ECLI:NL:RBDHA:2015:4718

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
24 april 2015
Zaaknummer
14 / 28266
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag nareis voor asielzoekers met meer dan normale emotionele afhankelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 april 2015 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres, een jongvolwassen vrouw uit Syrië, heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinshereniging. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op grond dat eiseres meerderjarig was en niet voldeed aan de voorwaarden van het nareisbeleid, omdat er geen sprake zou zijn van een meer dan normale emotionele afhankelijkheid tussen haar en haar vader, de referent.

Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat eiseres financieel afhankelijk was van haar vader en een belangrijke zorgfunctie vervulde voor haar moeder, die lijdt aan chronisch nierfalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van eiseres, waaronder haar rol als mantelzorger en de kwetsbare positie van alleenstaande vrouwen in Syrië. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat er geen sprake is van een meer dan normale emotionele afhankelijkheid.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de proceskosten van eiseres zijn vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van de zorgrelatie en de afhankelijkheid tussen gezinsleden in asielprocedures, vooral in het licht van de kwetsbare situatie van vrouwen in conflictgebieden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 14/28266
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 april 2015 in de zaak tussen
[naam 1], ook genoemd [naam 1], eiseres,
gemachtigde: mr. G.H.P. Buren,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (en diens rechtsvoorgangers), verweerder,
gemachtigde: mr. I.D. Vleeshouwers.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 november 2014 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 2 maart 2015. [naam 2], geboren op [geboortedag 1] 1964 te [plaats 1], Syrië, hierna te noemen: referent, is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig S. Tiboucha, tolk Arabisch. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedag 2] 1992 te [plaats 2], Syrië en stelt staatloos te zijn. Referent is gehuwd en heeft samen met zijn echtgenote 3 kinderen. Referent heeft gesteld dat eiseres zijn dochter is. Hij heeft op 17 maart 2014 Syrië verlaten en is op 27 maart 2014 Nederland ingereisd samen met zijn moeder, geboren op [geboortedag 3] 1909 en zijn zoon [naam 3], geboren op [geboortedag 4] 1995. Aan referent is een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, geldig van 29 maart 2014 tot 4 februari 2019.
2. Op 14 mei 2014 heeft referent een aanvraag tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘gezinshereniging in het kader van nareis’ ingediend voor zijn echtgenote en hun twee andere kinderen, eiseres en [naam 4], geboren [geboortedag 5] 2011.
3. Op 27 augustus 2014 heeft verweerder de aanvraag ten behoeve van eiseres afgewezen. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiseres reeds meerderjarig is. Eiseres voldoet niet aan de voorwaarden van het nareisbeleid in die zin dat niet gebleken is van een meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid tussen eiseres en referent. Niet gebleken is dat de moeder vanwege haar gezondheidsproblemen specifiek op de zorg van eiseres is aangewezen. Daarbij komt dat er nog familie in Syrië in de nabijheid van eiseres woont en zij van een sociaal netwerk verzekerd is. Bij hetzelfde besluit van 27 augustus 2014 heeft verweerder een afgeleide verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend aan de echtgenote en het minderjarige zoontje van referent. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn afwijzing gehandhaafd.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Eiseres heeft tot aan het vertrek van referent bij hem in huis gewoond en is financieel volledig afhankelijk van referent; ze voorziet niet in haar eigen onderhoud. Ze is een jong volwassene, een alleenstaande vrouw, die nog geen eigen gezin gesticht heeft. Eiseres heeft nog nooit gewerkt, noch heeft ze een opleiding gevolgd. Verder zorgt zij voor haar moeder, die ernstige gezondheidsproblemen heeft. Ter onderbouwing van deze stelling wijst eiseres op de brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 21 mei 2014. Daarnaast is in beroep een medische verklaring overgelegd, waaruit onder meer blijkt dat de moeder bekend is met chronisch nierfalen en in april 2014 gedurende twee weken voor behandeling in het ziekenhuis opgenomen was. Ook zorgt eiseres voor haar ruim 100-jarige oma. Er is dan ook sprake van een overstijgende afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Daarbij komt dat zij als alleenstaande, Palestijnse vrouw in oorlogsgebied gevaar te duchten heeft. Om eiseres alleen in een oorlogssituatie achter te laten is in strijd met artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiseres beroept zich ook op de EU-richtsnoeren van de Europese Commissie COM (2014) 210 final, de brief van de voormalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie F. Teeven van 23 oktober 2014 aan de Tweede Kamer (TK nr. 2279), antwoorden op Kamervragen van 15 december 2014, een stuk van de UNHCR van oktober 2014, de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 13 januari 2014 (Awb 14/11619) alsook het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2014/33. Tot slot betoogt eiseres dat zij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar.
5. Verweerder handhaaft in het verweerschrift zijn standpunt en merkt aanvullend op dat verweerder inmiddels hoger beroep heeft ingesteld tegen de voornoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen.
6. Ingevolge artikel 29, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend:
de vreemdeling die als partner of meerderjarig kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling zodanig afhankelijk is van die vreemdeling, dat hij om die reden behoort tot diens gezin.
7. Volgens hoofdstuk C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) geldt voor meerderjarige kinderen eveneens dat het kind feitelijk moet behoren tot het gezin. In dit geval moet de hoofdpersoon niet alleen aantonen dat het meerderjarige kind feitelijk tot zijn gezin heeft behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is, maar ook dat er sprake is van een meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid met het meerderjarig kind.
De afhankelijkheidsrelatie moet de gebruikelijke banden overstijgen die normaal gesproken tussen meerderjarige kinderen en hun ouders bestaan. Een indicatie voor een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie zou kunnen zijn dat het meerderjarige kind door zijn medische of psychische situatie dusdanig afhankelijk is van de hoofdpersoon, dat hij zonder de zorg van de hoofdpersoon niet zelfstandig kan functioneren.
Als de afhankelijkheid tussen de hoofdpersoon en het meerderjarige kind zodanig bijzonder is dat aangenomen moet worden dat sprake is van meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid, dan wordt aangenomen dat het meerderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin.
De rechtbank overweegt als volgt.
8. Niet in geschil tussen partijen is dat eiseres de dochter van referent is. Evenmin is in geschil dat eiseres reeds meerderjarig was op het moment van vertrek van referent uit het land van herkomst en aankomst in Nederland. Partijen verschillen van mening over de vraag of sprake is van meer dan normale, emotionele afhankelijkheid tussen referent en eiseres, op grond waarvan eiseres in het kader van nareis voor een mvv in aanmerking had moeten komen.
9. Eiseres heeft zich beroepen op de EU-richtsnoeren van de Europese Commissie COM (2014) 210 final, die de uitwerking van de richtlijn 2003/86/EG ( hierna: de Gezinsherenigingsrichtlijn) bevatten. De rechtbank stelt echter vast dat referent, en daarmee eiseres, niet vallen onder het toepassingsbereik van de Gezinsherenigingsrichtlijn aangezien artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van voornoemde richtlijn bepaalt dat de richtlijn niet van toepassing is op de gezinshereniger die toestemming heeft in een lidstaat te verblijven op grond van subsidiaire vormen van bescherming. Aan referent is een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b ,van de Vw 2000. Het beroep van eiseres op de Gezinsherenigingsrichtlijn faalt dan ook.
10. Eiseres heeft zich verder beroepen op WBV 2014/33. De rechtbank overweegt dat dit WBV dateert van na het bestreden besluit. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan de rechter ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 rekening houden met wijzigingen van beleid die na een in beroep bestreden besluit zijn bekendgemaakt. Die bepaling is echter geplaatst in afdeling 3 van de Vw 2000, die ziet op de asielprocedure en niet van toepassing is op het beroep van eiseres tegen het besluit van 20 november 2014. Dat besluit behelst immers de handhaving van de afwijzing van de mvv-aanvraag van eiseres en is derhalve niet een besluit als bedoeld in artikel 79 van de Vw 2000. Het beroep van eiseres op WBV 2014/33 treft dan ook geen doel.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op de door eiseres aangevoerde omstandigheden, ten onrechte op het standpunt gesteld dat van een meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid tussen eiseres en referent niet gebleken is. Eiseres is een jongvolwassen (23 jaar) alleenstaande vrouw, die tot aan het vertrek van referent deel uitmaakte van het gezin van referent en financieel volledig afhankelijk van hem was. Daarnaast vervulde zij als mantelzorger een wezenlijke rol binnen dit gezin. Op grond van de door eiseres overgelegde medische stukken en het ter zitting verhandelde staat vast dat de moeder bekend is met chronisch nierfalen, drie maal per week in het ziekenhuis nierdialyse ondergaat en zowel in Syrië als in Nederland voor verdere behandeling in het ziekenhuis opgenomen is geweest. Dat de verzorgende rol van een moeder, die fysiek ernstig beperkt is, in een dergelijke situatie tenminste deels wordt overgenomen door de oudste dochter in het gezin, komt de rechtbank niet onaannemelijk voor. Daarbij komt dat ook de inwonende, ruim honderdjarige oma bijzondere zorg behoeft, gegeven haar kwetsbaarheid. Ook deze zorg heeft, naar zeggen van referent, eiseres op zich genomen. De rechtbank acht verder van belang de omstandigheid dat eiseres als alleenstaande jonge vrouw als enige van het kerngezin is achtergebleven in een oorlogssituatie in Syrië. De UNHCR merkt over de positie van vrouwen in zijn rapport over Syrië van oktober 2014 op:

The situation of women has been dramatically affected by the ongoing conflict as they have become increasingly exposed to a range of violations from different parties in the conflict.”Het gegeven dat een meerderjarig kind alleen zou achterblijven in een land, waar de situatie van alleenstaande ongehuwde meisjes bijzonder precair is door de sterke afhankelijkheid van het gezin om zich in het maatschappelijk leven te kunnen bewegen, is een element dat, gelet op de beantwoording van Kamervragen op 12 januari 2015 door voormalig Staatssecretaris Teeven, meegewogen dient te worden in de beoordeling of er sprake is van meer dan normale emotionele afhankelijkheid tussen betrokkenen. De rechtbank overweegt dat dit aspect in het bestreden besluit niet bij de beoordeling betrokken is door verweerder. Het bestreden besluit is dan ook onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
12. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiseres. De vraag of in bezwaar al dan niet een hoorplicht bestaat wordt beheerst door het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij één van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met wat in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing. De rechtbank is, gelet op de gemotiveerde inhoud van het bezwaarschrift, bezien in samenhang met wat eiseres met name met betrekking tot het aspect ‘meer dan normale, emotionele afhankelijkheid’ tussen referent en eiseres in eerste instantie heeft aangevoerd en wat in de primaire beslissing daaromtrent is overwogen, van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat deswege van het horen van eiseres kon worden afgezien. Ook deze beroepsgrond treft doel.
13. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12 van de Awb.
14. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 980 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165 (honderdvijfenzestig) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 980 (negenhonderdtachtig), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.