ECLI:NL:RBDHA:2015:4400

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2015
Publicatiedatum
20 april 2015
Zaaknummer
C/09/480828 / KG RK 15-71
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen rechter mr. B. Hammer in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2015 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een bestuursrechtelijke procedure tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), had op 8 januari 2015 tijdens de zitting kenbaar gemaakt dat hij de rechter, mr. B. Hammer, wenste te wraken. Dit verzoek volgde na de behandeling van zijn beroep, waarbij hij vond dat hij onvoldoende gelegenheid had gekregen om zijn zaak toe te lichten. De rechter had echter aangegeven dat een mondelinge wraking niet meer mogelijk was, omdat het onderzoek ter zitting was gesloten. Op 20 januari 2015 reageerde de rechter op het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker.

De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 26 januari 2015. Verzoeker heeft zijn standpunt toegelicht, maar de wrakingskamer oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid van de rechter konden onderbouwen. De rechter had volgens de wrakingskamer voldoende gelegenheid geboden aan verzoeker om zijn standpunt naar voren te brengen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Uiteindelijk concludeerde de wrakingskamer dat verzoeker voldoende gelegenheid had gekregen om zijn beroep toe te lichten en dat er geen grond was voor de vrees dat de rechter aan onpartijdigheid zou ontbreken. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2015/3
zaak-/rekestnummer: 480828 KG RK 15-71
Reg. nummer: SGR AWB 14/9578 ZW G PA
9 februari 2015
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
belanghebbende in deze zaak,
strekkende tot wraking van:
mr. B. Hammer,
rechter in de rechtbank Den Haag.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 8 januari 2015 is het beroep van verzoeker ter zitting door de rechter behandeld. Van hetgeen ter zitting is verhandeld is een proces-verbaal opgemaakt. Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting kan worden opgemaakt dat verzoeker, na het sluiten van het onderzoek ter zitting, kenbaar heeft gemaakt dat hij de rechter wenst te wraken. De rechter heeft daarop medegedeeld dat een mondelinge wraking niet meer mogelijk was, omdat het onderzoek ter zitting was gesloten.
Verzoeker heeft op 8 januari 2015 een schriftelijk wrakingsverzoek ingediend. De rechter heeft op 20 januari 2015 op dit verzoek gereageerd.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 26 januari 2015 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen en heeft zijn verzoek toegelicht. Gebleken is dat verzoeker, na het toezenden van het proces-verbaal van de zitting van 8 januari 2015, een aanvullend handgeschreven stuk aan de rechtbank heeft doen toekomen. Dit stuk heeft de wrakingskamer echter niet bereikt. Verzoeker heeft een kopie van dit stuk aan de voorzitter van de wrakingskamer overhandigd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft onvoldoende gelegenheid gekregen om zijn zaak toe te lichten. Dit werd mede veroorzaakt doordat de zitting 50 minuten later is aangevangen dan gepland was, waarbij verzoeker heeft ervaren dat de druk op hem werd opgevoerd.

4.Het standpunt van de gewraakte rechter

De rechter is van oordeel dat verzoeker geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die grond geven te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt. Verzoeker heeft in eerste termijn de gelegenheid gekregen om zijn beroep nader toe te lichten en vervolgens in tweede termijn gelegenheid gehad om op het ter zitting ingenomen standpunt van het bestuursorgaan te reageren. Verzoeker is daarmee voldoende in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze op zijn beroepschrift ter zitting toe te lichten. Om de orde zo goed mogelijk te bewaken, heeft de rechter de zitting efficiënt en kort laten verlopen.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De wrakingskamer stelt voorop dat geen feiten of omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting, zodat daarvan wordt uitgegaan.
Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting blijkt dat verzoeker bij aanvang van de zitting is gevraagd of hij zijn beroep wilde toelichten. Verzoeker heeft vervolgens verklaard dat wat hier speelt voor ieder duidelijk is en verwezen naar zijn beroepschrift van 19 oktober 2014, waarin alles staat. Indien verzoeker zijn beroepschrift uitgebreider had willen toelichten, had hij daar op dat moment de mogelijkheid toe.
5.4.
Dat verzoeker tijdens de zitting een tijdsdruk heeft ervaren die ertoe heeft geleid dat hij naar zijn idee te weinig tijd heeft gekregen om zijn zaak toe te lichten, doet – hoe vervelend dit gevoel voor verzoeker ook moet zijn geweest – aan het voorgaande niet af.
5.5.
Verzoeker heeft dus voldoende gelegenheid gekregen om zijn beroep nader toe te lichten. Dit leidt tot de conclusie dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond geven te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van haar de schijn van partijdigheid gewekt. Het verzoek tot wraking van de rechter zal dan ook worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de verweerder in de hoofdzaak;
• de rechter mr. B. Hammer.
Deze beslissing is gegeven door mrs. I.D. Bellaart, J.A. van Steen en M. Soffers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.F. Ritmeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2015.