11.1Blijkens vaste jurisprudentie van het EHRM is het begrip privéleven in de zin van artikel 8 EVRM een ruim begrip dat ook een recht op autonomie over het eigen leven en de invulling daarvan omvat, inclusief het aangaan van seksuele relaties. Gelet op deze jurisprudentie had verweerder bij de beoordeling van de aanvraag van verzoeker dienen te betrekken de vraag of het weigeren van een verblijfsvergunning regulier een schending oplevert van het recht op respect op een privéleven zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Daarbij had verweerder tevens moeten betrekken dat verzoeker openlijk biseksueel is, alsook de stelling van verzoeker dat het in Albanië niet mogelijk is openlijk LHBT-er te zijn en daarbij acht moeten slaan op de door verzoeker genoemde landeninformatie. Nu verweerder dit niet heeft gedaan is het bestreden besluit in dit opzicht niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
12. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen luidt de conclusie dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering mist (artikelen 3:2 en artikel 3:46 Awb), zodat het beroep gegrond. De rechtbank ziet, gelet op het feit dat aan het bestreden besluit verschillende motiveringsgebreken kleven en gelet op de aard van de procedure (de Algemene Asielprocedure), geen aanleiding tot toepassing van de bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a Awb. Het bestreden besluit dient daarom te worden vernietigd.
13. Nu het bestreden besluit met betrekking tot de afwijzende beslissing op de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning niet in stand kan blijven, kunnen het daarop voortbouwende terugkeerbesluit en het inreisverbod evenmin stand houden.
14. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
Het beroep tegen de verdere toegangsweigering
15. Verzoeker heeft weliswaar beroep tegen de verdere toegangsweigering ingediend, maar geen specifieke beroepsgronden daarvoor aangevoerd, zodat het beroep reeds daarom ongegrond is.
Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel
16. Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw het beroep gegrond.
17. Eiser voert aan dat het beroep gegrond moet worden verklaard omdat er sprake is van een “arguable claim”. Verweerder heeft immers een gedeelte van het asielrelaas als geloofwaardig aangemerkt en ook de bedreiging door de moeder als geloofwaardig aangemerkt. Er kan dan ook, gelet op de landeninformatie, niet worden gesteld dat eiser “evident” geen bescherming nodig heeft. Gelet hierop dient de bewaring te worden opgeheven. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat bij toewijzing van de voorlopige voorziening in de asielzaak, alle belangen in aanmerking genomen, zijn belang het zwaarst dient te wegen en de detentie moet worden opgeheven.
18. De beroepsgrond slaagt. Zoals hiervoor is overwogen kleven aan het bestreden besluit op verschillende onderdelen gebreken en zal verweerder nader onderzoek moeten doen naar aanleiding van de door eiser overgelegde landeninformatie. Niet op voorhand kan worden staandegehouden dat verzoeker evident geen bescherming in Nederland behoeft, zoals verweerder heeft gesteld. Nu voorts niet duidelijk is hoe lang het nader onderzoek in beslag zal nemen, is de rechtbank van oordeel dat het belang van eiser tot invrijheidsstelling thans dient te prevaleren boven het belang van verweerder om grensbewakingsbelang niet prijs te geven.
19. Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel is dan ook is gegrond. De rechtbank zal de onmiddellijke opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel bevelen op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw. De rechtbank zal geen schadevergoeding toekennen, nu daarom niet is verzocht.
20. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van samenhangende zaken op grond van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De kosten zijn op grond van het Bpb bepaald op € 980,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 490,- in verband met het beroep tegen het asielbesluit en het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).