ECLI:NL:RBDHA:2015:4255

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
14_3431 KINDER
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige beslaglegging op kinderopvangtoeslag en aansprakelijkheid voor kosten kinderopvang

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die woonachtig is in [woonplaats], en de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [plaats]. Eiseres is mede aansprakelijk gesteld voor een schuld van haar ex-partner van ruim € 8.800 wegens niet-betaalde kosten voor kinderopvang in het jaar 2010. De Belastingdienst had de voorschotten kinderopvangtoeslag voor het jaar 2013 niet aan eiseres, maar aan het kinderopvangbureau [Y] uitgekeerd. In april 2013 werd er door een deurwaarder derdenbeslag gelegd op de nog niet verstrekte voorschotten voor 2013, wat leidde tot een onbetaalde factuur voor kinderopvang in mei 2013. De Belastingdienst herzag vervolgens het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2013 naar nihil, omdat eiseres niet alle kosten voor de kinderopvang had betaald.

De rechtbank oordeelde dat de beslaglegging onrechtmatig was uitgevoerd. Eiseres was niet toerekenbaar tekortgeschoten bij de betaling van de kinderopvangtoeslag voor 2013, omdat de beslaglegging niet met de vereiste zorgvuldigheid was uitgevoerd. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van het Hof Den Bosch, waarin werd gesteld dat de kinderopvangtoeslag niet vatbaar is voor beslaglegging in verband met een schuld uit een eerder berekeningsjaar. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde de beslissing op bezwaar van de Belastingdienst en droeg de Belastingdienst op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 974.

De rechtbank benadrukte dat het toeslagensysteem bedoeld is om tegemoet te komen aan noodzakelijke kosten die bovenmatig zijn, en dat eiseres, gezien haar financiële situatie, niet in staat was om de kosten voor kinderopvang te betalen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/3431

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2015 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. O. Huisman),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft tegen de hierna onder 9 te noemen beschikking bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 18 maart 2014 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen op 25 april 2014 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2014 te Den Haag.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A], bijgestaan door [persoon B] en [persoon C].
Op 16 september 2014 heeft de rechtbank besloten het onderzoek te heropenen om nadere vragen te stellen aan verweerder. Verweerder heeft nadere stukken overgelegd. Bij brief van 29 oktober heeft eiseres een reactie ingezonden waarna verweerder bij brief van 11 november 2014 en eiseres bij brief van 26 november 2014 een nadere reactie hebben gegeven. Nadat beide partijen toestemming hebben gegeven om uitspraak te doen zonder dat een nadere zitting plaatsvindt, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Bij vonnis d.d. 4 augustus 2011 van de kantonrechter te Den Haag is eiseres samen met de vader van haar kinderen veroordeeld tot betaling van € 8.895,19, vermeerderd met rente en kosten, aan [kinderopvang X] B.V. ([X BV]) wegens kosten kinderopvang in 2010.
2. Met dagtekening 28 december 2012 is aan eiseres voor het berekeningsjaar 2013 een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend van € 22.532. Met dagtekening 12 februari 2013 is het voorschot kinderopvangtoeslag herzien naar 16.536.
3. Eiseres heeft voor de opvang van haar kinderen [kind 1] en [kind 2] in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 mei 2013 gebruik gemaakt van [kinderopvang Y] ([Y]).
4. De verstrekte voorschotten kinderopvangtoeslag voor berekeningsjaar 2013 zijn niet aan eiseres uitbetaald, maar rechtstreeks aan [Y].
5. Op 9 april 2013 heeft de deurwaarder bij verweerder derdenbeslag gelegd voor de openstaande vordering van [X BV].
6. Op 17 april 2013 en op 15 mei 2013 heeft verweerder in totaal € 2.546 uitbetaald aan de deurwaarder. Deze voorschotten zijn derhalve niet aan [Y] uitgekeerd.
7. De facturen voor de kinderopvang van [Y] in de maanden januari, februari, maart en april 2013 zijn volledig uit de verstrekte voorschotten voldaan. De factuur voor mei 2013 (dagtekening 17 mei 2013) is deels voldaan; een bedrag van € 1.448,69 is onbetaald gebleven.
8. Met dagtekening 27 mei 2013 heeft eiseres de kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2013 stopgezet, ingaande 1 juni 2013.
9. Met dagtekening 21 juni 2013 is het voorschot kinderopvangtoeslag herzien naar € 6.689 (de beschikking). Bij voorschotbeschikking van 30 april 2014 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag 2013 herzien naar € 0. Het beroep wordt geacht mede te zijn gericht tegen deze beschikking.
Geschil
10. In geschil is of verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag van eiseres voor het berekeningsjaar 2013 terecht heeft herzien naar € 0.
11. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2013. Daartoe voert eiseres aan dat zij voor haar kinderen gedurende de maanden januari, februari, maart, april en mei 2013 gebruik maakte van [Y]. Gezien haar inkomen, de beslaglegging en het schuldhulpverleningstraject was het voor eiseres niet mogelijk de factuur van [Y] voor de kinderopvang in mei 2013 te voldoen.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de beslissing op bezwaar en vernietiging van de onder 9 genoemde beschikkingen.
12. Verweerder stelt dat eiseres geen recht had op kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2013. Daartoe voert verweerder aan dat eiseres voor de kinderopvangtoeslag in 2013 zelf geen kosten heeft gemaakt nu de factuur van [Y] die ziet op de geleverde kinderopvang in mei 2013 onbetaald is gebleven. Daarmee is niet aan de voorwaarden voor kinderopvangtoeslag voldaan.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
13. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat:
- zij vanaf 2011 in een drie-jarig schuldsaneringstraject zit met volledig budgetbeheer en om die reden niet het volledig overzicht van haar financiële administratie heeft. De budgetbeheerder doet alle betalingen;
- de kinderopvangtoeslag rechtstreeks naar [Y] ging en zij in de loop van de maand mei 2013 te horen kreeg dat er problemen waren omdat er geen toeslag meer binnen kwam;
- zij naar aanleiding daarvan haar kinderen van de opvang heeft afgehaald en de toeslag heeft stopgezet;
- zij tot november 2013 een fulltime baan had en daarmee een inkomen verdiende van € 1.948,19 bruto per maand;
- zij leefgeld kreeg van de budgetbeheerder, maar zij niets meer kreeg nadat er geen toeslagen meer werden uitbetaald. Vanaf dat moment is zij afhankelijk van de voedselbank;
- zij nog een schuld van € 1.488,69 heeft aan [Y], waarvan inmiddels circa € 600 is afbetaald;
- zij het restant van deze schuld moet aflossen als zij klaar is met het schuldsaneringstraject;
- de vader van de kinderen, haar ex-partner, in 2010 kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd en de toegekende opvang niet aan kinderopvang is besteed;
- zij niet weet waar de op die aanvraag toegekende toeslag aan is besteed, maar als moeder wel aansprakelijk is gesteld.
14. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en aan verweerder verzocht om nadere informatie over het uitgevoerde derdenbeslag. Verweerder heeft vervolgens de stukken overgelegd die hebben geleid tot de beslagopdracht te weten het beslagexploit, het vonnis met de dagvaarding en twee niet ingevulde verklaringen derdenbeslag die verweerder ingevolge het bevel aan de beslaglegger had moeten retourneren. In deze verklaringen dient o.a. een berekening van de beslagvrije voet te worden ingevuld. Verweerder heeft nog opgemerkt dat eiseres in ieder geval door zowel de beslaglegger als door de rechtbank op de hoogte zal zijn gesteld van deze beslaglegging en de daarop betrekking hebbende procedure.
15. Ingevolge artikel 1.3, tweede lid van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) van toepassing.
16. Artikel 45, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Awir luidt, voor zover hier van belang, als volgt.
“1. Een tegemoetkoming is niet vatbaar voor vervreemding, verpanding, belening of beslag, (….), tenzij het betreft beslag wegens:
a. Een vordering tot nakoming van een betalingsverplichting wegens een geleverde prestatie waarbij de betalingsverplichting ter zake van die prestatie oorzaak is voor de tegemoetkoming.”
17. De rechtbank stelt voorop dat het toeslagensysteem tot doel heeft een tegemoetkoming te bieden voor noodzakelijke kosten die gelet op de draagkracht van de aanvrager bovenmatig zijn. Om die reden worden er ook voorschotten verstrekt. Gezien het inkomen van eiseres is direct duidelijk dat zij daarvan geen kosten kinderopvang van circa € 1.500 per maand kan betalen.
18. Het Hof’s-Hertogenbosch heeft in zijn uitspraak van 15 juli 2014, nr. HD 200.150.235/01, ECLI:NL:GHSHE:2014:2173 met betrekking tot artikel 45, eerste lid, aanhef en onderdeel a van de Awir onder andere het volgende overwogen:
“3.9 Gelet op de formulering van de uitzonderingsbepaling onder a is er sprake van een te ver verwijderd verband bij een beslag op huurtoeslagen die gelden als tegemoetkoming voor huurverplichtingen uit hoofde van een andere huurovereenkomst (voor een andere woning). Daarbij betrekt het hof dat uitgangspunt is dat de huurder, die een huurtoeslag ontvangt, die toeslag dient aan te wenden voor de betaling van lopende huurtermijnen.
3.10 (….)
Ook de wetsgeschiedenis biedt onvoldoende aanknopingspunten voor een ruimere uitleg van de uitzonderingsbepaling van lid 1 aanhef en onder a.”
Een beslag gelegd op toeslagtermijnen voor een schuld uit een eerder berekeningsjaar bij een andere verhuurder c.q. kinderopvanginstelling is dan ook in strijd met het beslagverbod van artikel 45 van de Awir.
19. De rechtbank concludeert dat de kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2013 op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Awir niet vatbaar was voor beslaglegging door [X BV] wegens een vordering tot nakoming van een betalingsverplichting ter zake van genoten kinderopvang in 2010. De uitvoering van het beslag is in zoverre onrechtmatig te achten.
20. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder het derdenbeslag niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft uitgevoerd. Onduidelijk is waarom de vereiste verklaring ten behoeve van de vaststelling van de beslagvrije voet niet is opgemaakt. Vast staat dat verweerder eiseres niet in kennis heeft gesteld van het feit dat met ingang van april de uitbetaling van het voorschot geheel zou komen te vervallen. Eiseres heeft zodra zij van [Y] het bericht kreeg dat haar kinderen niet langer welkom waren omdat de uitbetaling van de kinderopvangtoeslag was gestopt de aanvraag van de toeslag stopgezet. Daarmee stopte de uitbetaling en het derdenbeslag. Omdat op dat moment de kinderopvangtoeslag al twee maanden niet meer aan [Y] werd uitbetaald is daar een maandrekening van circa € 1.500 open blijven staan. Met betrekking tot de oorzaak van het gelegde beslag is de rechtbank van oordeel dat onweersproken is gesteld dat eiseres, als moeder van de kinderen, hoofdelijk aansprakelijk is voor de schuld aan [X BV] BV, maar dat er van haar kant geen sprake is van fraude of bedrog.
21. Gelet op al deze feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat de beslaglegging onrechtmatig is uitgevoerd en eiseres reeds daarom niet toerekenbaar tekort is geschoten bij de betaling van de kosten van de kinderopvang in 2013. Voor verweerder was er derhalve geen aanleiding om het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2013 op nihil te stellen. Het bestreden besluit komt om die reden voor vernietiging in aanmerking.
22. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond.
Proceskosten
23. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).
Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 974;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.