ECLI:NL:RBDHA:2015:4400
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen rechter mr. B. Hammer in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2015 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een bestuursrechtelijke procedure tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), had op 8 januari 2015 tijdens de zitting kenbaar gemaakt dat hij de rechter, mr. B. Hammer, wenste te wraken. Dit verzoek volgde na de behandeling van zijn beroep, waarbij hij vond dat hij onvoldoende gelegenheid had gekregen om zijn zaak toe te lichten. De rechter had echter aangegeven dat een mondelinge wraking niet meer mogelijk was, omdat het onderzoek ter zitting was gesloten. Op 20 januari 2015 reageerde de rechter op het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 26 januari 2015. Verzoeker heeft zijn standpunt toegelicht, maar de wrakingskamer oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid van de rechter konden onderbouwen. De rechter had volgens de wrakingskamer voldoende gelegenheid geboden aan verzoeker om zijn standpunt naar voren te brengen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.
Uiteindelijk concludeerde de wrakingskamer dat verzoeker voldoende gelegenheid had gekregen om zijn beroep toe te lichten en dat er geen grond was voor de vrees dat de rechter aan onpartijdigheid zou ontbreken. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.