ECLI:NL:RBDHA:2015:5051

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
09-857105-14 e.a.
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van hoofdzaak wegens ontbreken van wettig bewijs in strafzaken

Op 30 april 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1994, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het tonen van een vuurwapen en diefstal met geweld. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 16 april 2015, waarbij de officier van justitie, mr. N. Coenen, en de raadsman van de verdachte, mr. A.B. Baumgarten, aanwezig waren. De tenlastelegging omvatte ernstige beschuldigingen, waaronder bedreiging met een vuurwapen en een mes, en diefstal uit een woning en een bedrijfspand. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de woningoverval onderzocht, waarbij de aangeefster en haar kinderen bedreigd werden. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was, onder andere op basis van afgeluisterde gesprekken. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, wijzend op het gebrek aan overtuigend bewijs. De rechtbank oordeelde dat het bewijs onvoldoende was om de verdachte te veroordelen voor de woningoverval, en sprak hem vrij van de tenlastegelegde feiten in het parketnummer 09/857105-14. In de tweede zaak, met parketnummer 09/072853-14, werd de verdachte wel schuldig bevonden aan diefstal uit een bedrijfspand, waarbij DNA-bewijs werd gebruikt. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 45 dagen, met aftrek van voorarrest, en een schadevergoeding aan het benadeelde bedrijf. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij in de eerste zaak niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er geen schadebedrag was ingevuld.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/857105-14; 09/072853-14 (t.t.g.)
Datum uitspraak: 30 april 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats]
adres: [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 april 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Coenen en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. A.B. Baumgarten, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
09/857105-14
hij op of omstreeks [datum 1] te [plaats 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan de [adres 1] heeft weggenomen een Itunes tegoedkaart en/of meerdere sieraden en/of 969 euro, althans enig(e) geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- tonen van en/of richten van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
aan/op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
- op korte afstand van het hoofd van die [slachtoffer 1] richten van een vuurwapen, althans een op een
vuurwapen gelijkend voorwerp en/of
- tegen de schouder en/of in de richting van de benen van die [slachtoffer 3] richten van een vuurwapen,
althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of
- duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- tegen de muur duwen van die [slachtoffer 1] en/of
- plaatsen van een mes tegen de keel van die [slachtoffer 5] en/of
- tonen van een mes aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of
- aan die [slachtoffer 1] toevoegen van de woorden: "Godverdomme kutwijf, waar is het geld" en/of "Geld
geven, geld geven" en/of "Waar is je geld" en/of "Doekoe, doekoe" en/of
- intrappen, althans kapot maken, van twee (slaapkamer)deuren;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
09/072853-14
hij op of omstreeks [datum 2] te [plaats 2] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen munt geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] ., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang
tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik te hebben gebracht door de ruit van de toegangsdeur te verbreken;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

Parketnummer 09/857105-14
3.1
Inleiding
Op [datum 1] heeft in een woning aan de [adres 1] te [plaats 1] een overval plaatsgevonden, in vereniging gepleegd, waarbij de aangeefster en haar drie kinderen zijn bedreigd met een vuurwapen en een mes.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte, die samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] naar aanleiding van deze woningoverval is aangehouden, hierbij betrokken is geweest en zo ja, hoe deze betrokkenheid dient te worden gekwalificeerd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met name uit de uitwerking van het OVC-gesprek op 4 april 2014, toen de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] in een arrestantenbus werd vervoerd, blijkt dat de verdachten elkaar kennen en dat er over de overval werd gesproken. Bezien in samenhang met het telefoongesprek dat op 4 februari 2014, vlak na de uitzending van Opsporing Verzocht, werd gevoerd door medeverdachte [medeverdachte] met een telefoonnummer dat vermoedelijk aan de verdachte toebehoort, is het bewijs, hoewel mager, voldoende om tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring te komen.
De verklaring van verbalisant [verbalisant] dat de stemmen uit de arrestantenbus overeenkomen met de stemmen die op 4 februari 2014 na de uitzending van Opsporing Verzocht een telefoongesprek voerden, vindt de officier van justitie ondersteunend voor haar standpunt.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij het hele dossier vraagtekens kunnen worden gezet en er aldus onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een veroordeling van de verdachte te komen. De raadsman geeft hierbij aan dat de raadkamer van de rechtbank wegens het ontbreken van de ernstige bezwaren niet voor niets op 18 mei 2014 de voorlopige hechtenis van de verdachte heeft opgeheven. Nadien is er niets inhoudelijks aan het dossier toegevoegd dat belastend zou kunnen zijn voor de verdachte.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De verdachte heeft zowel bij de politie, bij de rechter-commissaris als op de terechtzitting het hem ten laste gelegde ontkend.
Naar het oordeel van de rechtbank wijst het OVC-gesprek dat op 4 april 2014 in de arrestantenbus tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] heeft plaatsgevonden, en dat volgens de officier van justitie het belangrijkste bewijsmiddel is om wel tot bewezenverklaring te komen, niet op betrokkenheid van de verdachte bij voornoemde woningoverval, met name ook niet omdat de verdachten wisten dat zij in de bus werden afgeluisterd.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de verdachten elkaar kennen, hoewel zij dit zelf ontkennen, en hebben zij ook het een en ander te verzwijgen, maar blijkt uit het
OVC-gesprek onvoldoende dat de verdachte een rol bij de hem ten laste gelegde overval heeft gehad. Dat geldt ook voor het gedeelte van het gesprek waarin gezegd wordt dat de telefoon is afgeluisterd met betrekking tot het goud, waarbij in aanmerking wordt genomen dat verdachte op 3 april 2014 is verhoord over het getapte gesprek, en de medeverdachte [medeverdachte] op 31 maart en 1 april 2014. Het gehele gesprek is al met al te algemeen om daar redengevend bewijs aan te kunnen ontlenen.
Voorts bevinden zich in het dossier ook overigens onvoldoende aanknopingspunten die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat verdachte zich samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde feit.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte het feit heeft begaan en de verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
Parketnummer 09/072853-14
3.5
Inleiding
In de nacht van [datum 2] is er ingebroken in het bedrijfspand van de firma [bedrijf] .. De ruit van de toegangsdeur en ook een raam van een kantoor zijn verbroken. Vervolgens is het muntgeld uit de geldlade van de Cola-automaat weggenomen. Op de vloer van het kantoor en op de glasscherven die daar lagen, zijn bloedspetters aangetroffen.
3.6
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.7
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, gelet op de aangifte, de bekennende verklaring van de verdachte en het aantreffen van het DNA van de verdachte op de glasscherven.
3.8
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 december 2013,
met bijlagen, opgenomen in het dossier met het nummer PL 1641-2013165700,
inhoudende de verklaring van [aangever] (p. 3-13);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte
d.d. 24 februari 2014, opgenomen in het dossier met het nummer PL 1641-2013165700,
inhoudende de bekennende verklaring van [verdachte] (p. 21-25);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 10 december
2013, opgenomen in het dossier met het nummer PL 1641-2013165700 (p. 16-17);
- het rapport van het NFI d.d. 14 januari 2015, als bijlage opgenomen in het dossier met het
nummer PL 1641-2013165700, inhoudende dat er DNA van de verdachte is aangetroffen
op een glasscherf (p. 18-20);
- de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 april 2015.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem in de zaak met parketnummer 09/072853-14 ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.9
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
hij omstreeks [datum 2] te [plaats 2] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen muntgeld, toebehorende aan [bedrijf] ., zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft door de ruit van de toegangsdeur te verbreken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De straf/maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van de hem bij dagvaarding met parketnummer 09/857105-14 en bij dagvaarding met parketnummer 09/072853-14 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het bewezenverklaarde feit in de zaak met parketnummer 09/072853-14 bepleit dat aan de verdachte een straf gelijk aan het voorarrest dat de verdachte in de zaak met parketnummer 09/857105-14 heeft doorgebracht, wordt opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft schuldig gemaakt aan een inbraak in een bedrijfspand. Hij heeft hierbij geen respect getoond voor de eigendommen van anderen en niet stil gestaan bij de schade die hij anderen heeft toegebracht. De verdachte heeft alleen aan zijn eigen geldelijk gewin gedacht. De rechtbank acht dit gedrag van de verdachte verwerpelijk.
De rechtbank weegt mee dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 maart 2015, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke- en andere feiten.
Van deze eerdere, deels voorwaardelijke, veroordeling is kennelijk geen preventieve werking uitgegaan, nu de verdachte zich gedurende de proeftijd van deze veroordeling schuldig heeft gemaakt aan het thans bewezenverklaarde feit.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland d.d. 30 juni 2014 betreffende de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf gelijk aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht een passende reactie vormt.
Daarnaast zal de rechtbank de verdachte ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de verdachte - hoewel hij heeft verklaard bereid te zijn de schade te betalen - het bedrag van € 505,- nog niet aan het bedrijf [bedrijf] . heeft vergoed.
De rechtbank gaat hierbij uit van het schadebedrag € 611,05 minus 21% BTW (= € 106,05) waardoor een bedrag van € 505,- als geleden schade resteert.

7.De vordering van de benadeelde partij

Op 16 april 2015 is vlak voor de zitting ten aanzien van parketnummer
09/857105-14een voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces ten name van
[slachtoffer 1]ontvangen, op welk formulier geen bedrag aan geleden schade is ingevuld. De gevolgen van het gebeurde zijn beschreven zonder daaraan enige financiële tegemoetkoming te verbinden.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich niet over deze vordering uitgelaten.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Ook de raadsman heeft geen standpunt ten aanzien van deze vordering ingenomen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien er op de vordering geen bedrag aan geleden schade is ingevuld.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De inbeslaggenomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 1 tot en met 5 genummerde voorwerpen aan de verdachte zullen worden teruggegeven.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is het eens met het standpunt van de officier van justitie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 5 genummerde voorwerpen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem bij dagvaarding met parketnummer 09/857105-14 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding met parketnummer 09/072853-14 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
DIEFSTAL WAARBIJ DE SCHULDIGE ZICH DE TOEGANG TOT DE PLAATS VAN HET MIDSRIJF HEEFT VERSCHAFT DOOR MIDDEL VAN BRAAK
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 45 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
09/857105-14
verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden begroot op nihil;
09/072853-14
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 505,-ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[bedrijf] .;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
10 dagen;
gelast de teruggave aan de verdachtevan de op de beslaglijst onder 1 tot en met 5 genummerde voorwerpen, te weten:
1. STK Telefoontoestel Kl: zwart; SAMSUNG 51230;
2. 1.00 STK Armband Kl: zilver; gedraaide armband met inslagsteentjes;
3. 1.00 STK Armband K1: goudkleur; met inlegsteentjes;
4. 2.00 PR Oorbel K1: goudkleur; 4 parels en 5 inlegsteentjes in grijsdoosje;
5. 1.00 STK Armband K1: zilver; met een hanger van een kwartje.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.M.D. de Jong, voorzitter,
mr. P.J. Schreuder, rechter,
en mr. A. Tukker, rechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2015.
Mr. Tukker is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.