ECLI:NL:RBDHA:2015:504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2015
Publicatiedatum
20 januari 2015
Zaaknummer
479103
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een bijzondere curator in een jeugdzorgzaak met complexe problematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2015 een beschikking gegeven inzake de benoeming van een bijzondere curator voor een minderjarige, geboren in 2004. De moeder van de minderjarige heeft een verzoek ingediend om de uithuisplaatsing van haar kind te schorsen en de minderjarige aan de vader toe te vertrouwen. De minderjarige was onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden en verbleef feitelijk in een AWBZ-instelling. De moeder heeft zorgen geuit over de veiligheid van de minderjarige in de instelling, waar hij naar eigen zeggen seksueel mishandeld en bedreigd werd door andere jongens. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het verzoekschrift van de moeder en het verweerschrift van de WSJ, en heeft de zaak op 30 december 2014 behandeld.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek om schorsing van de uithuisplaatsing, omdat dit verzoek niet op de wet is gegrond. De kinderrechter kan een uithuisplaatsing niet schorsen, maar kan deze op verzoek intrekken of de duur ervan bekorten. De vader, die het eenhoofdig gezag heeft, heeft niet ondubbelzinnig verklaard dat het verzoek mede namens hem is ingediend.

Daarnaast heeft de kinderrechter geoordeeld dat er sprake is van een belangenstrijd tussen de minderjarige en de WSJ, en heeft besloten om mr. L. van Dijk te benoemen als bijzondere curator. De kinderrechter achtte het noodzakelijk dat de belangen van de minderjarige voldoende worden behartigd, gezien de complexe problematiek en de rol van de vader. De kinderrechter heeft mr. Van Dijk verzocht om verslag te doen van zijn bevindingen en heeft de griffier gelast om de processtukken aan de bijzondere curator ter beschikking te stellen. De beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 januari 2015.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummers: JE RK 14-2757 en JE RK 14-2758
Zaaknummers: C/09/479103 en C/09/479109
Datum beschikking: 6 januari 2015

Benoeming bijzondere curator ex artikel 1:250 BW

Beschikking op het 11 december 2014 ingekomen verzoekschrift van:

[moeder],

hierna: de moeder
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. A.F. Mandos, kantoorhoudende te Den Haag,
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige],geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats].
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

de William Schrikker Jeugdbescherming (hierna: de WSJ);

en

[vader],

hierna: de vader,
wonende te [woonplaats].

Procedure

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift van de zijde van de WSJ.
Op 30 december 2014 is de zaak ter terechtzitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- de moeder en haar advocaat, mr. Mandos voornoemd;
- de heer [X], de gezinsvoogd van de minderjarige, namens de WSJ;
- de vader.

Feiten

-De minderjarige is onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden (hierna: Bureau Jeugdzorg) tot 18 september 2015. Bureau Jeugdzorg is tevens gemachtigd de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
-Bureau Jeugdzorg heeft de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen gemandateerd aan de WSJ.
-De vader is belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige.
-De minderjarige verblijft feitelijk in een AWBZ-instelling, te weten [X] te Oosterbeek.
Verzoek en verweer
De moeder heeft het volgende verzocht, althans zo begrijpt de kinderrechter:
de uithuisplaatsing van de minderjarige per direct te schorsen en de minderjarige
toe te vertrouwen aan de vader, met dien verstande dat deze samen met de moeder en haar ouders (grootouders) de dagelijkse zorg voor de minderjarige zullen vormgeven totdat er een nieuwe passende zorgoplossing voor de minderjarige is gevonden; en/of
ex artikel 1:250 BW mr. Mandos als bijzondere curator voor de minderjarige te
benoemen, althans een andere advocaat indien de kinderrechter dit meer in het belang van de minderjarige acht.
Ter onderbouwing van deze verzoeken is van de zijde van de moeder het volgende aangevoerd. Begin december 2014 heeft de minderjarige tijdens zijn weekendverblijf bij de moeder verklaard dat hij naar eigen zeggen al enige tijd seksueel mishandeld en bedreigd wordt door jongens binnen de instelling waar hij verblijft [X]). De moeder vond het op dat moment niet verantwoord dat hij zou terugkeren naar de instelling. De gezinsvoogd wilde volgens de moeder echter wel dat de minderjarige zo snel mogelijk zou terugkeren naar [X] en was volgens de moeder terughoudend met het doen van aangifte. De moeder heeft daarom geprobeerd zelf aangifte te doen, maar volgens haar heeft de gezinsvoogd de politie gevraagd voorlopig geen gevolg te geven aan haar verzoeken omdat zij onder curatele staat en niet belast is met het ouderlijk gezag. Uiteindelijk heeft de moeder zich neergelegd bij terugkeer van de minderjarige naar de instelling.
De moeder betwist niet dat de minderjarige intensieve zorg nodig heeft, maar er is volgens haar geen instantie die op dit moment de juiste zorg kan bieden. Voordat de minderjarige werd overgeplaatst naar [X], was hij in het kader van een machtiging gesloten jeugdzorg geplaatst in [een instelling] in [X], maar dat bleek ook geen geschikte plek.
[X] is een open instelling, zodat het volgens de moeder heel lastig is om er voor te zorgen dat de minderjarige niet meer in aanraking komt met de jongens die hem hebben aangepakt. De moeder wil daarom dat de uithuisplaatsing onmiddellijk geschorst wordt en dat de minderjarige aan de vader wordt toevertrouwd, zodat hij samen met de moeder en haar ouders (grootouders) voorlopig de dagelijkse zorg kan vormgeven totdat er een nieuwe passende zorgoplossing voor de minderjarige is gevonden.
Voor wat betreft het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator is van de zijde van de moeder aangevoerd dat de minderjarige zelf geen adequate toegang heeft tot het recht. De ouders zijn niet in staat om hem naar behoren te vertegenwoordigen nu de moeder onder curatele staat en de vader voor wat betreft processuele kwesties vaak geen thuis geeft. Er lijkt evenwel sprake van een belangenstrijd tussen de minderjarige en de WSJ nu de WSJ naar de mening van de moeder onvoldoende voortvarend optreedt inzake het gebeurde in [X] en het ondernemen van (justitiële) stappen. Daar komt bij dat de minderjarige in het recente verleden in hoger beroep in het gelijk is gesteld ter zake van een eerdere gesloten plaatsing zonder rechtsgeldige titel en recht heeft op schadevergoeding. Er is op dit moment echter niemand die de schadevergoeding namens hem kan of wil vorderen. De benoeming van de eerdere bijzondere curator voor [minderjarige] (mr. L. van Dijk) strekte zich immers alleen tot het hoger beroep.
Door de gezinsvoogd is namens de WSJ aangevoerd dat op dit moment in [X] met inachtneming van de daarvoor geldende protocollen zorgvuldig onderzoek wordt gedaan naar hetgeen er volgens de minderjarige is gebeurd. Voor het geval uit dit onderzoek feiten blijken waar de politie mee verder kan, is afgesproken dat de gezinsvoogd aangifte zal doen. De gezinsvoogd ontkent dat hij de moeder heeft verhinderd aangifte te doen. Desgevraagd heeft hij aan de politie verklaard dat de moeder onder curatele is gesteld en niet is belast met het gezag over de minderjarige. De moeder heeft een informatief gesprek gehad met de politie en de politie heeft ervoor gekozen de resultaten van het interne onderzoek van [X] af te wachten. Op dat onderzoek heeft de WSJ geen invloed. Op dit moment krijgt de minderjarige één op één begeleiding in een andere groep dan waar hij eerst zat en hij zou in principe niet in contact hoeven te komen met de vermeende daders als hij dat niet wil. [X] is echter een open instelling, dus mag de minderjarige in beginsel gaan en staan waar hij wil.
Daargelaten of hetgeen wat de minderjarige zegt klopt, vindt de WSJ – die de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen pas eind oktober 2014 overgedragen heeft gekregen van Bureau Jeugdzorg – ook dat de minderjarige niet goed op zijn plek zit in [X]. Het is evenwel lastig om voor hem een geschikte plek te vinden gezien zijn zeer complexe (psychiatrische) problematiek. [X] is een van de weinige instellingen die heeft aangegeven het tenminste te willen proberen. De WSJ vraagt zich echter af of de minderjarige überhaupt te handhaven is in een open setting. Op dit moment wordt onderzocht of de minderjarige eventueel geplaatst kan worden op de [instelling x], welke instelling meer dan [X] gespecialiseerd is in zeer complex/psychiatrisch gedrag en ook meer beslotenheid kan bieden. Wat de WSJ betreft is een plaatsing van de minderjarige bij de vader, de moeder dan wel de grootouders niet veilig en niet haalbaar gezien zijn problematiek en gelet op de incidenten in het verleden.
De WSJ heeft op zichzelf geen bezwaar tegen het benoemen van een bijzondere curator, maar is van mening dat dit niet mr. Mandos of een kantoorgenoot zou moeten zijn, nu mr. Mandos ook reeds optreedt voor de moeder. De voorkeur van de WSJ gaat uit naar mr. L. van Dijk, die reeds eerder als bijzondere curator voor de minderjarige is benoemd.
De vader heeft verklaard, althans zo vat de kinderrechter dat op, dat hij de zorgen van de moeder onderkent, maar dat hij het niet in het belang van de minderjarige acht dat hij naar huis gaat gelet op zijn problematiek. Er moet zo snel mogelijk gekeken worden naar een geschiktere plek voor de minderjarige, aldus de vader.

Beoordeling

De kinderrechter overweegt als volgt.
Ad verzoek I
Op 1 januari 2015 is in werking getreden de Wet van 12 maart 2014 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming (de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen), bekend onder kamerstuknummers 32.015, Staatsblad 2014, 130. Als gevolg van deze wet is onder meer titel 14, afdeling 4 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gewijzigd. Dit onderdeel van de wet regelt onder meer de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen. Op grond van artikel 28 Overgangswet nieuw BW dienen gedingen als de onderhavige, waarin het inleidende verzoekschrift is ingediend vóór het tijdstip van in werking treden van de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen, te worden afgedaan met toepassing van het recht dat voor dat tijdstip gold. In de onderhavige zaak, waarin het verzoekschrift is ingediend vóór 1 januari 2015, zal de kinderrechter derhalve uitgaan van de bepalingen van boek 1 BW zoals deze golden tot 1 januari 2015.
De kinderrechter zal de moeder niet-ontvankelijk verklaren terzake van het onder I genoemde verzoek nu het niet op de wet is gegrond. De kinderrechter kan een uithuisplaatsing niet schorsen doch deze op grond van artikel 1:263 BW (oud) slechts op verzoek geheel of gedeeltelijk intrekken of de duur ervan bekorten. Voor zover het verzoek van de moeder er, al dan niet subsidiair, toe strekt de machtiging tot uithuisplaatsing geheel of gedeeltelijk in te trekken als bedoeld in voornoemd wetsartikel, wordt zij eveneens in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard nu een dergelijk verzoek alleen kan worden ingediend door de met het gezag belaste ouder, een ander die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt en de minderjarige van twaalf jaar of ouder. De minderjarige is nog geen twaalf jaar oud en de vader, die belast is met het eenhoofdig gezag, heeft niet, althans niet ondubbelzinning, verklaard dat het verzoek mede namens hem is ingediend.
Ad verzoek II
Ingevolge artikel 1:250 BW kan de kinderrechter, een bijzondere curator benoemen om een minderjarige, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen. De kinderrechter kan dit doen als – in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding of het vermogen van een minderjarige – de belangen van (één van) de met het gezag belaste ouders of voogd(en) in strijd zijn met die van de minderjarige. De kinderrechter moet beoordelen of zij die benoeming noodzakelijk acht en daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking nemen. Benoeming van een bijzondere curator kan plaatsvinden op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is de kinderrechter van oordeel dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:250 BW en overweegt daartoe als volgt. De kinderrechter heeft op voorhand geen reden om aan te nemen dat het onderzoek door [X] naar de vermeende incidenten niet zorgvuldig zal geschieden en dat zijn verblijf in de instelling op dit moment niet met voldoende waarborgen is omkleed. Niettemin kan het geen kwaad dat een derde, in de persoon van een bijzondere curator, ervoor zorgdraagt dat de belangen van de minderjarige in dat kader voldoende worden behartigd. De minderjarige dient in het onderhavige geval te worden vertegenwoordigd door de vader, die belast is met het eenhoofdig gezag over de minderjarige. Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting neemt de kinderrechter echter aan dat de houding van de vader niet in alle opzichten even daadkrachtig is, terwijl de situatie van de minderjarige wel vraagt om een daadkrachtig optreden. De kinderrechter acht de belangen van de minderjarige om die reden strijdig met de belangen van de met gezag belaste ouder.
Een bijzondere curator kan voorts namens de minderjarige een eventuele vordering tot schadevergoeding indienen ter zake van de in hoger beroep als zonder rechtsgeldige titel bestempelde eerdere gesloten plaatsing van de minderjarige.
Er is echter een derde omstandigheid waardoor de kinderrechter (ook ambtshalve) aanleiding ziet om een bijzondere curator te benoemen en dat is de volgende. De kinderrechter begrijpt dat de WSJ aan het zoeken is naar een andere instelling met een meer “besloten” karakter waar de minderjarige beter op zijn plek is, zoals de [instelling x]. In de praktijk bestaan er kennelijk accommodaties voor jeugdhulp die een vrijheidsbenemend karakter kennen, anders dan vallend onder de regimes van de gesloten jeugdhulp (voor de inwerkingtreding van de Jeugdwet op 1 januari 2015 “gesloten jeudzorg” geheten) en de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Uit het oogpunt van rechtsbescherming krijgen minderjarigen in het kader van de gesloten jeugdhulp en de Wet Bopz, standaard een advocaat toegevoegd en de wet stelt als eis dat in ieder geval een onafhankelijke derde, zoals een gedragswetenschapper en/of een psychiater zich een oordeel over de minderjarige en de noodzaak van de plaatsing vormt. Dat is anders bij de bedoelde “andere” categorie, zoals de besloten plaatsing in de [instelling x]. Dit betreft plaatsingen die tot 1 januari 2015 onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) vielen en thans onder de Jeugdwet (niet vallend onder de categorie gesloten jeugdhulp, die ook geregeld is in de Jeugdwet). Hoewel vanaf 1 januari 2015 minderjarigen in het kader van een ondertoezichtstelling slechts met een machtiging van de kinderrechter uit huis mogen worden geplaatst, geldt voor de hier bedoelde plaatsingen – die tot voor kort geregeld op vrijwillige basis plaatsvonden – in principe niet dezelfde rechtsbescherming. In de gegeven omstandigheden, te weten de jeugdige leeftijd van de minderjarige, zijn complexe problematiek en het feit dat de met gezag belaste vader in ieder geval ogenschijnlijk niet actief over de (juridische) belangen van de minderjarige waakt, acht de kinderrechter het van belang dat de bijzondere curator betrokken is bij een overplaatsing van de minderjarige en nagaat of hij daadwerkelijk instemt met het eventuele besloten c.q. vrijheidsbenemende karakter van die plaatsing.
Met de WSJ ziet de kinderrechter aanleiding om een ander dan mr. Mandos als bijzondere curator te benoemen, gezien het feit dat hij de moeder reeds in rechte bijstaat. De kinderrechter heeft mr. L. van Dijk bereid gevonden deze benoeming op zich te nemen.
De kinderrechter verzoekt mr. Van Dijk in ieder geval ter gelegenheid van de verlenging van de ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing schriftelijk verslag te doen van zijn bevindingen.
Indien de kinderrechter van oordeel is dat de bijzondere curator zijn taak heeft volbracht, zal de kinderrechter hem bij nadere beschikking van zijn taak ontslaan.

Beslissing

De kinderrechter:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek zoals hiervoor onder I weergegeven;
benoemt tot bijzondere curator over de minderjarige:
mr. L. van Dijk, kantoorhoudende te Den Haag;
gelast de griffier om een afschrift van de processtukken in deze zaak aan de bijzondere curator ter beschikking te stellen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, kinderrechter, bijgestaan door
mr. B. Laterveer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 januari 2015.