ECLI:NL:RBDHA:2015:5111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
C-09-461815 - HA RK 14-119
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vaststelling Nederlanderschap in verband met geboortedatum en naturalisatie van de vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2015 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoekster die stelt het Nederlanderschap te bezitten. De verzoekster, geboren op [geboortedag 2] 1993, is de dochter van [vader], die op 14 april 1994 genaturaliseerd werd tot Nederlander. De verzoekster is in 2000 vanuit Marokko naar Nederland gekomen en is op 27 april 2000 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) als dochter van [moeder] en [vader]. De verzoekster heeft een wijziging van haar geboortedatum aangevraagd, die door de rechtbank Oujda op 5 mei 2011 is goedgekeurd, maar deze wijziging heeft gevolgen gehad voor haar nationaliteit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster ten tijde van haar geboorte geen Nederlanderschap heeft verkregen, omdat haar vader op dat moment nog geen Nederlander was. De IND heeft betoogd dat verzoekster niet van rechtswege het Nederlanderschap heeft verkregen en dat de verliesbepalingen van de Rijkswet op het Nederlanderschap niet op haar van toepassing zijn. De rechtbank heeft de argumenten van de verzoekster en de IND zorgvuldig gewogen.

De rechtbank concludeert dat verzoekster, gezien de feiten en omstandigheden, niet het Nederlanderschap heeft verkregen. De verzoekster heeft niet kunnen aantonen dat zij op een andere manier het Nederlanderschap heeft verworven. De rechtbank wijst het verzoek van de verzoekster af, met de overweging dat de verantwoordelijkheid voor het niet medegenaturaliseerd zijn bij de verzoekster en haar ouders ligt. De beschikking is openbaar uitgesproken op 20 april 2015.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/461815 / HA RK 14-119
Beschikking van 20 april 2015
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. D. Schaap te Rotterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Veiligheid en Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst), verder te noemen: de IND,
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. J.E.A. Pesch.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 7 maart 2014 ingekomen verzoekschrift,
  • de brief van mr. Schaap van 15 oktober 2014,
  • de brieven van de IND van 27 mei 2014 en 20 januari 2015,
  • de brief van de officier van justitie van 2 februari 2015.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op
19 februari 2015. Verschenen zijn mr. Schaap namens verzoekster en mr. Pesch namens de IND. De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.

2.De feiten

2.1.
De vader van verzoekster, [vader], heeft op 14 april 1994 door naturalisatie het Nederlanderschap verkregen.
2.2.
Verzoekster is in 2000 vanuit Marokko naar Nederland gekomen. In de Basisregistratie personen (BRP) van de gemeente Rotterdam is zij op 27 april 2000 ingeschreven als als dochter van [moeder] en [vader], geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats], Marokko, en in het bezit van de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit.
2.3.
Bij uitspraak van de rechtbank Oujda van 5 mei 2011 is op verzoek van de vader van verzoekster de correctie van de geboorteakte van verzoekster gelast in die zin dat de geboortedatum van verzoekster is gecorrigeerd van [geboortedag] 1997 in [geboortedag 2] 1993.
2.4.
Op verzoek van verzoekster is die gewijzigde geboortedatum geregistreerd in de BRP. De gemeente Rotterdam heeft naar aanleiding van die wijziging verzoekster op
18 april 2012 bericht dat zij, nu zij niet is geboren op [geboortedag] 1997 en dus ná de naturalisatie van haar vader tot Nederlander op 14 april 1994, maar op [geboortedag 2] 1993 en derhalve vóór de naturalisatie van haar vader, niet van rechtswege bij haar geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. In de BRP is daarom de nationaliteit van verzoekster gewijzigd in uitsluitend de Marokkaanse.

3.Het verzoek en het standpunt van de IND

3.1.
Verzoekster verzoekt de rechtbank vast te stellen dat zij het Nederlanderschap bezit. Zij voert daartoe het volgende aan. Haar vader, [vader], is in 1991 van zijn echtgenote [moeder], de moeder van verzoekster, met wie hij in 1977 in het huwelijk trad, gescheiden. Kort daarna heeft hij zich met haar verzoend waarna verzoekster is geboren. Op 1 juli 1997 is haar vader met haar moeder hertrouwd (reprise naar Marokkaans recht). Op enig moment na deze huwelijkssluiting is de fictieve geboortedatum van verzoekster, te weten [geboortedag] 1997, geregistreerd, om haar aldus tijdens het tweede huwelijk geboren te laten zijn. In 2000 is zij als minderjarige met haar Marokkaanse moeder naar Nederland gekomen in het kader van gezinshereniging met haar vader. In 2004 heeft haar moeder door naturalisatie de Nederlandse nationaliteit verkregen. Omdat verzoekster op dat moment – gelet op haar geregistreerde (fictieve) geboortedatum – als Nederlander was aangemerkt, is zij niet met haar moeder mee genaturaliseerd, hetgeen anders wel had gekund.
Verzoekster stelt zich primair op het standpunt dat de Nederlandse nationaliteit die zij op grond van haar (fictieve) geboortedatum in 1997 van rechtswege heeft verkregen, niet verloren is gegaan. De verliesbepalingen van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) zijn op haar situatie niet van toepassing. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de reprise van het huwelijk van haar ouders op een lijn moet worden gesteld met een erkenning van haar door haar vader dan wel met een wettiging zoals geregeld in het (oud) Burgerlijk Wetboek (BW).
3.2.
De IND stelt zich op het standpunt dat verzoekster, die niet is meegenaturaliseerd, niet van rechtswege en evenmin als gevolg van erkenning of wettiging of een daaraan tegelijk te stellen geval het Nederlanderschap heeft verkregen.
3.3.
De officier van justitie heeft zich aangesloten bij het standpunt van de IND.

4.De beoordeling

4.1.
Verzoekster is geboren op [geboortedag 2] 1993. Haar vader, [vader], is op 14 april 1994 genaturaliseerd. Ten tijde van de geboorte van verzoekster was hij dus nog geen Nederlander. Verzoekster heeft dan ook niet ingevolge artikel 3 lid 1 RWN van rechtswege bij geboorte de Nederlandse nationaliteit verkregen.
4.2.
In het naturalisatiebesluit van [vader] is een voorbehoud gemaakt ten aanzien van minderjarige kinderen die geen verblijf hebben voor onbepaalde tijd in het Koninkrijk. Aangezien verzoekster ten tijde van de naturalisatie van haar vader nog in Marokko verbleef, heeft zij niet in de naturalisatie van haar vader gedeeld.
4.3.
Beoordeeld dient te worden of zij dan door erkenning of wettiging op 1 juli 1997 de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, zoals subsidiair door verzoekster is aangevoerd.
4.4.
In de door verzoekster overgelegde kopie van de gelegaliseerde Franstalige Marokkaanse geboorteakte van verzoekster, aktenummer 304 van het jaar 1997, staat [vader] vermeld als vader. Bij de uitspraak van de rechtbank Oujda van
5 mei 2011 is enkel de correctie gelast van de geboortedatum van verzoekster. De afstammingsgegevens zijn niet gewijzigd.
4.5.
Artikel 10:101 BW bepaalt dat een buitenslands tot stand gekomen rechtsfeit of rechtshandeling waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte, van rechtswege in Nederland wordt erkend, tenzij er sprake is van één van de in artikel 10:100 lid 1 BW genoemde weigeringsgronden.
4.6.
In het licht van de geboorteakte van verzoekster moet er derhalve van uitgegaan worden dat [vader] reeds ten tijde van de geboorte van verzoekster op [geboortedag 2] 1993 gold als haar juridische vader. Feiten of omstandigheden die aan erkenning van die afstammingsrelatie in de weg staan, zijn gesteld noch gebleken.
4.7.
Nu [vader] vanaf de geboorte van verzoekster op [geboortedag 2] 1993 als haar juridische vader dient te worden aangemerkt, verkreeg verzoekster toen de Marokkaanse en niet de Nederlandse nationaliteit. Aangezien verzoekster reeds vanaf haar geboorte zijn kind is, kan erkenning of wettiging in 1997 door [vader], die toen de Nederlandse nationaliteit bezat, niet meer aan de orde zijn. Van verkrijging van het Nederlanderschap op grond van het in 1997 geldende artikel 4 lid 1 dan wel lid 2 RWN is daarom geen sprake.
4.8.
Overigens is niet gebleken dat verzoekster op andere wijze het Nederlanderschap heeft verkregen. Nu verzoekster het Nederlanderschap nooit heeft verkregen, komt haar stelling dat ze het Nederlanderschap niet heeft verloren niet aan de orde.
4.9.
De omstandigheid dat verzoekster in 2004 niet met haar moeder is medegenaturaliseerd blijft voor rekening van verzoekster (en haar ouders).
4.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, mr. W.A.G.J. Ferenschild en mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2015.