Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de inleidende dagvaarding van mevrouw [eiseres] van 22 juli 2014;
- de akte houdende produkties van 27 augustus 2014 van mevrouw [eiseres];
- de conclusie van antwoord met produkties van de Staat van 8 oktober 2014;
- het vonnis waarbij een comparitie van partijen is bevolen van 22 oktober 2014;
- het proces-verbaal van comparitie van 5 februari 2015 en de daarin genoemde stukken;
- de akte overlegging produkties van mevrouw [eiseres] van 18 februari 2015;
- de akte inbreng produkties van de Staat van 18 februari 2015;
- de reactie van mevrouw [eiseres] op het proces-verbaal van 23 februari 2015;
- de akte uitlaten produkties van mevrouw [eiseres] van 4 maart 2015;
- de akte na comparitie van de Staat van 4 maart 2015, tevens inhoudende een reactie op het
2.De feiten
A. HERROEPING (…)
3.Het geschil
4.De beoordeling
deerfgename is van de heer [erflater], die op 5 juni 2011 is overleden (dgv. onder 1), dat de erflater en naderhand zij sinds begin jaren ’70 gebruik maken van de voormelde drie percelen grasland, dat zij op grond van de extinctieve verjaring ex 3:105 BW eigenaar is geworden van die percelen. Zij heeft als bijlagen bij de dagvaarding onder meer overgelegd de correspondentie die haar zoon [B] heeft gevoerd (zie rov. 2.5.) en de briefwisseling die haar juridisch adviseur heeft gevoerd met de Staat en zij heeft tot slot de hiervoor vermelde vorderingen ingesteld.
ènde kinderen van de erflater tot zijn erfgenamen zijn benoemd en dat mevrouw [eiseres] derhalve niet de enige erfgename is, zodat zij niet-ontvankelijk is in haar vorderingen.