4.5Artikel 65, vijfde lid, onder a, van Vo 883/2004 bepaalt, voor zover hier van belang, dat de volledige werkloze recht op uitkering heeft volgens de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, alsof hij tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden aan die wetgeving was onderworpen.
5 Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat voor de vraag of eiser met ingang van 2 september 2013 aanspraak heeft op een door verweerder aan hem te verlenen WW-uitkering bepalend is, of hij op die dag is aan te merken als een gedeeltelijke werkloze of een volledige werkloze. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
6. Naar aanleiding van eisers aanvraag op 19 augustus 2013 om in aanmerking te komen voor een WW-uitkering, heeft verweerder, in afwachting van definitieve verzekeringsgegevens, bij besluit van 17 september 2013 aan eiser per 2 september 2013 een voorschot op een WW-uitkering toegekend. Uit naderhand door tussenkomst van het Zwitserse verbindingsorgaan op 7 januari 2014 verkregen informatie is het verweerder vervolgens gebleken, dat eiser per 2 september 2013 niet is ontslagen, maar dat zijn dienstverband bij [bedrijf X] van 2 september 2013 tot 2 december 2013 gedurende één dag per week is gecontinueerd. Met ingang van 2 december 2013 is eiser weer in voltijdse dienst getreden van [bedrijf X], hetgeen eiser bij wijzigingsformulier van 9 december 2013 aan verweerder heeft doorgegeven.
7. De rechtbank stelt vast dat [directeur bedrijf X], directeur van [bedrijf X], in een e-mailbericht van 6 januari 2014 aan het Zwitserse verbindingsorgaan heeft medegedeeld dat per 2 september 2013 geen onderbreking van de arbeidsverhouding met eiser heeft plaatsgevonden maar “slechts een vermindering van de arbeidsverhouding (van 100% naar 20%)” en dat dit is vastgelegd in een aangepast contract. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser op 31 augustus 2013 niet is ontslagen, maar met ingang van 2 september 2013 voor een dag per week in loondienst is gebleven van [bedrijf X]. Ter zitting heeft eiser dit ook bevestigd. Dat [bedrijf X] het loon van eiser, kennelijk om financiële redenen, bij wijze van nabetaling op een later tijdstip heeft uitbetaald, doet niet af aan de vaststelling dat het dienstverband van eiser met [bedrijf X] feitelijk is voortgezet. Verweerder heeft gelet hierop terecht het standpunt ingenomen dat eiser op 2 september 2013 niet volledig maar gedeeltelijk werkloos was.
8. Dit leidt er ingevolge de aanwijsregel van artikel 11, derde lid, aanhef en onder a, van Vo 883/2004 in verbinding met artikel 65, eerste lid, van Vo 883/2004 toe, dat Nederland als woonland niet bevoegd is om te beslissen over het recht op WW-uitkering van eiser en dat eiser zich als gedeeltelijk werkloze ter verkrijging van een (gedeeltelijke) werkloosheidsuitkering tot het Zwitserse orgaan had moeten wenden. Op grond van deze communautaire bepalingen heeft verweerder in het bestreden besluit daarom terecht het werkland Zwitserland als beslissingsbevoegd aangewezen.
9. De rechtbank verwerpt eisers standpunt dat verweerder te lang heeft gewacht met de mededeling dat hij zijn WW-aanvraag bij het Zwitserse orgaan moet indienen. Verweerder beschikte immers pas op 7 januari 2014, toen bericht werd ontvangen van het Zwitsers verbindingsorgaan, over de voor het nemen van een definitieve beslissing cruciale informatie en heeft daags daarna op 10 januari 2014 het primaire besluit genomen waarin de afwijzing is neergelegd. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder op een eerder tijdstip dan 7 januari 2014 wist of kon weten dat eiser in dienst was gebleven van [bedrijf X].
De rechtbank ziet er weliswaar niet aan voorbij dat eiser mogelijk tussen wal en schip is geraakt nu het Zwitserse orgaan zijn uitkeringsaanvraag niet meer in behandeling neemt, maar zij wijst er ook op dat van eiser, als ontvanger van een aan hem verstrekt WW-uitkeringsvoorschot, had mogen worden verwacht dat hij verweerder er bijtijds van op de hoogte had gebracht dat zijn dienstverband met [bedrijf X] gewijzigd werd voortgezet in plaats van beëindigd.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.