgesteld. De kantonrechter ziet geen andere mogelijkheid dan de hoogte van de vergoeding te schatten en zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 10.000,- (netto).
5.5
Voor zover de vordering ziet op kosten van DigiJuris zal deze worden afgewezen aangezien deze kosten niet veroorzaakt zijn door de schending van het goed werkgeverschap door de Stichting.
5.6
Ten slotte acht de kantonrechter voldoende onderbouwd dat [eiser] immateriële schade heeft geleden door het weinig voortvarende optreden van de Stichting en de langdurige schorsing. De kantonrechter is van oordeel dat de aantasting van de reputatie van [eiser] is op te vatten als aantasting in zijn eer of goede naam als bedoeld in artikel 6:106, lid 1 aanhef en sub b BW. Mede gelet op de door de Stichting te publiceren rehabilitatie zal de kantonrechter de immateriële schadevergoeding naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 3.000,-. De betreffende vordering zal tot dat bedrag worden toegewezen.
5.7
Als hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij dient de Stichting te worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser], inclusief de kosten in het incident, aangezien de Stichting de gevorderde documenten eerst na dagvaarding aan [eiser] beschikbaar heeft gesteld.

6.Beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt de Stichting tot betaling aan [eiser] van:
a. een bedrag van € 10.000,- (netto) wegens vergoeding van kosten van rechtsbijstand;
b. een bedrag van € 3.000,- wegens immateriële schadevergoeding;
een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening
- veroordeelt de Stichting in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 1.807,43, waaronder begrepen een bedrag van € 1.050,- als het aan de gemachtigde van [eiser] toekomende salaris in de hoofdzaak en € 200,- als het aan de gemachtigde van [eiser] toekomende salaris in het incident;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. F.J. Verbeek en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 maart 2015.