ECLI:NL:RBDHA:2015:4564

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
C/09/484406 / KG RK 15-547
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 3 april 2015 een wrakingsverzoek toegewezen dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door mr. B. Benard, tegen mr. J.J.P. Bosman, de rechter die de hoofdzaak behandelde. De wraking was gebaseerd op de indruk van partijdigheid die was ontstaan tijdens de mondelinge behandeling op 3 maart 2015. Verzoeker had de burgemeester van Den Haag, vertegenwoordigd door mr. S. Buvelot en J. Verweij, aangeklaagd wegens overlast van een horecagelegenheid. Tijdens de zitting had verzoeker de rechter gewraakt, omdat hij vond dat de rechter onvoldoende afstand nam van het standpunt van de burgemeester en een retorische vraag had gesteld die volgens verzoeker blijk gaf van partijdigheid.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker en de rechter beoordeeld. De rechter had tijdens de zitting opmerkingen gemaakt die de indruk wekten dat zij niet onbevangen was, zoals het gebruik van het woord 'zonde' in plaats van 'jammer' en het stellen van een retorische vraag over de tien-dagentermijn van de Algemene wet bestuursrecht. De wrakingskamer concludeerde dat deze uitlatingen de schijn van vooringenomenheid wekten, wat in strijd is met het vereiste van onpartijdigheid zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

De beslissing van de wrakingskamer was om het wrakingsverzoek toe te wijzen, wat betekent dat mr. J.J.P. Bosman niet langer de zaak zal behandelen. Het onderzoek in de hoofdzaak wordt geschorst en zal worden hervat door een andere rechter. De beslissing is openbaar uitgesproken en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2015/25
zaak-/rekestnummer: C/09/484406 / KG RK 15-547
SGR AWB: 14/9088
datum beschikking: 3 april 2015
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoeker]
verzoeker,
gemachtigde: mr. B. Benard,
strekkende tot wraking van:
mr. J.J.P. Bosman,
rechter in de rechtbank Den Haag, Team bestuursrecht (hierna: de rechter).
Belanghebbenden zijn:
- de burgemeester van Den Haag, verweerder in de hoofdzaak,
gemachtigden: mr. S. Buvelot en J. Verweij.
- [derde-partij in de hoofdzaak] te [woonplaats derde-partij in de hoofdzaak], derde-partij in de hoofdzaak,
gemachtigde: mr. G.G. Kranendonk.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

De hoofdzaak betreft, zakelijk weergegeven, een geschil tussen verzoeker en de burgemeester van Den Haag (hierna: de burgemeester) met betrekking tot een horecagelegenheid waarvan verzoeker overlast stelt te ondervinden. Verzoeker wenst dat de burgemeester overgaat tot sluiting van de horecagelegenheid, in verband met overtreding van Apv-bepalingen.
Verzoeker heeft, meer in het bijzonder, beroep ingesteld omdat de burgemeester volgens hem niet tijdig heeft beslist op een door verzoeker ingediend bezwaarschrift.
Op 3 maart 2015 heeft de mondelinge behandeling van dat beroep plaatsgevonden. Tijdens die zitting heeft verzoeker de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het proces-verbaal van de zitting op 3 maart 2015;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 16 maart 2015;
- de brief van 18 maart 2015 van mr. Benard aan de wrakingskamer met daarbij gevoegd de brief van 18 maart 2015 waarin hij reageert op het proces-verbaal van de zitting van 3 maart 2015 en een schriftelijke verklaring van [naam schrijver schriftelijke verklaring];
- de brief van de rechter van 19 maart 2015.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 23 maart 2015 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde B. Benard. De gemachtigde van verzoeker heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht.
De rechter heeft schriftelijk verweer gevoerd. Zij is niet ter zitting verschenen.
Namens de burgemeester van Den Haag zijn mr. S. Buvelot en J. Verweij verschenen. Zij hebben op het wrakingsverzoek gereageerd.
[derde-partij in de hoofdzaak] is niet ter zitting verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker legt aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag dat hij de rechtbank diverse malen heeft verzocht om verweerder te dwingen tot het indienen van alle dossierstukken. De rechtbank heeft dit echter nagelaten. Daarmee heeft de rechtbank volgens verzoeker blijk gegeven van onvoldoende afstand tot het standpunt van verweerder in de hoofdzaak. De rechtbank heeft het verzoek om het beroep buiten zitting kennelijk gegrond te verklaren voorts ten onrechte afgewezen en de zaak op zitting gezet.
De rechter heeft ter zitting blijk gegeven van partijdigheid door mee te delen dat zij het jammer vond dat de gemachtigde van verzoeker bezwaar had tegen een toelichting gegeven door de heer R.J. Teunissen, chef wijkzorg bij de politie, die de vertegenwoordigers van de burgemeester als informant ter zitting vergezelde. Volgens verzoeker heeft de rechter zijn gemachtigde ervan proberen te overtuigen dat een toelichting een goed idee zou zijn, nadat de gemachtigde erop had gewezen dat de heer Teunissen geen status heeft in de hoofdzaak.
Bij een beroep van de gemachtigde van verzoeker op de tien-dagentermijn, zoals bedoeld in artikel 8:58 Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechter gevraagd wat verzoeker daarmee wilde bereiken. Dit was volgens verzoeker een retorische vraag, zoals “waarom doet u dit toch?”.
Voorts heeft de rechter gezegd dat het belangrijk is wat er nu gebeurt in de relatie tussen verzoeker en de (uitbater van de) horecagelegenheid, terwijl de gemachtigde van verzoeker juist had betoogd dat wat na het bestreden besluit is gebeurd niet meegenomen mag worden bij de besluitvorming in de hoofdzaak.

4.Het standpunt van de rechter

De rechter kan zich niet vinden in de wrakingsgronden. Ze voert aan dat het haar niet bekend was dat de gemachtigde van verzoeker meermaals contact had gehad met de griffie van de rechtbank met betrekking tot het opvragen van stukken bij verweerder en tot het afdoen van de zaak buiten zitting. Had zij zich dat eerder gerealiseerd, dan had zij daar ter zitting rekening mee gehouden.
De rechter wijst van de hand dat zij onvoldoende afstand zou hebben van het standpunt van verweerder en niet onbevangen in de zaak zou staan. Ze heeft in verband met het onderzoeken van mogelijke oplossingen voor de zaak te kennen gegeven dat het zonde zou zijn als de chef wijkzorg van de politie niets zou kunnen toelichten. Zij heeft voorts gevraagd waarom de gemachtigde niet wil dat de nadere stukken zouden worden meegenomen nu die stukken betrekking hebben op de latere overlast. De rechter stelt in het kader van finale geschilbeslechting te hebben afgetast wat er op het moment van de zitting nog speelde en wat daaraan gedaan zou kunnen worden. Omdat de gemachtigde van verzoeker bezwaar bleef houden tegen een door de chef wijkzorg afgelegde verklaring, heeft ze besloten de chef wijkzorg niet aan het woord te laten. De rechter stelt over de niet binnen de termijn van 10 dagen ingediende stukken geen beslissing te hebben genomen. Over de inhoud van de zaak heeft zij zich niet uitgelaten.

5.De beoordeling

Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
Uit het proces-verbaal van de zitting op 3 maart 2015 blijkt dat de rechter te kennen heeft gegeven dat het “zonde is als de heer Teunissen niets kan zeggen”. De wrakingskamer zal ervan uitgaan dat het woord zonde door de rechter is gebezigd, en niet het woord jammer, zoals verzoeker voorstaat, nu het woord zonde door de griffier in het proces-verbaal is opgetekend.
Uit het proces-verbaal van de zitting volgt voorts dat de rechter naar aanleiding van het beroep van verzoeker op de tien-dagentermijn, zoals bedoeld in artikel 8:58 Algemene wet bestuursrecht (Awb), de vraag heeft gesteld “wat wilt u daarmee bereiken?”.
De rechter stelt dat zij de hiervoor genoemde uitlatingen heeft gedaan in verband met het zoeken naar mogelijke oplossingen en dat zij in het kader van finale geschillenbeslechting heeft afgetast wat er op het moment van de zitting nog speelde en wat daaraan gedaan zou kunnen worden. De door de rechter gestelde bedoeling van de uitlatingen, komt echter niet uit het proces-verbaal van de zitting naar voren. Het proces verbaal vermeldt:
“De rechter: licht toe dat de rechtbank ook kijkt naar wat speelt in deze zaak en wat gedaan kan worden en niet alleen naar het puur juridische.”
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechter de door haar gestelde bedoeling van haar uitlatingen ter zitting niet aan partijen duidelijk heeft gemaakt. De rechtbank zal de gestelde bedoeling dan ook bij de beoordeling buiten beschouwing laten.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan door de uitspraak van de rechter dat het “zonde is als de heer Teunissen niets kan zeggen” in relatie tot de bezwaren van verzoeker tegen het horen van Teunissen over de huidige stand van zaken ten aanzien van de overlast van de horecagelegenheid de indruk zijn ontstaan dat de rechter niet geheel onbevangen was ten aanzien van de zaak.
Wat betreft de zijdens de burgermeester ingediende stukken overweegt de wrakingskamer dat het verzoeker vrij staat de rechter te verzoeken strikt vast te houden aan de tiendagentermijn van artikel 8:58 Awb en de stukken niet in het procesdossier te voegen. Het is vervolgens aan de rechter om aan de hand van het criterium van de goede procesorde te beoordelen of de stukken daadwerkelijk worden toegelaten, waarbij de rechter kan vragen om het verzoek te motiveren. De wrakingskamer is van oordeel dat genoegzaam vaststaat dat de rechter dit heeft gedaan in de vorm van een retorische vraag, nu dit door de rechter niet is weersproken. Door deze vorm te bezigen kan ook op dit punt de indruk zijn ontstaan dat de rechter niet geheel onbevangen was ten aanzien van de zaak.
Gelet op het voorgaande is de schijn van vooringenomenheid jegens verzoeker gewekt. Het wrakingsverzoek zal reeds op die grond worden toegewezen. Bij deze stand van zaken behoeven de overige wrakingsgronden geen nadere bespreking, nu deze niet zullen leiden tot een ander eindoordeel.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. J.J.P. Bosman toe;
- bepaalt dat het geschorste onderzoek ter zitting in de hoofdzaak met ingang van heden opnieuw een aanvang neemt en schorst dit onderzoek totdat het onderzoek door een andere rechter in deze rechtbank, belast met de behandeling van bestuurszaken, zal zijn hervat;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker en zijn gemachtigde;
• de rechter mr. J.J.P. Bosman;
• de belanghebbenden:
- de burgemeester van Den Haag,
- [derde-partij in de hoofdzaak] en de gemachtigde.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W. du Pon, J.G.J. Brink en A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2015.