ECLI:NL:RBDHA:2015:4721

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
24 april 2015
Zaaknummer
C/09/485919 / KG RK 15-715
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in huurachterstandszaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 24 april 2015 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die door de Stichting Staedion was gedagvaard voor een huurachterstand, had geklaagd over de gang van zaken tijdens een rolzitting op 17 maart 2015 onder leiding van kantonrechter mr. F.J. Verbeek. Verzoeker stelde dat hij niet in staat was zijn standpunt naar voren te brengen, omdat hij werd onderbroken en niet mocht laten zien wat hij had voorbereid. Hij voerde aan dat de kantonrechter geagiteerd overkwam en dat dit de schijn van partijdigheid wekte.

De kantonrechter ontkende de beschuldigingen en gaf aan dat de rolzitting niet bedoeld was voor langdurige toelichtingen. De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond gaven voor de vrees dat de kantonrechter niet onpartijdig was. De opmerking van de kantonrechter over de relevantie van verzoekers betoog werd als begrijpelijk beschouwd, en de beslissing om geen filmmateriaal toe te laten werd als een processuele beslissing gekwalificeerd, die op zichzelf geen grond voor wraking opleverde.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de kantonrechter en wees het wrakingsverzoek af. De behandeling van de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2015/27
zaak-/rekestnummer: C/09/485919 / KG RK 15-715
rolnummer hoofdzaak: 3505937 RL EXPL 14-31046
datum beschikking: 24 april 2015
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. F.J. Verbeek,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende is de Stichting Staedion.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Verzoeker is door de Stichting Staedion gedagvaard voor de kantonrechter ter zake van een vordering tot betaling van een huurachterstand. Op 17 maart 2015 heeft in de zaak een rolzitting plaatsgevonden, onder leiding van mr. F.J. Verbeek (hierna: de kantonrechter). Op 19 maart 2015 heeft verzoeker een brief gestuurd naar het team Kanton, waarin hij heeft geklaagd over de gang van zaken tijdens de rolzitting. Op 20 maart 2015 heeft verzoeker schriftelijk een wrakingsverzoek ingediend.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 13 april 2015 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen en heeft zijn wrakingsverzoek toegelicht aan de hand van aantekeningen, waarvan een kopie aan de wrakingskamer is overgelegd.
De kantonrechter heeft schriftelijk haar standpunt aan de wrakingskamer doen toekomen en is niet ter zitting verschenen.
Namens de Stichting Staedion zijn verschenen [X] en [Y]. De Stichting Staedion heeft in de wrakingsprocedure geen standpunt ingenomen.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek heeft verzoeker - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
Verzoeker heeft tijdens de rolzitting zijn standpunt niet naar voren kunnen brengen doordat hij werd onderbroken en hem niet werd toegestaan een filmfragment te laten zien. Ter terechtzitting van de wrakingskamer heeft de verzoeker hier nog aan toegevoegd dat de kantonrechter, toen de verzoeker zijn zaak wilde toelichten, zei: ”Ja dat gaan we dus echt niet doen hè. Daar hebben we dus echt geen tijd voor”. Verder heeft de kantonrechter tegen verzoeker gezegd: ”Meneer, meneer, we hebben het hier over uw betalingsachterstand en niet over uw bedreiging”, terwijl deze twee omstandigheden volgens verzoeker juist met elkaar samenhangen.
Ook heeft de kantonrechter de dagvaarding vastgepakt en met haar wijsvinger bewegend te kennen gegeven dat ”het toch duidelijk was”, zonder het verhaal van de kant van de verzoeker aan te willen horen.
De kantonrechter kwam op verzoeker tijdens de hele zitting geagiteerd over.
Door deze omstandigheden is volgens verzoeker de schijn van partijdigheid of vooringenomenheid gewekt.

4.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter heeft naar voren gebracht dat de rolzitting gedaagden de mogelijkheid biedt om (kort) mondeling te antwoorden op de ingestelde vordering. Voor het geven van een langdurige toelichting biedt deze zitting geen gelegenheid. Gedaagden die daaraan behoefte hebben, kunnen een schriftelijke reactie indienen. Vanwege de aard van de rolzitting is verzoeker door de kantonrechter niet toegestaan om filmmateriaal te tonen.
De kantonrechter betwist dat zij de dagvaarding heeft gepakt en heeft gezegd: ”dit is toch duidelijk”. Zij heeft aangegeven dat het juist is dat zij aanvankelijk niet inzag waarom verzoeker een betoog hield over het gedrag van zijn buurman (de bedreiging) terwijl de vordering ziet op huurachterstand, totdat duidelijk werd dat verzoeker een beroep wil doen op opschorting, hetgeen op die manier door de griffier is vastgelegd. De kantonrechter is van mening dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

5.De beoordeling

Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
De wrakingskamer is van oordeel dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven geen grond geven te vrezen dat het de kantonrechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van haar de schijn van partijdigheid gewekt.
Allereerst is niet komen vast te staan dat de kantonrechter de opmerking ”dit is toch duidelijk” heeft gemaakt. Het pakken van de dagvaarding en het zeggen van deze woorden wordt immers door de kantonrechter ontkend.
Ook de opmerking van de kantonrechter ”we hebben het hier over uw betalingsachterstand en niet over uw bedreiging”, kan niet leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek. Daartoe overweegt de wrakingskamer dat de kantonrechter heeft aangegeven dat haar aanvankelijk niet duidelijk was op welke manier het betoog van verzoeker over de bedreiging relevant zou zijn voor de voorliggende zaak, maar toen haar duidelijk werd dat verzoeker daarmee een beroep wenst te doen op opschorting, zij dit heeft doen vastleggen. Ook hierin is daarom geen aanwijzing gelegen voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert.
De beslissing van de kantonrechter om verzoeker niet toe te staan op de rolzitting filmmateriaal te tonen betreft een processuele beslissing. Dergelijke beslissingen vormen in principe geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat dit gelet op de aard van een rolzitting hier niet het geval is. Niet gezegd is dat verzoeker in een later stadium van de procedure niet alsnog het tonen of inbrengen van het filmmateriaal kan worden toegestaan.
Dat de kantonrechter kennelijk op verzoeker geagiteerd is overgekomen, is op zichzelf onvoldoende grond voor wraking.
Een en ander leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de behandeling van de onder 1 vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• eiser in de hoofdzaak, Stichting Staedion;
• de kantonrechter mr. F.J. Verbeek
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.P. Verbeek, K.M. Braun en M. Knijff, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.B. van Amen als griffier en in het openbaar uitgesproken op
24 april 2015.