ECLI:NL:RBDHA:2015:4399

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2015
Publicatiedatum
20 april 2015
Zaaknummer
AWB 15/5201, 15/5199, 15/5203 & 15/5210
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van biseksuele Albanees met risico op vervolging bij terugkeer naar Albanië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2015 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een biseksuele man uit Albanië. De verzoeker, die in Nederland verblijft, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, omdat hij vreest voor vervolging bij terugkeer naar zijn land van herkomst. Hij stelt dat hij door zijn familie met de dood wordt bedreigd vanwege zijn seksuele geaardheid en dat hij in Albanië niet openlijk kan leven als biseksueel. De voorzieningenrechter oordeelt dat het bestreden besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris niet adequaat is ingegaan op de overgelegde landeninformatie die de problematische situatie voor LHBT-ers in Albanië aantoont. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat de verzoeker geen reëel risico loopt op vervolging. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en beveelt de staatssecretaris om opnieuw te beslissen op de aanvraag van de verzoeker. Tevens wordt de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven, omdat de rechtbank van oordeel is dat de verzoeker niet evident geen bescherming nodig heeft. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/5201 (voorlopige voorziening)
AWB 15/5199 (beroep)
AWB 15/5203 (vrijheidsontneming)
AWB 15/5210 (toegangsweigering)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 26 maart 2015 in de zaak tussen

[verzoeker],

geboren op [geboortedatum], van Albanese nationaliteit, verblijvende in het Justitieel Complex Schiphol,
verzoeker,
(gemachtigde: mr. J.J. Wedemeijer, advocaat te Alkmaar),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. M.F.M. Saive, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Aan verzoeker is geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 14 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en aan verzoeker wordt geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 Vw. Voorts heeft verweerder bepaald dat verzoeker Nederland onmiddellijk dient te verlaten en is aan verzoeker een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 26 februari 2015 aan verzoeker op grond van artikel 3, eerste lid, Vw in samenhang met artikel 3, derde lid, van de Vw de verdere toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van 27 februari 2015 aan hem op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de vrijheidsontnemende maatregel voortgezet.
Verzoeker heeft op 12 maart 2015 beroep ingesteld tegen de toegangsweigering en tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Het beroep tegen het asielbesluit
Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Begin jaren ’90 ontstond er een conflict waarbij twee broers van verzoeker en een aantal invloedrijke maffiafamilies betrokken waren. Wat begon met woorden eindigde met schoten over en weer en in 1994 werden de twee broers van verzoeker vermoord. Naar aanleiding van de moord op de broers van verzoeker heeft een neef van verzoeker genaamd [neef] één van de maffiosi, genaamd [naam], vermoord. In reactie daarop is er in 1997 een aanslag gepleegd op verzoeker en een andere neef van hem. Verzoeker bleef ongedeerd maar de neef raakte gewond. In 1998 is verzoeker naar Groot-Brittannië gevlucht. Twee jaar geleden is ook [neef] gedood. Verzoeker heeft voorts verklaard dat hij biseksueel is. Dit heeft verzoeker ontdekt in Groot-Brittannië, in 2005 of 2006. In 2006 of 2007 kwam de erg gelovige islamitische familie van verzoeker erachter dat hij biseksueel was. Verzoeker werd gezien door een verre neef, toen hij zoenend met een man een bar uitkwam. Deze neef heeft dit vervolgens aan zijn familie doorverteld. Verzoeker is daarop meteen gebeld door zijn broer, waarna hij zijn moeder aan de lijn kreeg. Zij bedreigde hem vervolgens vanwege zijn geaardheid met de dood. Het contact is sindsdien verbroken. Verzoeker vreest om in zijn land van herkomst te worden gedood door de maffiafamilies vanwege bovenvermeld conflict of door zijn eigen familie vanwege zijn biseksuele geaardheid. Verzoeker wil bovendien niet naar Albanië terugkeren omdat zijn seksuele geaardheid daar niet wordt geaccepteerd en hij zijn leven daarom aldaar niet zo kan leiden zoals hij dat wil.
Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, Vw, met de volgende motivering. Het asielrelaas van verzoeker bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
* de identiteit en nationaliteit van verzoeker;
* het conflict tussen de familie van verzoeker en een aantal maffiafamilies en de daaruit voorvloeiende wraakacties over en weer;
* de biseksuele geaardheid van verzoeker;
* de familie van verzoeker is erachter gekomen dat verzoeker biseksueel is en zijn moeder heeft hem vanwege zijn geaardheid met de dood bedreigd.
Verzoeker wordt gevolgd in zijn gestelde identiteit en nationaliteit.
Verweerder acht niet geloofwaardig dat het conflict tussen de familie van verzoeker en een aantal maffiafamilies en de daaruit voorvloeiende wraakacties over en weer zich daadwerkelijk hebben voltrokken, zodat evenmin geloofwaardig wordt geacht dat verzoeker bij terugkeer voornoemd risico loopt. Dat verzoeker biseksueel is, wordt geloofwaardig bevonden. Voorts wordt gevolgd dat de familie van verzoeker weet dat hij biseksueel is en dat zijn moeder hem vanwege zijn seksuele geaardheid met de dood heeft bedreigd. Dit wordt echter onvoldoende zwaarwegend geacht om tot vluchtelingschap te concluderen dan wel om te concluderen dat er sprake is van een risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder stelt zich in dat verband primair op het standpunt dat bij terugkeer van verzoeker naar zijn woonplaats [woonplaats] er geen sprake is van een substantiële bedreiging omdat er slechts sprake is van een enkele telefonische bedreiging die dateert uit 2006 of 2007 en niet is gebleken dat deze bedreiging nog actueel is. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat verzoeker bij voorkomende problemen vanwege zijn seksuele geaardheid, zijdens zijn familie dan wel zijdens anderen, zich voor bescherming tot de Albanese autoriteiten kan wenden. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat het inroepen van bescherming in zijn land van herkomst gevaarlijk of bij voorbaat zinloos is. Voorts overweegt verweerder dat verzoeker een volwassen man is en zich eenvoudig aan de invloedssfeer van zijn familie kan onttrekken door zich in Tirana dan wel elders in Albanië te vestigen. Verzoeker heeft in 2014 gedurende meerdere maanden in Tirana verbleven. Dat verzoeker gedurende deze periode problemen heeft ondervonden zijdens zijn familie of anderen, is gesteld noch gebleken. Verweerder concludeert dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vw.
5. Verzoeker voert aan dat verweerder in het voornemen stelt dat een enkele bedreiging onvoldoende is om te kunnen spreken van vervolgingsdaden. In de zienswijze is betoogd dat de bedreiging reëel is, welk standpunt is onderbouwd met landeninformatie. Hierin is aangegeven dat lesbische, homoseksuele, biseksuele personen en/of transgenders (hierna: LHBT’ers) niet uit willen komen voor hun geaardheid bij hun familie omdat zij extreem geweld van hun familie vrezen. In het bestreden besluit wordt niet ingegaan op deze onderbouwing en wordt het standpunt herhaald dat niet onderbouwd is dat verzoeker nog iets te vrezen zou hebben. Verweerder stelt dat niet is gebleken dat verzoeker nog later is bedreigd. Verzoeker wijst erop dat hij alle contacten met de familie heeft verbroken en er om deze reden geen bedreigingen meer kunnen zijn geweest. Verzoeker heeft zijn vermoedens onderbouwd door middel van de landeninformatie waaruit blijkt hoe slecht familieleden reageren op coming-outs. Verzoeker zal de rest van zijn leven in Albanië bang moeten zijn dat zijn familie erachter komt dat hij zich weer in Albanië bevindt en hem dan vervolgen. Verweerder stelt dan ook ten onrechte dat dit vermoeden niet reëel is en niet is onderbouwd. Het bestreden besluit is om deze reden onvoldoende gemotiveerd.
5.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de enkele telefonische bedreiging door zijn moeder in 2006 of 2007 onvoldoende is om te spreken van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Immers, niet gebleken is dat de familie van verzoeker na deze bedreiging naar hem op zoek is gegaan of op enige andere manier gepoogd heeft de geuite bedreiging ten uitvoer te (laten) leggen. Nu verzoeker heeft verklaard geen contact meer te hebben met zijn familie, is de stelling dat zijn familie thans nog steeds van plan is de bedreiging ten uitvoer te brengen, louter gebaseerd op het vermoeden van verzoeker zelf, welk vermoeden niet is gestaafd met concrete, objectieve en verifieerbare informatie die betrekking heeft op zijn familieleden. In zoverre is de vrees van verzoeker voor zijn familie subjectief van aard. De enkele verwijzing naar de landeninformatie over Albanië is niet voldoende om aannemelijk te achten dat (ook) zijn familieleden in geval verzoeker terugkeert naar Albanië, nog immer van plan zijn de in 2007 geuite bedreiging ten uitvoer te leggen. De grond faalt.
6. Verzoeker voert aan dat hij heeft gesteld dat hij zich in Albanië niet als biseksueel kan manifesteren op dezelfde wijze zoals hij heeft gedaan in Groot-Brittannië. Hij heeft gesteld dat hij door de burgers in zijn land zal worden vervolgd en ook door lagere politieagenten die hem zullen vervolgen als zij erachter komen dat hij biseksueel is. Hij heeft landeninformatie overgelegd waaruit blijkt dat openlijke manifestaties van LHBT-ers door omstanders worden aangepakt. Verweerder beoordeelt dit verder niet kenbaar en beoordeelt alleen maar dat de overheid van Albanië niet stelselmatig discrimineert maar gaat niet in op het feit dat verzoeker stelt door familie en burgers te worden vervolgd waartegen geen bescherming wordt geboden door de overheid. Het bestreden besluit is om deze reden onvoldoende gemotiveerd.
6.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet wordt aangenomen dat verzoeker in Albanië louter vanwege het feit dat hij biseksueel is, een risico loopt op vervolging. Immers, gesteld noch gebleken is dat verzoeker gedurende de periode dat hij in 2014 in Albanië was, persoonlijk met dit soort geweld of bedreigingen te maken heeft gehad. Daarom is het niet aannemelijk dat verzoeker bij terugkeer problemen zal ondervinden vanwege zijn seksuele geaardheid.
6.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit ten aanzien van dit onderwerp ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Verzoeker heeft immers in de zienswijze aangevoerd dat hij weliswaar geen problemen heeft gehad toen hij in Tirana verbleef in 2014, maar dat dit komt door het feit dat hij zich daar niet openlijk heeft gemanifesteerd als biseksueel. Verweerder heeft in de beoordeling daarmee geen rekening gehouden. Voorts heeft verzoeker in de zienswijze verwezen naar de volgende stukken:
- rapport van COWI, The Danisch Institute for Human Rights: Study on Homophobia, Transphobia and Discrimination on grounds of Sexual Orientation and Gender Identity, sociological report: Albanië (hierna: rapport COWI);
- rapport van het Home-Office van 13 oktober 2014; Albanië: Sexual Orientation and Gender identity (hierna: rapport Home-Office);
- rapport van de Refugee Board of Canada van 24 juni 2013 (hierna: rapport RBC).
Uit deze rapporten blijkt dat de situatie in Albanië voor LHBT-ers problematisch is en dat er op grote schaal sprake is van homofobie. Verweerder is bij de beantwoording van de stelling van verzoeker ten onrechte aan voornoemde informatie voorbij gegaan en heeft ten onrechte niet beoordeeld wat de gevolgen zijn als verzoeker, die zich openlijk manifesteert als biseksueel en dit zal blijven doen, terug zal keren naar Albanië. Het enkele feit dat er in 2014, toen verzoeker een paar maanden in Tirana verbleef, niets is gebeurd, is onvoldoende omdat hij toen zijn seksuele geaardheid niet heeft geuit. De beroepsgrond slaagt op dit punt.
7. Verzoeker voert aan dat in Albanië sprake is van groepsvervolging van LHBT-ers. Verzoeker heeft dit onderbouwd door te verwijzen naar paragrafen 38 en 40 van het rapport COWI, en naar punten 1 en 2 van het rapport RBC.
7.1
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat niet wordt aangenomen dat verzoeker in Albanië louter vanwege het feit dat hij biseksueel is een risico loopt op vervolging omdat verzoeker bij terugkeer naar Albanië aldaar geen problemen heeft ondervonden. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd gereageerd op de door verzoeker genoemde landeninformatie en zich op het standpunt gesteld dat uit deze informatie niet volgt dat in Albanië sprake is van systematische blootstelling aan daden van ernstige mensenrechtenschendingen vanwege het feit dat iemand LHBT is. Van groepsvervolging is volgens verweerder in dat land daarom geen sprake. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt van verweerder ter zitting. Met verweerder is zij van oordeel dat uit de landeninformatie die door verzoeker is overgelegd weliswaar blijkt dat de positie van LHBT-ers in Albanië problematisch is en dat er op grote schaal sprake is van homofobie, maar dat de situatie aldaar feitelijk gekwalificeerd kan worden als een situatie waarin
alletot de groep van LHBT-ers behorende individuen voor vluchtelingrechtelijke vervolging moeten vrezen en aldus sprake is van groeps- of “prima facie” vervolging, blijkt onvoldoende uit de rapporten. Hoewel de motivering van het bestreden besluit in dit opzicht mager is, ziet de voorzieningenrechter hierin onvoldoende reden, gelet op de aanvullende toelichting van verweerder ter zitting, om te concluderen dat op dit onderdeel sprake is van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Voorts stelt verzoeker dat LHBT-ers een risicogroep vormen in Albanië. Verzoeker heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar paragraaf 2.3, punten 36 tot en met 47 van het rapport COWI en punten 1 en 2 van het rapport RBC. Verweerder is echter in het bestreden besluit niet ingegaan op deze informatie. Daarom is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
8.1
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat “...overeind blijft dat niet is gebleken dat verzoeker in verband met één of meer van de vervolgingsgronden als genoemd in het Vluchtelingenverdrag te vrezen heeft voor de autoriteiten van zijn land of voor anderen, waartegen de Albanese autoriteiten geen bescherming kunnen of willen bieden.”. Ter zitting heeft verweerder erkend dat met deze motivering onvoldoende is ingegaan op de stelling van verzoeker dat LHBT-ers ten onrechte niet zijn aangemerkt als risico-groep in de zin van verweerders beleid. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat er geen sprake is van een risicogroep omdat er geen beleid daaromtrent is vastgesteld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder met deze toelichting nog immer niet heeft onderbouwd waarom LHBT-ers, gelet op de door verzoeker genoemde landeninformatie, niet als een risicogroep als bedoeld in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) zijn aan te merken. Het bestreden besluit is op dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
9. Met betrekking tot het subsidiair door verweerder ingenomen standpunt dat verzoeker, indien hij bij terugkeer problemen zou ondervinden van de zijde van zijn familieleden of van medeburgers in verband met zijn biseksualiteit, bescherming kan vragen bij de Albanese autoriteiten, voert verzoeker aan dat in de landeninformatie is aangegeven dat homoseksuelen lastig worden gevallen door de politie als bekend is dat zij homoseksueel zijn. Dat blijkt uit een Engelse uitspraak (genoemd in punt 1.3.8 van het rapport van Home-Office). Voorts worden in het rapport van Home-Office in punten 2.2.3, 2.2.5 en 2.2.9 incidenten genoemd waaruit blijkt hoe extreem de omgeving reageert op LHBT-ers, dat de politie LHBT-ers vaak in de gevangenis zet en dat zij slachtoffer zijn van ongerechtvaardigd politiegeweld. Gezien deze landeninformatie concludeert verzoeker dat het bij voorbaat zinloos en/of gevaarlijk is om je te wenden tot de politie omdat de politie zelf geweld gebruikt tegen LHBT-ers en hen in de gevangenis zet. De politie in Albanië is te homofoob om te kunnen dienen als bescherming tegen vervolging wegens het LHBT zijn. Om deze redenen is er ook geen sprake van een doeltreffend juridisch systeem zoals bedoeld in artikel 3.37c, eerste en tweede lid van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV). Nu verweerder niet is ingegaan op de landeninformatie, is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Verweerder handelt bovendien in strijd met deze artikelen door te stellen dat het aan verzoeker is om aannemelijk te maken dat hij, bij voorkomende problemen van de zijde van burgers, geen enkele bescherming kan krijgen van de politie in Albanië.
9.1
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat door verzoeker niet onderbouwd is op welke wijze deze informatie zijn zaak onderbouwt. Uit de informatie volgt immers niet dat het enkel doen van aangifte zou kunnen leiden tot het gevangen nemen van verzoeker. Verzoeker heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat het inroepen van bescherming in zijn land van herkomst gevaarlijk of bij voorbaat zinloos is. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat de informatie slechts een opsomming is van incidenten en dat daaruit niet de conclusie kan worden getrokken dat de politie in Albanië zo homofoob is dat een LHBT-er bij geen enkel politiebureau in het land bescherming zou kunnen krijgen.
9.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder met het standpunt dat slechts sprake is van “incidenten” met betrekking tot LHBT-ers in Albanië de inhoud van de door verzoeker overgelegde informatie niet overtuigend heeft weerlegd. Uit die informatie blijkt immers dat homofobie wijdverspreid is in Albanië en dat dit ook bij de autoriteiten (vooral: de politie) het geval is. De stelling dat het alleen om “incidenten” gaat, heeft verweerder voorts niet met feitelijke informatie over Albanië onderbouwd, waaruit een ander beeld naar voren komt dan uit de informatie die verzoeker heeft overgelegd. Dat had van verweerder wel mogen worden verwacht, gelet op het bepaalde in het hierna te bespreken artikel 3.37d, tweede lid, VV. Gelet daarop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit ook op dit punt ondeugdelijk is gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
10. Met betrekking tot het subsidiair door verweerder ingenomen standpunt dat verzoeker, indien hij bij terugkeer problemen zou ondervinden van de zijde van zijn familieleden of van medeburgers in verband met zijn biseksualiteit, een vluchtalternatief heeft, voert verzoeker aan dat verweerder ingevolge artikel 3.37d, eerste lid, VV, dient aan te geven welk gedeelte van het land als vluchtalternatief wordt aangemerkt. Dit dient te worden getoetst aan de hand van de landeninformatie. Verweerder is in het bestreden besluit niet ingegaan op dit standpunt.
10.1
Verweerder heeft in het bestreden besluit geen vluchtalternatief voor verzoeker vastgesteld. Verweerder heeft overwogen dat overeind blijft dat verzoeker aannemelijk dient te maken dat hij bij terugkeer zodanige problemen zal ondervinden waardoor hij aangemerkt kan worden als vluchteling in de zin van het Verdrag. Hierin is verzoeker niet geslaagd. Immers, uit de verklaringen van verzoeker volgt dat hij gedurende enkele maanden in Albanië heeft verbleven. Gedurende zijn verblijf in Albanië heeft verzoeker geen problemen ondervonden zijdens zijn familie of anderen.
10.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder met zijn standpunt niet ingegaan op het criterium van artikel 3.37d, eerste lid, onder a, VV dat verweerder bij de beoordeling van een asielaanvraag dient te bekijken of de vreemdeling in een deel van het land van herkomst geen gegronde vrees heeft voor vervolging of geen reëel risico op ernstige schade loopt en hij op een veilige en wettige manier kan reizen naar en zich toegang kan verschaffen tot dat deel van het land, en redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij er zich vestigt. Ingevolge het tweede lid dient verweerder bij deze beoordeling rekening te houden met de algemene omstandigheden in dat deel van het land en met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Nu verweerder in het geheel niet beoordeeld heeft of er voor verzoeker een vestigingsalternatief is in Albanië naar aanleiding van de door verzoeker overgelegde informatie, is het bestreden besluit op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
11. Verzoeker stelt dat hij op grond van artikel 8 EVRM recht heeft op verblijf in Nederland. Hij heeft daarbij niet het recht op familieleven ingeroepen, maar het recht op het uitoefenen van een privéleven. Verzoeker heeft gesteld dat er sprake is van een flagrante schending van zijn recht op privacy, gezien de landeninformatie waaruit blijkt dat hij niet openlijk LHBT kan zijn zonder dat er vervolging dreigt van de gemeenschap, de familie en de politieambtenaren. Verzoeker verwijst naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 22 juni 2004, F. tegen Verenigd Koninkrijk (nr. 17341/03). Nu verweerder niet op dit standpunt is ingegaan in het bestreden besluit, is het onvoldoende gemotiveerd.
11.1
Blijkens vaste jurisprudentie van het EHRM is het begrip privéleven in de zin van artikel 8 EVRM een ruim begrip dat ook een recht op autonomie over het eigen leven en de invulling daarvan omvat, inclusief het aangaan van seksuele relaties. Gelet op deze jurisprudentie had verweerder bij de beoordeling van de aanvraag van verzoeker dienen te betrekken de vraag of het weigeren van een verblijfsvergunning regulier een schending oplevert van het recht op respect op een privéleven zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Daarbij had verweerder tevens moeten betrekken dat verzoeker openlijk biseksueel is, alsook de stelling van verzoeker dat het in Albanië niet mogelijk is openlijk LHBT-er te zijn en daarbij acht moeten slaan op de door verzoeker genoemde landeninformatie. Nu verweerder dit niet heeft gedaan is het bestreden besluit in dit opzicht niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
12. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen luidt de conclusie dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering mist (artikelen 3:2 en artikel 3:46 Awb), zodat het beroep gegrond. De rechtbank ziet, gelet op het feit dat aan het bestreden besluit verschillende motiveringsgebreken kleven en gelet op de aard van de procedure (de Algemene Asielprocedure), geen aanleiding tot toepassing van de bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a Awb. Het bestreden besluit dient daarom te worden vernietigd.
13. Nu het bestreden besluit met betrekking tot de afwijzende beslissing op de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning niet in stand kan blijven, kunnen het daarop voortbouwende terugkeerbesluit en het inreisverbod evenmin stand houden.
14. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
Het beroep tegen de verdere toegangsweigering
15. Verzoeker heeft weliswaar beroep tegen de verdere toegangsweigering ingediend, maar geen specifieke beroepsgronden daarvoor aangevoerd, zodat het beroep reeds daarom ongegrond is.
Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel
16. Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw het beroep gegrond.
17. Eiser voert aan dat het beroep gegrond moet worden verklaard omdat er sprake is van een “arguable claim”. Verweerder heeft immers een gedeelte van het asielrelaas als geloofwaardig aangemerkt en ook de bedreiging door de moeder als geloofwaardig aangemerkt. Er kan dan ook, gelet op de landeninformatie, niet worden gesteld dat eiser “evident” geen bescherming nodig heeft. Gelet hierop dient de bewaring te worden opgeheven. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat bij toewijzing van de voorlopige voorziening in de asielzaak, alle belangen in aanmerking genomen, zijn belang het zwaarst dient te wegen en de detentie moet worden opgeheven.
18. De beroepsgrond slaagt. Zoals hiervoor is overwogen kleven aan het bestreden besluit op verschillende onderdelen gebreken en zal verweerder nader onderzoek moeten doen naar aanleiding van de door eiser overgelegde landeninformatie. Niet op voorhand kan worden staandegehouden dat verzoeker evident geen bescherming in Nederland behoeft, zoals verweerder heeft gesteld. Nu voorts niet duidelijk is hoe lang het nader onderzoek in beslag zal nemen, is de rechtbank van oordeel dat het belang van eiser tot invrijheidsstelling thans dient te prevaleren boven het belang van verweerder om grensbewakingsbelang niet prijs te geven.
19. Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel is dan ook is gegrond. De rechtbank zal de onmiddellijke opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel bevelen op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw. De rechtbank zal geen schadevergoeding toekennen, nu daarom niet is verzocht.
20. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van samenhangende zaken op grond van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De kosten zijn op grond van het Bpb bepaald op € 980,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 490,- in verband met het beroep tegen het asielbesluit en het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- draagt verweerder op opnieuw op de aanvraag te beslissen.
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de toegangsweigering ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.470,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.O.P. Roché, voorzieningenrechter en rechter, in aanwezigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2015.
griffier rechter/voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het de hoofdzaken betreft, kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.