ECLI:NL:RBDHA:2015:4948

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
30 april 2015
Zaaknummer
AWB 15/7405
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en motiveringsgebrek in besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2015 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring die aan eiser was opgelegd. Eiser, van Vietnamese nationaliteit, was op 6 april 2015 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring niet voldoende gemotiveerd was, in strijd met de vereisten van de Terugkeerrichtlijn en het arrest Mahdi van het Hof van Justitie EU. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet expliciet had gemotiveerd waarom de belangenafweging in de maatregel was gemaakt en dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren beoordeeld die de maatregel onevenredig zouden maken. Hierdoor was de maatregel van bewaring onrechtmatig vanaf het moment van oplegging.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel bevolen. Tevens is aan eiser een schadevergoeding van € 1.200,- toegekend voor de periode dat hij in bewaring heeft gezeten. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 980,- zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechter heeft de tenuitvoerlegging van de uitspraak bevolen, waarbij de griffier is opgedragen het bedrag van de schadevergoeding aan eiser uit te betalen. Eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15 / 7405
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 21 april 2015 in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum], van Vietnamese nationaliteit, verblijvende in het [locatie],
eiser,
(gemachtigde: mr. C.F.M. Raaijmakers, advocaat te Haarlem),
en

de staatsecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. J.H. Hollebrandse, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Op 6 april 2015 is aan eiser de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring op 10 april 2015 beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw het beroep gegrond.
Eiser voert het volgende aan. In 2013 heeft hij zes maanden in bewaring doorgebracht. De bewaring is toen opgeheven door verweerder, kennelijk omdat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting bestond. Nu, twee jaar later, wordt eiser opnieuw in vreemdelingenbewaring gesteld en dit roept de vragen op waarom er nu wel een redelijk vooruitzicht op uitzetting aanwezig zou zijn en waarom niet een lichter middel dan de bewaring aangewezen zou zijn. Beide zaken raken de kern van de regeling in Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn), waarbinnen bewaring van illegale derdelanders mogelijk is (artikel 15 lid 1 en 4), zodat in het bewaringsbesluit opgave moet worden gedaan van alle feitelijke en juridische gronden die bij de beoordeling van deze aspecten aan de orde zijn gekomen. Het handelt om voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om bewaring op te kunnen leggen. Ingevolge het arrest Mahdi van het Hof van Justitie EU van 5 juni 2014 (JV 2014/230) dient in het (schriftelijke) bewaringsbesluit mededeling te worden gedaan van al deze redenen (onder meer) om de vreemdeling de mogelijkheid te bieden ‘met volledige kennis van zaken te beslissen of hij er baat bij heeft zich tot de bevoegde rechter te wenden’ (r.o. 44 en 45). Vastgesteld kan worden dat in het bestreden besluit van 6 april 2015 de bedoelde mededelingen ontbreken, zodat het besluit op dit punt essentieel tekort schiet. Weliswaar heeft verweerder op 17 april 2015 aanvullende gronden voor de bewaring bekend gemaakt, maar deze kunnen gelet op het vereiste dat de gronden en overwegingen van de bewaring dadelijk bij het opleggen van de maatregel kenbaar moeten zijn, dit tekort niet verhelpen.
2.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat wel degelijk is gemotiveerd waarom zicht op uitzetting bestaat en waarom niet kan worden volstaan met een lichter middel. Dit blijkt impliciet uit de motivering van de maatregel. In het aanvullend besluit van 17 april 2015 is slechts een sluitende conclusie van de omstandigheden die eerder zijn genoemd. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 april 2015 (nr. 201502024/1/v3) is in alle lopende procedures op grond van artikel 6:19 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een aanvullend besluit genomen. Eiser is hierbij, ex artikel 6:22 Awb, niet in zijn belangen geschaad.
In 2013 is geen laissez-passer afgegeven omdat de door eiser aangeleverde adresgegevens incompleet waren. Het is nu aan eiser om met de juiste gegevens te komen. Daarnaast is nu een laissez-passer procedure voor Mongolië opgestart omdat de vader van eiser afkomstig is uit Mongolië.
2.2
De Afdeling heeft in de voornoemde uitspraak van 10 april 2015 in rechtsoverweging 2.3 het volgende overwogen:
[…]
Het in artikel 15, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn gestelde vereiste dat de inbewaringstelling schriftelijk wordt gelast met opgave van de feitelijke en juridische gronden, heeft juist in de eerste plaats betrekking op de oplegging van een maatregel van bewaring. In punt 44 van het arrest Mahdi heeft het Hof het toepassingsbereik van deze bepaling uitgebreid tot verlengingsbesluiten, omdat de bewaring en de verlenging ervan soortgelijke maatregelen zijn.
Het betoog van de staatssecretaris dat de oplegging van de maatregel reeds impliceert dat het zicht op uitzetting niet ontbreekt en de maatregel op dit punt derhalve geen motivering behoeft, verdraagt zich niet met het in artikel 15, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn gestelde motiveringsvereiste en de uitleg die het Hof daaraan in het arrest Mahdi heeft gegeven.
Voor zover de staatssecretaris heeft betoogd dat met de in de maatregel opgesomde bewaringsgronden in beginsel een belangenafweging is gegeven en hij niet uitdrukkelijk hoeft te motiveren waarom hij niet met toepassing van een lichter middel volstaat, kan hij daarin evenmin worden gevolgd. Hij dient immers in aanvulling op de bewaringsgronden te beoordelen of de vreemdeling bijzondere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd met betrekking tot zijn persoonlijke belangen die de maatregel onevenredig maken. Dat de staatssecretaris in hoger beroep stelt dat de vreemdeling dergelijke feiten en omstandigheden niet heeft aangevoerd, laat onverlet dat hij deze vaststelling niet in de maatregel heeft vermeld.
Nu in de aan de inbewaringstelling ten grondslag gelegde motivering niet tot uitdrukking is gebracht, en ook niet tot uitdrukking komt, waarom de staatssecretaris in het geval van de vreemdeling niet met toepassing van een lichter middel kan volstaan en waarom het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt, is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat dit besluit lijdt aan een motiveringsgebrek.
2.2.1
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder niet dat in de maatregel van bewaring een belangenafweging met betrekking tot artikel 15, eerste en vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn omschreven vereisten tot uitdrukking is gebracht. In het besluit ten aanzien van de maatregel van bewaring van 6 april 2015 heeft verweerder voornoemde belangenafweging niet uitdrukkelijk gemotiveerd. De stelling van verweerder, zoals ter zitting is ingenomen, dat de belangenafweging impliciet zou blijken uit de maatregel, kan derhalve niet worden gevolgd. Nu niet is gebleken dat verweerder ten tijde van de oplegging van de maatregel heeft beoordeeld of gebleken is van bijzondere feiten of omstandigheden met betrekking tot de persoonlijke belangen van eiser die de maatregel onevenredig zouden kunnen maken, kan het aanvullend besluit van 17 april 2015 derhalve niet tot een ander oordeel leiden. Eiser is immers, anders dan uit het arrest Mahdi volgt, op het moment dat hij van zijn vrijheid werd beroofd niet de mogelijkheid geboden om zijn rechten onder zo goed mogelijke omstandigheden te verdedigen en met volledige kennis van zaken te beslissen of hij er baat bij had zich tot de bevoegde rechter te wenden. Gelet op het voorgaande lijdt het besluit aan een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek en komt het voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 Awb. Daarmee is ook de opgelegde maatregel van bewaring onrechtmatig vanaf het moment van oplegging.
3. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel bevelen met ingang van heden.
4. De rechtbank zal aan eiser met toepassing van artikel 106 Vw een schadevergoeding toekennen. Voor het verblijf van eiser in het [locatie] ([locatie]) wordt een schadevergoeding van € 80,- per dag toegekend. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die tot matiging van de schadevergoeding zouden moeten leiden. De rechtbank begroot de schadevergoeding van eiser daarom op € 1.200,- (15 dagen in het [locatie]). De griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, betaalt op grond van artikel 93 Wetboek van Strafvordering het bedrag van de vergoeding uit.
5. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste, Algemene wet bestuursrecht (Awb) verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 980,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de Rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten vergoeden aan de rechtsbijstandverlener van eiser.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van heden;
- draagt verweerder op € 1.200,- als schadevergoeding aan eiser te betalen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 980,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. R. Mattemaker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2015.
griffier rechter
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van deze uitspraak voor het bedrag van de schadevergoeding en draagt de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, op aan eiser € 1.200,- uit te betalen.
Gedaan op 21 april 2015, door mr. L.M. Kos, rechter.
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel