In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 2 april 2015, hebben verzoekers [A] en [B], beiden wonende in Zwitserland, verzocht om vast te stellen dat zij bij geboorte de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen en deze nog steeds bezitten. De verzoekers, geboren uit een Nederlandse vader en een moeder met zowel de Zwitserse als de Nederlandse nationaliteit, hebben in 1981 de Zwitserse nationaliteit verkregen. De IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst) heeft echter gesteld dat de verzoekers op grond van artikel 15 lid 1 aanhef en onder c van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) hun Nederlanderschap op 1 april 2013 van rechtswege hebben verloren, omdat zij meer dan tien jaar buiten Nederland hebben gewoond.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers bij hun geboorte de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen, maar dat zij deze hebben verloren op basis van de RWN. De rechtbank oordeelde dat Zwitserland niet valt onder de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is, en dat de verzoekers gedurende een ononderbroken periode van tien jaar buiten deze gebieden hebben gewoond. De rechtbank concludeerde dat de verzoekers niet in aanmerking komen voor de stuitingsgronden van artikel 15 lid 4 RWN, omdat er geen bewijs was dat zij na 1 april 2003 een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap of een reisdocument hebben ontvangen.
De rechtbank heeft het verzoek van de verzoekers afgewezen, met de overweging dat het verlies van het Nederlanderschap niet in strijd is met het Europees Verdrag inzake Nationaliteit (EVN) en dat de verzoekers niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de rechters op dezelfde datum.