ECLI:NL:RBDHA:2015:4664

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
AWB 14-13852 en 14-13853
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van het bestreden besluit inzake de verblijfsrechtelijke procedure van een Burundese asielzoeker met psychische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2015 uitspraak gedaan in een procedure over de verblijfsrechtelijke status van een Burundese asielzoeker, eiser, die lijdt aan een chronische posttraumatische stressstoornis (PTSS) en andere psychische klachten. Eiser had in 2011 een aanvraag ingediend voor toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet, die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit op twee punten niet zorgvuldig was voorbereid. De gemachtigde van eiser had erop vertrouwd dat het Bureau Medische Advisering (BMA) een externe deskundige zou inschakelen, maar dit was niet gebeurd. Hierdoor was eiser de kans ontnomen om voorafgaand aan het besluit op het BMA-advies te reageren en zelf een externe deskundige in te schakelen.

Daarnaast was in het bestreden besluit verwezen naar landeninformatie over de beschikbaarheid van behandeling in Burundi, die niet aan eiser was verstrekt en niet aan het BMA-advies ten grondslag lag. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat eiser in de gelegenheid moest worden gesteld om een contra-expertise in te dienen. De rechtbank stelde ook dat de staatssecretaris zich in het nieuwe besluit moest uitlaten over de marginale toegang tot de enige psychiater in Burundi en de gevolgen daarvan voor de verblijfsprocedure van eiser. De rechtbank droeg de staatssecretaris op om binnen drie maanden een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht aan eiser werd vergoed en de proceskosten werden vergoed aan de rechtsbijstandsverlener.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/13852 (beroep)
AWB 14/13853 (voorlopige voorziening)
V-nr: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 23 april 2015 in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [geboortedag] 1985, van Burundese nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. J. Jager),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Bekink).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 5 augustus 2011 om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 12 mei 2014 ongegrond verklaard. Het hiertegen ingediende beroep is door deze rechtbank en zittingsplaats op
12 oktober 2012 gegrond verklaard (AWB 12/14508). Vervolgens heeft er op 18 december 2013 een hoorzitting plaatsgevonden. Bij besluit van 12 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Op 12 juni 2014 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van gelijke datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2014. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting geschorst. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld nadere informatie van de behandelaars over te leggen en verweerder in de gelegenheid gesteld mede op basis daarvan een nader advies te laten uitbrengen door het Bureau Medische Advisering (BMA). Na ontvangst van het BMA-advies van 18 september 2014 heeft eiser op
3 november 2014 hierop gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank met toestemming van partijen de zaak zonder nadere zitting af te doen het onderzoek gesloten en de uitspraak bepaald op heden.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is op
2 oktober 2004 Nederland binnengekomen. Hij heeft op 30 oktober 2004 een asielaanvraag ingediend, die op 31 oktober 2006 is afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) op 29 februari 2008 bevestigd. In die procedure is - voor zover van belang - in rechte vast komen te staan dat eiser zijn gestelde identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt.
1.2
Naar aanleiding van de onderhavige aanvraag heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) op 6 december 2011 een advies uitgebracht. Daarin is vastgesteld dat eiser een chronische posttraumatische stressstoornis (PTSS) heeft en een ongedifferentieerde somatofone stoornis. Er is sprake geweest van psychotische verschijnselen. Eiser gebruikt medicijnen, waaronder anti-psychotica, en staat onder behandeling bij een psychiater, de heer [naam psychiater], en een psycholoog, mevrouw [naam psycholoog]. Eiser volgt wekelijks runningtherapie. Het ontstaan van een medische noodsituatie bij staking van de behandeling valt niet uit te sluiten. Eiser kan in een psychose raken, waarbij suïcidaliteit op kan treden. Eiser kan reizen, maar medische voorzieningen voor, tijdens en direct na de reis zijn noodzakelijk in de vorm van medicatie en begeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige.
1.3
Verweerder heeft vervolgens de aanvraag onder verwijzing naar dit advies afgewezen, omdat eiser zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt, zodat niet kan worden onderzocht of in zijn land van herkomst de medicatie en behandeling aanwezig is. In zo’n geval wordt uitgegaan van beschikbaarheid van de behandeling. In bezwaar is die afwijzing gehandhaafd.
1.4
Deze rechtbank heeft het beroep bij genoemde uitspraak van 12 oktober 2012 gegrond verklaard wegens schending van de hoorplicht. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de rechtsgevolgen niet in stand konden worden gelaten in verband met onduidelijkheden over de noodzaak van een fysieke overdracht en de problemen ten aanzien van het aantonen van de herkomst van eiser.
1.5
Vervolgens heeft eiser zijn Burundese nationaliteit aannemelijk gemaakt. Het BMA heeft daarna op 14 augustus 2013 opnieuw advies uitgebracht, waarbij wederom de kans op het ontstaan van een medische noodsituatie bij staking van de behandeling wegens het gevaar van een psychose niet wordt uitgesloten en wordt geadviseerd dat eiser tijdens de reis medisch wordt begeleid door een psychiatrisch verpleegkundige. Het BMA heeft onderzocht of de behandeling voor eiser in Burundi aanwezig is en concludeert dat dit het geval is. Er is een psychiater in het [naam ziekenhuis] in [plaatsnaam] en in [plaatsnaam] zijn tevens een maatschappelijk werker en een huisarts aanwezig. Voor eisers medicatie zijn alternatieven beschikbaar.
1.6
In reactie hierop hebben de behandelend artsen ([naam arts] en [naam psycholoog]) op 27 augustus 2013 gemotiveerd aangegeven dat een medicatieswitch van olanzapine naar haloperidol medisch onjuist is. Voorts is aangegeven dat het ontbreken van de runningtherapie die eiser heeft voor zijn psychische klachten een verergering van de klachten tot gevolg zal hebben. Voorts geven de artsen aan dat in hun visie een behandeling in het land van herkomst niet succesvol kan zijn, omdat de daar opgelopen psychotraumata en de herinneringen daaraan als trigger fungeren voor de huidige dissociatieve en psychotische symptonen, hetgeen duidelijk tot uitdrukking komt tijdens de consultaties, waarbij eiser al dissocieert bij het proberen naar boven halen van eender welke herinnering aan het geboorteland. Ook in algemene zin wordt verwezen naar de noodzaak van een veilige behandelomgeving. Tenslotte geven de artsen aan dat een steunend netwerk in het land van oorsprong voor eiser van kapitaal belang is, terwijl zij vrezen dat dat niet haalbaar is door de combinatie van het moeilijke vertrouwen dat eiser kan geven en het ontbreken van een subjectief veilige omgeving.
1.7
Naar aanleiding van deze reactie heeft het BMA op 30 oktober 2013 opnieuw advies uitgebracht. Het BMA concludeert naar aanleiding van het verhoogde risico bij terugkeer op dissociatie en psychische decompensatie dat een directe fysieke overdracht aan een psychiater noodzakelijk is. Ten aanzien van de door de behandelaars voorgestane veilige behandelomgeving voor een succesvolle behandeling, stelt het BMA zich op het standpunt dat hierin geen aanleiding wordt gevonden om op voorhand te twijfelen aan de effectiviteit van de in Burundi aanwezige behandeling. Een onderzoek naar het door de behandelaars van belang geachte steunend netwerk valt buiten de competentie van de medisch adviseur. Voorts wordt gemeld dat in het gehele land slechts 2 psychiaters werkzaam zijn.
1.8
In de brief van 12 november 2013 geven de behandelaars in reactie op het standpunt van het BMA, dat gevoelens van onveiligheid subjectief zijn en medisch gezien niet objectiveerbaar, aan dat zij zich daar na herhaaldelijke medische en andere ondersteunende contacten met eiser in de laatste twee jaar wel een oordeel over kunnen vormen en dat zij een prognose schetsen. Voorts benadrukken de artsen de zeer precaire situatie waarin eiser terecht zal komen. Het is voor de behandelaars evident dat hij ernstig lijdt onder zijn klachten gerelateerd aan de doorgemaakte traumata in het land van herkomst. Vanuit hun professionele kennis omtrent PTSS is te verwachten dat terugkeer naar het land van herkomst -de ultieme trigger- bijzonder ongunstige gevolgen zal hebben. De artsen benadrukken tot slot dat het opbouwen van een vertrouwensband voor eiser verre van evident is, nu wantrouwen bij eiser een belangrijke hinderpaal is waar lege artis mee moet worden omgesprongen.
1.9
Vervolgens heeft op 18 december 2013 een hoorzitting plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan deelt verweerder per brief van 19 december 2013 aan eiser mee dat hij heeft besloten een nieuw advies aan het BMA te vragen, waarbij hij het BMA zeer uitdrukkelijk zal verzoeken bij het onderzoek gebruik te maken van de expertise van een onafhankelijke externe psychiatrische deskundige.
1.1
Op 8 mei 2014 brengt het BMA advies uit. De inhoud van het advies komt overeen met de eerdere adviezen. Het BMA concludeert dat niet valt uit te sluiten dat bij het ontbreken dan wel uitblijven van de behandeling een medische noodsituatie zal ontstaan. Eiser kan reizen, maar moet medicatie hebben en begeleid worden door een psychiatrisch verpleegkundige. Bovendien dient fysieke overdracht te worden geregeld. Verwezen wordt naar het [naam ziekenhuis] waar een psychiater aanwezig is. Wederom wordt vermeld dat er slechts twee psychiaters in [plaatsnaam] aanwezig zijn. En ten aanzien van de door eiser gebruikte medicatie wordt wederom geconcludeerd dat deze niet aanwezig is, maar alternatieven wel. Uit het advies blijkt dat eiser niet is opgeroepen voor een onderzoek en dat geen onafhankelijke externe psychiatrisch deskundige is betrokken in het onderzoek.
1.11
In reactie hierop verzoekt eiser verweerder op 20 mei 2014 om aan te geven op welke wijze nu wel een onafhankelijk deskundige zal worden geraadpleegd en verwijst hij naar een uitspraak van deze rechtbank zittingsplaats Haarlem, van 24 januari 2014 (AWB 13/22369) waarin is overwogen dat sprake is van een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan een ander BMA-advies met betrekking tot Burundi, gezien het feit dat uit overgelegde emailberichten volgt dat er geen psychiaters meer werkzaam zijn in Burundi.
1.12
Vervolgens neemt verweerder op 12 juni 2014 onder verwijzing naar het BMA-advies van 8 mei 2014 het bestreden besluit, waarin het bezwaar ongegrond wordt verklaard.
1.13
Na heropening heeft eiser geen nadere informatie meer ingebracht van de behandelaars maar verwezen naar de eerdere brieven van [naam arts], als weergegeven in 1.6 en 1.8.
1.14
Op 18 september 2014 heeft het BMA een nader advies uitgebracht. Daarin heeft het BMA aangegeven dat de landeninformatie ten aanzien van de beschikbaarheid van de psychiater sinds het advies van 8 mei 2014 is vernieuwd. Daaruit blijkt dat er in het gehele land slechts 1 psychiater beschikbaar is voor behandeling. Het BMA geeft daarbij aan dat de vraag of deze marginale toegang tot deze psychiater al dan niet meeweegt in de verblijfsprocedure niet door de medisch adviseur moet worden beantwoord, maar door verweerder. Ten aanzien van de medicatieswitch geeft het BMA aan dat nu eiser de nieuwe medicatie niet eerder heeft gebruikt, niet op voorhand kan worden gesteld dat omzetting naar die medicatie gecontraïndiceerd is. Niet is onderzocht of de nu door eiser ondergane behandeling, waaronder runningtherapie, één op één in Burundi aanwezig is, maar of er voldoende behandelmogelijkheden aanwezig zijn om een medische noodsituatie te voorkomen en dat is in Burundi het geval. De reactie van de behandelaars over de benodigde veilige behandelomgeving geeft volgens het BMA geen aanleiding om op voorhand te twijfelen aan de effectiviteit van de in Burundi aanwezige behandeling. Het BMA verwijst naar de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg van 8 mei 2002 en het BMA protocol van oktober 2010. Het BMA acht het niet noodzakelijk om voor de beantwoording van de vragen een onafhankelijke externe psychiatrisch deskundige in te schakelen, omdat deze niet in staat is de vragen over het ontstaan van een medische noodsituatie en de reisvoorwaarden te beantwoorden.
1.15
Bij brief van 3 november 2013 heeft eiser verwezen naar de reactie van de behandelend psychiater, [naam psychiater], van 29 oktober 2014. Daarin geeft [naam psychiater] aan dat uit de correspondentie van [naam arts] blijkt dat deze op 22 mei 2014 contact heeft gehad met de enige in Burundi aanwezige psychiater, [naam psychiater 2], en dat deze zelf heeft aangegeven dat hij gezien de schaarste aan psychiaters eiser niet zelf zal behandelen maar dit zal uitbesteden. Voorts blijkt hieruit dat [naam psychiater 2] niet bekend is met de meest effectieve traumagerichte psychotherapiën. Ten aanzien van de medicatie geeft [naam psychiater] aan dat eiser sinds het instellen op olanzapine geen sprake meer is geweest van psychotische symptomatologie, en dat er weliswaar niet op voorhand kan worden gesteld dat haloperidol contrageïndiceerd is, maar dat bij een switch wel het risico bestaat dat er opnieuw een toename ontstaat van psychotische symptomen, hetgeen kan leiden tot een al dan niet tijdelijke verslechtering van het psychiatrisch toestandsbeeld. De runningtherapie is bij uitstek geïndiceerd voor de behandeling van de extreme, invaliderende lichamelijke pijnklachten die psychogeen van aard zijn en als ondragelijk worden beschreven. De traumatische ervaringen in Burundi hebben direct geleid tot de klachten waaraan eiser heden ten dage lijdt. Daarmee vormt Burundi de ultieme trigger voor het verergeren van de psychische klachten. Voorts acht [naam psychiater] het juist van belang dat een onafhankelijk psychiatrisch deskundige wordt geconsulteerd.
2.1
Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen.
2.2
Paragraaf A3/7.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, zoals deze gold ten tijde van belang, vermeldt onder meer dat de uitzetting op grond van artikel 64 van de Vw 2000 achterwege blijft indien de medisch adviseur aangeeft dat:
-
het vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling of van één van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen; of
-
de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan en de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of een ander land waar betrokkene naar kan vertrekken.
3. Verweerder heeft zich onder verwijzing naar de uitgebrachte BMA adviezen op het standpunt gesteld dat de behandeling voor eiser in Burundi aanwezig is.
4.1
Eiser voert aan dat er ten onrechte geen externe psychiatrische deskundige is geraadpleegd door het BMA vóór het opstellen van het advies van 8 mei 2014. De beslismedewerker, de heer [persoon 1], heeft na het gehoor op 18 december 2013 per brief van 19 december 2013 laten weten dat hij het BMA opnieuw een advies zou laten uitbrengen en daarbij het BMA zeer uitdrukkelijk zou verzoeken gebruik te maken van de expertise van een onafhankelijke externe psychiatrisch deskundige. In het BMA-advies is opgenomen dat het BMA dit niet nodig achtte. Gelet op het feit dat de beslismedewerker het noodzakelijk vond dat er een externe deskundige geraadpleegd zou worden, kan het besluit derhalve niet geacht worden zorgvuldig te zijn genomen. Door het nemen van de beslissing op bezwaar direct na het BMA-advies en zonder reactie op de brief van 20 mei 2014, is eiser bovendien de mogelijkheid ontnomen om zelf onderzoek te laten verrichten. Voorts is een externe onafhankelijke psychiater juist in staat om gezien zijn expertise in te schatten wat de gevolgen zijn als een bepaalde psychiatrische behandeling niet wordt voortgezet of wordt vervangen en in hoeverre de veilige behandelomgeving voor eiser noodzakelijk is en wat daarvoor is vereist.
4.2
Eiser voert verder aan dat verweerder zijn vergewisplicht heeft geschonden, nu er maar één psychiater werkzaam is in Burundi en er voldoende twijfel aan de landeninformatie bestond gelet op de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 21 januari 2014 en het e-mailbericht van de behandelaar van eiser van 26 juni 2014. Voorts is gebleken dat het kennisniveau van deze psychiater niet voldoende is. Daarnaast is het BMA in het advies van 8 mei 2014 niet ingegaan op hetgeen de behandelaars hebben aangegeven ten aanzien van de veilige behandelomgeving van eiser. Ook hebben de behandelaars aangegeven dat de in het BMA-advies genoemde alternatieven voor de medicatie van eiser medisch niet juist is. Niet is gemotiveerd waarom verweerder hier de basisarts van het BMA volgt, terwijl een psychiatrisch deskundige zegt dat het geen alternatieven zijn.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Zoals de rechtbank in het kader van de schorsingsbeslissing reeds heeft aangegeven is zij van oordeel dat het bestreden besluit op twee punten niet zorgvuldig is voorbereid. De gemachtigde van eiser ging er op grond van hetgeen tijdens de hoorzitting aan de orde is gekomen en de brief van verweerder van 19 december 2013 van uit dat door het BMA een externe deskundige zou worden ingeschakeld. Verweerder heeft, zonder eiser daarvan voorafgaand op de hoogte te stellen, het bestreden besluit onder verwijzing naar het BMA-advies geslagen, terwijl het BMA ondanks het verzoek van verweerder heeft afgezien van het inschakelen van een externe deskundige. Eiser is daarmee de mogelijkheid onthouden om voorafgaand aan het besluit op het BMA advies te reageren en in de bestuurlijke fase zelf een externe deskundige in te schakelen. Bovendien is in het bestreden besluit verwezen naar landeninformatie over de beschikbaarheid van de behandeling die niet aan eiser ter beschikking is gesteld en die niet aan het BMA-advies ten grondslag heeft gelegen.
5.2
Het beroep is dan ook gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet, ondanks het na de schorsingsbeslissing nader uitgebrachte advies van het BMA, geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, nu eiser alsnog in de gelegenheid dient te worden gesteld zelf een onafhankelijk psychiatrisch deskundige in te schakelen, zodat verweerder de door deze deskundige uitgebrachte contra-expertise in de bestuurlijke fase in zijn besluitvorming kan betrekken.
5.3
Voorts zal verweerder zich in het nieuw te nemen besluit uit dienen te laten over de vraag of de door het BMA in het laatste advies van 18 september 2014 geconstateerde marginale toegang tot de enige psychiater in Burundi gevolgen dient te hebben voor de verblijfsrechtelijke procedure van eiser.
5.4
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan bespreking van de overige beroepsgronden. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Gelet op het feit dat eiser in de gelegenheid dient te worden gesteld om een contra-expertise te laten uitbrengen, stelt de rechtbank hiervoor een termijn van drie maanden.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
6. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.470,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,--, en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 14/13852,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 14/13853,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 330,-- (zegge: driehonderddertig euro) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.470,-- (zegge: duizendvierhonderdzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. Vreede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: AvP/NV
Coll.: WGS
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.