Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EG) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking) (hierna: de Verordening 604/2013).
De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Verzoeker is op 10 februari 2015 op grond van artikel 59a, eerste lid, Vw in bewaring gesteld. Uit Eurodac onderzoek is gebleken dat verzoeker op 8 oktober 2014 in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Op 13 februari 2015 is de Italiaanse autoriteiten verzocht verzoeker terug te nemen. De Italiaanse autoriteiten hebben niet binnen de in artikel 28, derde lid, Verordening genoemde termijn van twee weken gereageerd. Op grond van artikel 28, derde lid, Verordening staat dit gelijk met aanvaarding van het terugnameverzoek. Op 2 maart 2015 heeft verweerder een overdrachtsbesluit uitgebracht. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld. Op 3 maart 2015 zijn de Italiaanse autoriteiten schriftelijk akkoord gegaan met het terugnameverzoek. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, is het beroep van verzoeker tegen het overdrachtsbesluit niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen omdat Italië verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling van het verzoek. Een door verzoeker verzochte overdracht aan Duitsland is niet aan de orde, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van verzoeker. Indien verzoeker naar Duitsland wil worden overgedragen, kan hij dit bij de Italiaanse autoriteiten aangeven. Ten aanzien van Italië kan in het geval van verzoeker uit worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, Verordening 604/2013. Het beroep van verzoeker op het arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 4 november 2014 (Tarakhel v. Zwitserland, application no. 29217/12) kan niet slagen, omdat geen sprake is van een vergelijkbare situatie. Aan verzoeker wordt een termijn voor vrijwillig vertrek onthouden, omdat er een risico bestaat dat verzoeker zich aan het toezicht zal onttrekken.
Verzoeker voert aan dat hij al negentien jaar in Duitsland verblijft, deels op basis van een verblijfsvergunning. Ook zijn meerderjarige zieke zoon verblijft in Duitsland. Deze zoon is opgenomen in een kliniek. De hoogbejaarde moeder van verzoeker en een zus en haar gezin wonen in Nederland en hebben de Nederlandse nationaliteit. Verzoeker bezoekt zijn moeder regelmatig. Verzoeker is al vier maal door verweerder naar Duitsland overgedragen. Verzoeker meent dat hij rechtens aanspraak kan maken op overdracht aan Duitsland zoals verweerder meerdere keren op hem heeft toegepast. Verweerder heeft volgens verzoeker onvoldoende onderzoek verricht in het onderhavige geval.