ECLI:NL:RBDHA:2015:4398

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2015
Publicatiedatum
20 april 2015
Zaaknummer
C/09/480763 / KG RK 15-62
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2015 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die in een procedure tegen de Belastingdienst Rijnmond betrokken was, had om uitstel van de behandeling gevraagd vanwege zijn beperkte belastbaarheid door chronische ziekte. De rechter had dit verzoek afgewezen, wat volgens verzoeker de schijn van vooringenomenheid wekte. De wrakingskamer oordeelde echter dat de afwijzing van het uitstelverzoek een processuele beslissing is en geen grond voor wraking vormt. Er waren geen bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleverden. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking niet kon worden toegewezen en dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2015/1
zaak-/rekestnummer: 480763 KG RK 15-62
reg. nummer: SGR AWB 14/4667 IW G D1
26 januari 2015
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
tegen
de Belastingdienst Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
belanghebbende in deze zaak,
strekkende tot wraking van:
mr. E.I. Batelaan-Boomsma,
rechter in de rechtbank Den Haag.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

In het beroep van verzoeker tegen een besluit van de Belastingdienst Rijnmond heeft de rechtbank aanvankelijk de mondelinge behandeling bepaald op 18 november 2014. Per brief van 29 oktober 2014 heeft verzoeker de rechter verzocht de behandeling van het beroep op 18 november 2014 aan te houden wegens – verkort weergegeven – de beperkte belastbaarheid van verzoeker in verband met chronische ziekte. De rechter heeft daarop uitstel verleend.
Vervolgens is op 3 november 2014 de behandeling van het beroep bepaald op 6 januari 2015.
Per brief van 23 december 2014 heeft verzoeker wederom, op dezelfde gronden, uitstel verzocht. Dit verzoek is afgewezen. Dit is per brief van 24 december 2014 aan verzoeker medegedeeld.
Op 7 januari 2015 heeft verzoeker een schriftelijk wrakingsverzoek ingediend.
De rechter heeft per brief van 20 januari 2015 op het wrakingsverzoek gereageerd.
Per brief van 13 januari 2015 heeft verzoeker verzocht de behandeling van het wrakingsverzoek, gepland op 26 januari 2015, aan te houden. Aan verzoeker is bericht dat dit verzoek tegelijk met het wrakingsverzoek zou worden behandeld.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 26 januari 2015 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker en de rechter zijn met bericht van afwezigheid niet ter zitting verschenen. Namens de Belastingdienst Rijnmond is verschenen de heer mr. J.C. Roovers. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt. Vervolgens heeft de wrakingskamer mondeling uitspraak gedaan, zowel op het aanhoudingsverzoek als op het wrakingsverzoek. Deze beslissing is daarvan de schriftelijke weergave.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Per brief van 23 december 2014 heeft verzoeker de rechter verzocht om uitstel van de behandeling van het beroep, wegens meerdere vormen van overmacht. Dit verzoek is door de rechter afgewezen. Dit wekt de schijn dat de rechter van mening is dat er geen sprake is van overmacht. Nu de zaak ook om overmacht gaat wegens dezelfde omstandigheden die aanleiding waren voor het uitstelverzoek, is minimaal de schijn van vooringenomenheid gewekt.

4.Het standpunt van de gewraakte rechter

De rechter stelt zich op het standpunt dat het niet verlenen van uitstel een procesrechtelijke beslissing is, waarin geen wrakingsgrond gelegen kan zijn.

5.Het standpunt van De Belastingdienst Rijnmond

Mr. Roovers heeft namens De Belastingdienst Rijnmond aangevoerd dat het dossier doorspekt is met eendere klachten en dat hij graag wil overgaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak.

6.De beoordeling

6.1.
De wrakingskamer ziet in het uitstelverzoek van verzoeker onvoldoende redenen om tot uitstel over te gaan. Het door verzoeker gedane verzoek tot uitstel van de behandeling van zijn wrakingsverzoek wordt dan ook afgewezen, zodat tot de inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek wordt overgegaan.
6.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.3.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.4.
De wrakingskamer stelt voorop dat de afwijzing van het uitstelverzoek van 23 december 2014 moet worden aangemerkt als processuele beslissing. Dergelijke beslissingen vormen in principe geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechtbank jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is, nu dergelijke bijzondere omstandigheden gesteld noch gebleken zijn. Het wrakingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• mr. J.C. Roovers namens de verweerder in de hoofdzaak, Belastingdienst Rijnmond;
• de rechter mr. E.I. Batelaan-Boomsma.
Deze beslissing is gegeven door mrs. I.D. Bellaart, J.A. van Steen en M. Soffers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.F. Ritmeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2015.