ECLI:NL:RBDHA:2015:4190

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
09/842340-14, 09/007691-14 en 10/662994-11 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag medepatiënt Parnassia met gevangenisstraf en TBS

Op 15 april 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag op een medepatiënt in de psychiatrische instelling Parnassia. De feiten vonden plaats op 20 juni 2014, toen de verdachte, na een conflict met het slachtoffer, geweld heeft gebruikt dat leidde tot de dood van het slachtoffer door verstikking. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geweld heeft gebruikt, wat resulteerde in de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte eerder betrokken was bij een schennis van de eerbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van de feiten en de psychische toestand van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, die een lange gevangenisstraf had geëist, en heeft de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat de schade al door het Schadefonds was vergoed. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van zes weken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/842340-14, 09/007691-14 (t.b.g.) en 10/662994-11 (tul)
Datum uitspraak: 15 april 2015
Tegenspraak
(Promis vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Midden Holland, huis van bewaring De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 1 oktober 2014, 10 december 2014, 25 februari 2015 en 1 april 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L.E. van der Leeuw, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. A.H. Westendorp, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.
[benadeelde 1] en [benadeelde 2], de broers van het slachtoffer, hebben zich in deze strafzaak als benadeelde partijen gevoegd. Zij werden ter terechtzitting bijgestaan respectievelijk vertegenwoordigd door mr. L.A.M.G. Wellen, advocaat te Den Haag.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 juni 2014 te 's Gravenhage opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- die [slachtoffer] (meermalen) met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of
- die [slachtoffer] met één of meerdere hard(e) voorwerp(en) in het gezicht geslagen en/of
- met kracht samensnoerend en/of samendrukkend en/of botsend geweld op de hals van die [slachtoffer] uitgeoefend (waardoor)
- ( en/of) de ademhaling van die [slachtoffer] (is) belemmerd (en) ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is verstikt,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
ter berechting gevoegd 09/007691-14
hij op of omstreeks 24 september 2013 te Delft zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten het [adres] en/of het [adres] (een busplatform), met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden en/of (vervolgens) zich heeft afgetrokken.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding betreffende feit 1 [1]
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vetrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvragen.
In de avond van vrijdag 20 juni 2014 heeft de politie de melding ontvangen dat op de [adres] in Den Haag, op de afdeling Centrum Dubbele Problematiek (voor mensen met een combinatie van psychiatrische en verslavingsproblematiek) van Parnassia, iemand was overleden. De ter plaatse gekomen verbalisanten werd verteld dat een medewerkster, [betrokkene], een patiënt dood in zijn kamer had aangetroffen. Voor de verbalisanten werd de deur van de betreffende kamer geopend. Zij zagen dat onder het raam een bed stond en dat op dit bed een man op zijn rug lag, met zijn hoofd tegen de gesloten gordijnen, en dat op die plek in het gordijn een brandplek zichtbaar was. Zij zagen dat op de buik van de man, op zijn T-shirt, ook een brandplek zichtbaar was. Verbalisanten hebben gezien dat op het bed rondom de man en onder en voor het bed bloed lag. Zij constateerden dat op de vloer diverse voetstappen in bloed zichtbaar waren. Een arts van Parnassia heeft om 22:45 uur de dood van de man geconstateerd. Het bleek te gaan om [slachtoffer] [2] (hierna: [slachtoffer]).
Op het lichaam van [slachtoffer] is sectie verricht. Uit de sectie is gebleken dat sprake was van breuken van de aangezichtsbeenderen links, splijting van het strottenhoofd aan de voorzijde, een breuk van de linker bovenste hoorn van het strottenhoofd, een breuk van de grote hoorn van het tongbeen en veel gas in de onderhuidse weke delen van het gelaat, de hals en in het middenschot. Voorts was sprake van beperkte blakering en verbranding van de huid links in het gelaat tot en met de hals en van de buik en de handrugzijde van de rechterduim, deels met en deels zonder begeleidende roodheid, waarbij is opgemerkt dat er geen overtuigende tekenen van vitale wondreactie waren, en dat tevens sprake was van verschroeiing van de haren, voornamelijk aan de linkerzijde van het hoofd en het gelaat. Voorts is geconstateerd dat sprake was van uitgebreide onderhuidse bloeduitstortingen en zwellingen op het hoofd, alsmede van oppervlakkige en diep reikende huidbeschadigingen en huidverscheuringen en in de mond een afgebroken deel van een bovenkaak-gebitsprothese en veel bloed. Daarnaast zijn uitgebreide bloeduitstortingen, oppervlakkige beschadigingen en slijmvliesverscheuring aan de boven- en onderlip links geconstateerd. Ook was er een zeer uitgebreide bloeduitstorting in de oppervlakkige en diepe spieren van de hals, doorlopend tot in de spieren van de mondbodem, en waren de longen te zwaar met tekenen van vochtophoping (longoedeem) en bloed in de luchtwegen tot in de middelgrote vertakkingen van de luchtpijp. Voorts waren er bloeduitstortingen in de weke delen van het scrotum.
De patholoog heeft geconstateerd dat genoemde letsels (met uitzondering van het longoedeem) het gevolg zijn van bij leven opgetreden veelvuldig uitwendig mechanisch stomp botsend geweld, zoals kan optreden ten gevolge van zich heftig stoten of geslagen, geschopt of gestoten worden. Aan de hand van de letsels kan niet worden vastgesteld of deze letsels door [slachtoffer] zelf waren toegebracht of niet. Voorts heeft de patholoog vastgesteld dat de letsels in de hals opvallend uitgebreid waren en bij leven zijn ontstaan, waarbij is opgemerkt dat dergelijke letsels kunnen ontstaan door inwerking van heftig uitwendig mechanisch samendrukkend of botsend geweld op de hals, zoals een wurghandeling, slaan of trappen tegen of drukken (bijvoorbeeld staan) op de hals of hard vallen met de hals op een voorwerp. Dergelijk geweld leidt tot zuurstoftekort, verstikking en kan leiden tot de dood.
Een toxicologische verklaring voor het overlijden werd niet aangetoond. Het bloed in de luchtwegen kan worden verklaard door inademing (bloedaspiratie) of inlopen van bloed afkomstig uit de neus en/of mond, door slijmvliesverwondingen en door botbreuken. Een massale bloedaspiratie kan de opname van zuurstof in de longen belemmeren en zodoende tot verstikking leiden of deze verergeren. De letsels aan de lippen kunnen in het kader van botsend geweld of in het kader van samendrukkend geweld op de mond (afdekken van de mond/smoren) zijn ontstaan. Indien er sprake is geweest van smoren, heeft dit bijgedragen aan of geleid tot verstikking.
De conclusie van de patholoog luidt dat het overlijden van [slachtoffer] kan worden verklaard door verstikking op basis van inwerking van samendrukkend geweld op de hals en/of belemmering van de ademhaling ter hoogte van de neus-, mond- en/of de keelholte, al dan niet in combinatie met inademing van bloed. Een andere doodsoorzaak is niet gebleken. [3]
Naar aanleiding van de bevindingen van de patholoog heeft de politie - op basis van het bloedsporenbeeld in de kamer van [slachtoffer] en een impactpatroon op de muur en de kast - geconcludeerd dat het stompe geweld dat op het lichaam van [slachtoffer] bij leven is toegebracht, deels is toegebracht terwijl hij zich tussen zijn bed en de kledingkast bevond en deels terwijl hij op bed lag. Hierbij is geconcludeerd dat dit geweld niet door hemzelf is toegebracht, nu zich aan de handen van het slachtoffer geen letsels bevonden en ook weinig bloed. [4]
In de kamer van [slachtoffer] heeft de politie op de drempel van de badkamer een in bloed gezet schoenspoor met golfpatroon aangetroffen. [5] In de badkamer heeft de politie diverse schoensporen aangetroffen van een schoen met aan de omtrek van de zool een patroon van cirkels. [6] Ook heeft de politie in de kamer van het slachtoffer een washand aangetroffen met DNA van verdachte en bloed van het slachtoffer. [7] Ter zitting heeft de officier van justitie verklaard dat die washand niet op het bureau, maar in de kast op de kamer van het slachtoffer lag.
Verdachte verbleef op 20 juni 2014 al geruime tijd in het Centrum Dubbele Problematiek en had daar een kamer die schuin tegenover die van [slachtoffer] was gelegen. [8]
Op de kamer van verdachte in Parnassia waarnaar hij op 21 juni 2014 is overgeplaatst (kamer AO 062) heeft onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking plaatsgevonden. Bij die doorzoeking is, onder andere, een paar schoenen van het merk Adidas met visgraatprofiel in beslag genomen. [9] Op 9 juli 2014 is onder verdachte een paar Hugo Boss-schoenen in beslag genomen. [10] Ook heeft de politie op de kamer waarin verdachte tot en met 20 juni 2014 verbleef (kamer 0.30) bloed aangetroffen [11] dat van [slachtoffer] afkomstig bleek te zijn [12] en is bij zijn kleding een sok aangetroffen [13] waarop bloed van [slachtoffer] en DNA van verdachte zat. [14]
De onder verdachte in beslag genomen schoenen (van de merken Adidas en Hugo Boss) zijn onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat de linker Adidas-schoen en de rechter Hugo Boss-schoen positief testten op bloed. [15] Nader onderzoek door het NFI heeft uitgewezen dat op de linker Hugo Boss-schoen bloed van [slachtoffer] aanwezig was en dat zich op het instapgedeelte van de linker en rechter schoen DNA van verdachte bevond. [16] Vergelijkend onderzoek naar de in de kamer van [slachtoffer] aangetroffen schoensporen en de schoenen van verdachte heeft uitgewezen dat de zool van de onder verdachte in beslag genomen Adidas-schoenen overeenkomsten vertoont met het schoenzoolprofiel dat op de drempel van de badkamer is aangetroffen. Ook heeft dat onderzoek uitgewezen dat de zool van de Hugo Boss-schoenen overeenkomsten vertoont met het schoenzoolprofiel dat in de badkamer van [slachtoffer] is aangetroffen. [17]
[betrokkene], de verpleegkundige die [slachtoffer] dood heeft aangetroffen, heeft verklaard dat [slachtoffer] in de avond van 20 juni 2014 een conflict had met verdachte over geld, dat zij hierover met hem en verdachte een gesprek heeft gehad, dat [slachtoffer] na dit gesprek, rond 19:30 uur, naar zijn kamer is gegaan en dat zij hem daarna niet meer heeft gezien. [18] Getuige [getuige 2], een medepatiënt, heeft verklaard dat hij op 20 juni 2014 in de kamer naast [slachtoffer] verbleef en dat hij rond 20:00 uur gebonk op de muur heeft gehoord. [19] Hij heeft verklaard dat het meerdere harde bonken waren, zoals met een vuist op een betonnen muur, maar dan harder. [20]
Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] op 20 juni 2014 om 19:07 uur voor het laatst levend op beelden van de beveiligingscamera’s van Parnassia te zien is. [21] Voorts is uit camerabeelden gebleken dat verdachte om 19:49 uur de gang inliep waarin zijn kamer en die van [slachtoffer] gelegen waren [22] , dat verdachte een uur buiten beeld bleef en dat hij om 20:49 uur voor het eerst weer op beeld van de beveiligingscamera’s is vastgelegd. [23]
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het verdachte is geweest die [slachtoffer], al dan niet met voorbedachten rade, om het leven heeft gebracht (feit 1). Voorts dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1:
De officier van justitie heeft zich - overeenkomstig haar op schrift gesteld requisitoir - op het standpunt gesteld dat, gelet op de bewijsmiddelen in het dossier, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht, met dien verstande dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan doodslag.
Ten aanzien van feit 2:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1:
De raadsman heeft zich - overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnota - op het standpunt gesteld dat verdachte integraal van dit feit dient te worden vrijgesproken, nu er geen direct bewijs is voor zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer].
De raadsman heeft erop gewezen dat de camera op de gang waar de kamers van [slachtoffer] en verdachte zich bevonden niet werkte en dat er geen relevante getuigenverklaringen zijn die betrokkenheid van verdachte aantonen. Uit de enkele vondst van bloedsporen onder en op de schoenen van verdachte kan volgens de raadsman niet de conclusie worden getrokken dat het ook verdachte is geweest die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Verder kan niet uitgesloten worden dat het personeel van Parnassia, gelet op de door hen verrichte handelingen na het aantreffen van het levenloze lichaam van [slachtoffer], het bloed op de aangetroffen sok en het washandje hebben overgebracht. Omdat een dergelijke contaminatie niet kan worden uitgesloten, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de onderzoeksresultaten van de sok en het washandje niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Voorts heeft de raadsman erop gewezen dat verdachte geen motief heeft, omdat het conflict dat hij eerder op de dag met [slachtoffer] had was opgelost en zelfs is beklonken met een knuffel en dat het, gelet op het feit dat iedereen ongemerkt de afdeling in en uit kon lopen, waarschijnlijker moet worden geacht dat iemand van buitenaf verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer].
Ten aanzien van feit 2:
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Ten aanzien van feit 1
3.4.1.1 Tussenconclusies
Tussenconclusie 1:
De rechtbank stelt, gelet op de bevindingen en conclusies uit het sectierapport van het NFI en het Forensisch Technisch Onderzoek van de politie, vast dat [slachtoffer] uiteindelijk door verstikking om het leven is gebracht, terwijl op hem door een ander dan hijzelf (bij leven) fors geweld is toegepast.
[slachtoffer] is om het leven gebracht op zijn kamer op een afdeling van Parnassia. Hoewel er (omdat de betreffende camera defect was) geen beelden zijn van de gang waar de kamers van de bewoners zich bevinden, zijn er wel beelden van de aangrenzende gang en ruimtes. Hierop is te zien dat [slachtoffer] voor het laatst om 19:07 uur in beeld is als hij naar de gang loopt waaraan de kamers van de bewoners liggen. Verpleegkundige [betrokkene] trof - tijdens de medicijnronde - om 22:30 uur het levenloze lichaam van [slachtoffer] aan. [24]
Tussenconclusie 2:
[slachtoffer] is om het leven gebracht op 20 juni 2014 tussen 19:07 uur en 22:30 uur.
De afdeling waar zowel het slachtoffer als verdachte verbleven, is een gesloten afdeling van Parnassia. Hoewel het toegangssysteem niet waterdicht is [25] , wordt deze afdeling eerst bereikt via de afgesloten centrale toegangsdeur van het gebouw en vervolgens via de receptie naar de (ook) gesloten deur van de afdeling. Op deze route hangen verschillende camera’s, onder meer bij de centrale toegangsdeur. De beelden van 20 juni 2014 zijn in het kader van het onderhavige onderzoek uitgekeken [26] , maar voor de stelling dat er een persoon ‘van buiten’ de afdeling is opgekomen biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt.
Tussenconclusie 3:
Degene die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, was als medepatiënt of medewerker van Parnassia op de afdeling aanwezig.
3.4.1.2 De verklaring van verdachte
Verdachte heeft zich gedurende het onderzoek op zijn zwijgrecht beroepen. Ter terechtzitting van 1 april 2015 heeft hij voor het eerst een verklaring afgelegd. Deze luidde - samengevat - als volgt.
In de middag van 20 juni 2014 heeft verdachte met [slachtoffer] vieux gedronken, waarna zij aan het einde van de middag naar de supermarkt zijn gegaan om cola te kopen om de vieux te kunnen mixen. Na terugkomst zijn zij op de kamer van [slachtoffer] verder gaan drinken. Op enig moment kwam verpleegkundige [betrokkene]de kamer binnen, waardoor - hoewel zij hen niet heeft zien drinken - verdachte en [slachtoffer] zich betrapt voelden. Dat verklaart de door [betrokkene] waargenomen gespannen sfeer. Verdachte is hierna naar zijn eigen kamer gegaan en is ook nog de tuin in gelopen. Even later kreeg hij een meningsverschil met [slachtoffer] over geld dat hij van hem had geleend voor de boodschappen en dat hij niet direct kon terugbetalen. Daarop is [slachtoffer] naar [betrokkene] gegaan, is verdachte er op een gegeven moment ook bij geroepen en hebben zij een en ander uitgepraat, waarna [slachtoffer] en hij elkaar een “hug” hebben gegeven. Verdachte is daarna zijn eigen gang gegaan. Op een gegeven moment is hij weer naar de kamer van [slachtoffer] gegaan om te kijken of [slachtoffer] nog vieux had. Toen verdachte de deur van de kamer van [slachtoffer] opende, zag hij hem in een plas bloed op zijn bed liggen. Hij is naar binnen gelopen, raakte in paniek en heeft rondjes door de hele kamer gelopen. Hij droeg op dat moment de schoenen van het merk Hugo Boss. Daarna is hij weer naar zijn eigen kamer gegaan. Hij heeft toen, omdat hij koude rillingen had van wat hij had gezien, een trainingspak aangetrokken over de kleding die hij al aanhad. Ook heeft hij zijn Hugo Boss-schoenen vervangen door zijn ‘buitenschoenen’ (die van het merk Adidas), omdat hij zijn vader, die sigaretten zou komen brengen, buiten zou treffen en hij altijd sportschoenen aandoet als hij naar buiten gaat. Omdat hij twijfelde of [slachtoffer] echt dood was of dat er misschien toch nog een ambulance moest worden gebeld, is hij weer teruggegaan naar diens kamer, is de kamer weer ingelopen [27] , heeft zich over [slachtoffer] heen gebogen, naar hem gekeken en aan zijn pols gevoeld en is wederom rondjes door de kamer gaan lopen. Waar hij precies rondjes heeft gelopen weet hij niet meer, omdat hij daar niet op gelet heeft. Daarna heeft hij de kamer van [slachtoffer] verlaten.
Verdachte heeft uitgelegd dat hij de verpleging niet heeft gewaarschuwd omdat hij bang was dat ze hem meteen zouden verdenken, aangezien hij immers eerder die dag een woordenwisseling met [slachtoffer] had gehad. Omdat hij erg overstuur was van wat hij gezien had, heeft hij rond 22:00 uur of 23:00 uur die avond cocaïne bij een medepatiënt gehaald en gebruikt om op die wijze zijn gevoel af te kunnen vlakken.
Ook heeft verdachte nog verklaard dat hij, hoewel hij erg van slag was, die avond niets over het gebeurde tegen zijn vader heeft gezegd. [28]
3.4.1.3 Beoordeling
Van verdachte staat op basis van het in de inleiding vermelde sporenonderzoek en zijn verklaring ter terechtzitting vast dat hij tussen 19:07 en 22:30 uur twee maal (de tweede keer met andere schoenen aan dan de eerste keer) op de kamer van het slachtoffer is geweest en daar heeft rondgelopen. Dit moet gezien de camerabeelden, waaruit valt af te leiden wanneer hij de betreffende gang in- en uitliep en welke schoenen hij op dat moment droeg, zijn gebeurd tussen 19:49 en 20:49 uur. Uit de camerabeelden blijkt dat diverse andere patiënten in de genoemde periode eveneens de gang met de kamers zijn in- en uitgelopen. Uitvoerig onderzoek door de politie heeft echter geen aanwijzingen opgeleverd tegen iemand anders dan verdachte.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting, zoals vermeld, gezegd dat hij de bewuste avond van 20 juni 2014 in de kamer van [slachtoffer] is geweest en daar (in paniek) rondjes heeft gelopen en dat hij uit angst om zelf als verdachte te worden aangemerkt niets heeft gezegd over het aantreffen van het levenloze lichaam van [slachtoffer].
De rechtbank stelt vast dat verdachte pas ruim negen maanden na zijn aanhouding en nadat hij kennis heeft genomen van het volledige dossier met dit scenario is gekomen. Dat verdachte twee keer op de kamer van [slachtoffer] is geweest, blijkt zonneklaar uit het sporenonderzoek en hij vertelde daarmee dus alleen maar wat toch niet meer te ontkennen viel.
Wat de uitleg betreft die verdachte voor deze processtrategie heeft gegeven, geldt het volgende. De rechtbank ziet niet in waarom verdachte door onmiddellijk bij de verpleging melding te maken van wat hij aantrof zelf als verdachte zou worden aangemerkt, te minder nu het slachtoffer en hij hun eerdere meningsverschil in het bijzijn van [betrokkene] hadden bijgelegd. Verdachte zegt dat hij zweeg, omdat hij bang was als verdachte te worden aangemerkt. Dan valt niet in te zien waarom, nadat deze angst ondanks zijn zwijgen bewaarheid was geworden, een verklaring over zijn onschuld ruim negen maanden uitblijft.
De kleding van verdachte
Ter terechtzitting heeft de rechtbank beelden van de bewakingscamera’s van gang D.0.102 (2), de gang die haaks op de gang met de kamers van [slachtoffer] en verdachte ligt, bekeken. De rechtbank heeft op de beelden waargenomen dat [slachtoffer] verdachte omhelsde. Kort daarop gaven [slachtoffer] en verdachte elkaar een hand. [29] Deze beelden waren, zoals reeds vermeld, van ongeveer 19:07 uur en [slachtoffer] komt daarna niet meer in beeld.
Op de ter zitting bekeken beelden heeft de rechtbank verder waargenomen dat verdachte op het moment van de omhelzing door [slachtoffer] een T-shirt met een col en een lichte broek droeg. [30] Deze kleren zijn niet aangetroffen bij de doorzoeking van de spullen van verdachte. [31] De rechtbank merkt op dat wanneer verdachte degene was die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, op deze kleding een aanzienlijke hoeveelheid bloed moet hebben gezeten. Als verdachte echter uitsluitend na de dood van [slachtoffer] in diens kamer zou zijn geweest, zou op de kleding (vrijwel) geen bloed moeten zitten en zou dit een belangrijk ontlastend bewijsmiddel vormen. Om die reden is de verdwijning van deze kledingstukken een verdachte omstandigheid. Verdachte heeft verklaard dat hij na het aantreffen van het lichaam van [slachtoffer] zijn trainingspak over deze kleding heeft aangetrokken en dat hij daarbij zijn col zo ver naar beneden heeft getrokken dat deze niet te zien was. Om 20:49 uur is verdachte met het trainingspak in beeld. [32] De rechtbank heeft waargenomen dat op dat moment onder het jack van het trainingspak, bij de borst, een stuk blote huid te zien is. [33] Gelet op de uiterlijke kenmerken van het T-shirt, de vorm en de positionering van de col op het shirt is het naar het oordeel van de rechtbank onmogelijk dat verdachte op dat moment onder zijn trainingsjack het T-shirt met de col aan heeft gehad (nog daargelaten dat het niet voor de hand lag de col naar beneden te doen terwijl hij het zo koud had). De rechtbank acht de verklaring van verdachte op dit punt dan ook ongeloofwaardig.
Op diezelfde beelden van 20:49 uur heeft de rechtbank waargenomen dat verdachte op dat moment zijn handen gesloten en dicht tegen zijn lichaam houdt en dat er een verdikking onder zijn jack, ter hoogte van zijn buik, te zien is. [34] Verdachte heeft hierover gezegd dat hij toentertijd, door de medicijnen die hij gebruikte, dikker was. Gelet op de grootte van de verdikking en de omstandigheid dat verdachte kort daarop buiten de inrichting (om 20:54 uur) zonder deze verdikking te zien is [35] , acht de rechtbank de verklaring van verdachte ook op dit punt ongeloofwaardig. Nu de politie bedoelde kleding, ondanks uitgebreid onderzoek, nimmer heeft aangetroffen en verdachte voor het verdwijnen van deze kleding geen (aannemelijke) verklaring heeft, is het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat verdachte op dat moment het T-shirt met de col en zijn lichtgekleurde broek onder zijn jack verborgen hield en naar buiten heeft gesmokkeld.
Andere ongerijmdheden
De verklaring van verdachte is ook op andere punten niet in overeenstemming met de bewijsmiddelen in het dossier. Zo heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij op 20 juni 2014 pas laat in de avond cocaïne heeft gebruikt, terwijl uit het dossier blijkt dat hij op 22 juni 2014 in zijn eerste contact met de politie - toen hij nog niet als verdachte was aangemerkt - heeft verklaard dat hij de (hele) dag van het conflict (de rechtbank begrijpt: 20 juni 2014) onder invloed was van cocaïne. [36]
Verder heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij, nadat hij [slachtoffer] voor de eerste maal dood had gezien, zijn ‘buitenschoenen’ van het merk Adidas heeft aangetrokken, omdat hij zijn vader buiten zou treffen en hij altijd zijn sportschoenen draagt als hij naar buiten gaat. Eerder op de dag, toen verdachte met [slachtoffer] boodschappen ging doen en buiten liep, droeg hij echter zijn Hugo Boss-schoenen. [37]
Ook de verklaring van verdachte dat zijn vader de avond van 20 juni 2014 (alleen maar) langskwam om sigaretten te brengen, acht de rechtbank onaannemelijk. Als dat immers werkelijk het geval was, is volstrekt onduidelijk waarom verdachte tegen zijn vader heeft gezegd: “Als de recherche komt en die zegt (…) er zijn sporen gevonden (…). Dan weet je niks. Je kwam alleen sigaretten brengen”. [38] Dit wijst erop dat zijn vader juist om een andere reden langskwam.
Verder is er een in de PI afgeluisterd gesprek tussen verdachte en zijn vader, waarin vader tegen verdachte zei: “Een ding! Zeg het nooit, maar dan ook nooit, nooit tegen niemand, tegen niemand. Ook niet je beste vriend hier” [39] . Opvallend is eveneens dat vader zei: “Nobody trust, nobody (…) geen bewaarder, geen mede celbewoner, helemaal niemand, niemand, niemand (…)”, waarop verdachte bevestigend antwoordde. [40] Indien verdachte, zoals hij zelf zegt, onschuldig is aan de dood van [slachtoffer], valt niet in te zien waarom hij niemand mag vertrouwen en wat hij nooit zou mogen zeggen. Dit klemt temeer, nu uit de analyse van de historische telefoongegevens blijkt dat er (in het bijzonder) op de avond van 20 juni 2014, ook na de ontmoeting tussen verdachte en zijn vader, opvallend veel telefonisch contact is geweest tussen hen. [41]
Tot slot wijst de rechtbank op de verklaring van getuige [getuige 1], die als vrijwilliger bij Parnassia werkzaam is. Hij heeft gezegd dat verdachte tot twee maal toe de wens tegen hem heeft uitgesproken om iemand te vermoorden, de laatste keer een week of drie voor de dood van [slachtoffer]. [42] Verdachte bevestigde in een gesprek met zijn vader in de PI dat hij dit inderdaad heeft gezegd. [43]
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dan ook ongeloofwaardig.
In de (nieuwe) kamer van verdachte is, zoals vermeld, door de politie een sok aangetroffen waarop bloed van [slachtoffer] en DNA van verdachte zat. Verdachte heeft hiervoor geen verklaring. Anders dan de raadsman heeft betoogd, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat het bloed op de sok terecht moet zijn gekomen als gevolg van contaminatie. De sok is aangetroffen bij de kleding van verdachte. Als het bloed van het slachtoffer daar door contaminatie op zou zijn gekomen, betekent dit dat er op de betreffende avond (de kamer van het slachtoffer was daarna verzegeld) iemand (min of meer) druipend van het bloed van het slachtoffer naar de kamer van verdachte moet zijn gegaan. Daarvoor is geen enkele aanwijzing, zodat aan de bepleite bewijsuitsluiting voorbij zal worden gegaan. Dat geldt ook voor de washand die in de kamer van [slachtoffer] is aangetroffen en waarop DNA van verdachte en bloed van [slachtoffer] zat. Verdachte heeft voor deze belastende omstandigheid evenmin een verklaring kunnen of willen geven, terwijl niet valt in te zien op welke wijze hier sprake zou zijn geweest van contaminatie.
Resumerend stelt de rechtbank het volgende vast.
[slachtoffer] is op 20 juni 2014 tussen 19:07 en 22:30 uur op zijn kamer met geweld en door verstikking om het leven gebracht door iemand binnen de instelling waar hij verbleef. Er is niet gebleken dat iemand anders dan verdachte in deze periode de kamer van [slachtoffer] heeft bezocht. Verdachte is in voornoemd tijdsbestek twee keer bij het slachtoffer op zijn kamer geweest. Tussen die twee bezoeken heeft hij zich verkleed. De kleren die hij aanvankelijk droeg, zijn spoorloos verdwenen. Er is op de kamer van het slachtoffer een washandje aangetroffen met bloed van het slachtoffer en DNA van verdachte. Op de toenmalige kamer van verdachte is bloed van het slachtoffer aangetroffen en bij de spullen van verdachte zat een sok met zijn DNA en, opnieuw, bloed van het slachtoffer. Verdachte heeft de wens uitgesproken iemand om het leven te brengen. Verdachte heeft voor deze feiten en omstandigheden geen geloofwaardige verklaring gegeven, terwijl zij zich alle makkelijk laten verklaren wanneer hij degene was die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht: dan heeft hij zich verkleed omdat de lichte broek, het shirt en de schoenen (welke laatste hij niet onder zijn jack mee kon nemen) onder het bloed zaten, is nog een keer gaan controleren of hij geen sporen in de kamer van zijn slachtoffer had achtergelaten en heeft de bebloede kleding de inrichting uit gesmokkeld. De hiervoor besproken bloedsporen zijn dan ook meteen verklaard. Als dader had hij ook een ijzersterk motief om te zwijgen tot hij wist wat er aan bewijs tegen hem was gevonden.
3.4.1.4 Eindconclusie
Gelet op voornoemde ongeloofwaardigheid van de verklaring van verdachte en de redengevende inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, die alle direct in de richting van verdachte wijzen, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] op 20 juni 2014 om het leven heeft gebracht. De stelling van de raadsman dat het aannemelijker moet worden geacht dat iemand van buiten Parnassia de dood van [slachtoffer] op zijn geweten heeft, is geenszins aannemelijk gemaakt of geworden, zodat de rechtbank dit verweer verwerpt. Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank evenwel niet bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De enkele opmerking tegen [getuige 1] dat hij wel eens iemand zou willen doden, is onvoldoende om aan te nemen dat verdachte (tevoren) heeft besloten [slachtoffer] om het leven te brengen. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van de hem onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde moord en hem veroordelen voor doodslag.
3.4.2
Ten aanzien van feit 2
Aangezien verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsman van verdachte geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, te weten:
  • het proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 24 september 2013 (ongenummerd);
  • het proces-verbaal van aanhouding d.d. 24 september 2013 (ongenummerd);
  • de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd bij de politie op 24 september 2013 (ongenummerd).
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - dat verdachte:
1.
op 20 juni 2014 te 's Gravenhage opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
- die [slachtoffer] meermalen met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam gestompt en/of geslagen en/of geschopt en
- met kracht samensnoerend en/of samendrukkend en/of botsend geweld op de hals van die [slachtoffer] uitgeoefend waardoor
- de ademhaling van die [slachtoffer] is belemmerd en ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is verstikt,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
op 24 september 2013 te Delft zich opzettelijk oneerbaar op een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten het [adres] en het [adres] (een busplatform), met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden en zich heeft afgetrokken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
doodslag;
feit 2:
schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van de straf en de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 13 jaren, met aftrek van de tijd door verdachte in verzekering, in voorlopige hechtenis en tijdens de klinische observatie doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, mocht de rechtbank toekomen aan het opleggen van straf, een fors lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De raadsman heeft erop gewezen dat in vergelijkbare zaken doorgaans een veel lagere straf wordt opgelegd dan thans door de officier van justitie is geëist, dat verdachte slechts beperkte geweldsdocumentatie heeft en dat ook overigens de persoon van verdachte aanleiding is om tot een lagere straf te komen. De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat TBS, mocht de rechtbank oplegging van een dergelijke maatregel in overweging nemen, op basis van de voorliggende rapportages niet opgelegd kan worden, nu verdachte aan het opstellen van de rapportages niet heeft meegewerkt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft, om redenen die onbekend zijn gebleven,[slachtoffer], een medepatiënt van Parnassia, met grof geweld om het leven gebracht. Doodslag behoort tot de meest ernstige strafbare feiten die ons Wetboek van Strafrecht kent en waarop de wetgever hoge straffen heeft gesteld. Het meest wezenlijke recht van een mens, namelijk het recht te mogen leven, heeft verdachte op grove en onomkeerbare wijze geschonden. Het slachtoffer laat onder andere zijn ouders, twee broers en een zoon en dochter na, die allen ernstig lijden onder het verlies van hun zoon, broer en vader. Dit is ook wel gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen van de ouders. De dood van [slachtoffer], die van plan was zijn leven weer een goede en positieve wending te geven, betekent voor de nabestaanden een onherstelbaar gemis. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven, terwijl het voor de familie van zijn slachtoffer, voor de verwerking van het verlies van hun dierbare, van het grootste belang is dat zij de ware toedracht van het gebeurde kennen.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid. Verdachte is naakt door de binnenstad van Delft gaan lopen en een voor het publiek toegankelijke plaats binnengegaan, waar hij zich ten overstaan van een meisje, dat hij eerst nog gevraagd had of ze alleen was, begon af te trekken. Dergelijk gedrag kan niet getolereerd worden. Wat strafmaat betreft valt dit feit natuurlijk in het niet bij de doodslag op [slachtoffer].
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 14 januari 2014. Hieruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor, onder andere, geweldsdelicten, waaronder mishandeling.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van Bouman GGZ d.d. 2 juli 2014. Uit dit advies volgt dat verdachte in oktober 2013 door een psychiater van GGZ Palier is gediagnosticeerd met een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis, afhankelijkheid van diverse middelen en een psychotische stoornis niet anders omschreven (hierna: NAO) en dat verdachte diverse keren een psychose heeft gehad, waarbij middelengebruik veelal een rol speelde. Voorts blijkt uit het advies dat verdachte door psychiater Maoaddine van het CDP is gediagnosticeerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline kenmerken en narcistische trekken en dat bij verdachte psychoses ontstaan na drugsgebruik of teveel spanning. Ook blijkt hieruit dat verdachte al tien jaar geen werk heeft, arbeidsongeschikt is, hoge schulden heeft en al geruime tijd van de ene kliniek naar de andere gaat.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van 5 augustus 2014, opgesteld door R.A.R. Bullens, psycholoog, en de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van 14 augustus 2014, opgesteld door F. Verstraeten, psychiater. Uit beide rapporten blijkt dat verdachte heeft geweigerd aan de onderzoeken mee te werken en dat beiden deskundigen een opname in het Pieter Baan Centrum in overweging hebben gegeven.
In dat verband heeft de rechtbank kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum d.d. 10 februari 2015. Verdachte heeft ook aan dit onderzoek niet mee willen werken. Desondanks hebben de psycholoog en de psychiater enkele diagnostische overwegingen gegeven.
Door de psycholoog is geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Door zijn weigerende houding is weliswaar niet duidelijk geworden wat er precies met hem aan de hand is, maar op grond van de bevindingen wordt door de psycholoog uitgegaan van de hypothese dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis binnen het cluster B, ook wel bekend als de groep persoonlijkheidsstoornissen waarbij antisociaal, zelfingenomen en impulsief gedrag op de voorgrond staat. De psychiater heeft gerapporteerd dat verslavingsgevoeligheid in de persoonlijkheid van verdachte verankerd lijkt te zijn, dat hij een ‘thrill seeker’ is en gericht is op behoeftebevrediging op de korte termijn.
De psychiater rapporteert verder dat de afweerstrategieën bij verdachte opvallen, die het beste lijken te passen bij een persoonlijkheidsstoornis met borderline, narcistische en antisociale trekken.
De deskundigen concluderen gezamenlijk dat, gelet op het langdurig verblijf in psychiatrische klinieken en de bij herhaling bekrachtigde rechterlijke machtigingen, verondersteld kan worden dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemd advies en voornoemde rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen van de deskundigen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De conclusies van de psycholoog en psychiater van het Pieter Baan Centrum zijn in lijn met die van de behandelaars, zoals vermeld in de reclasseringsrapportage. De rechtbank maakt deze conclusies tot de hare.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de zaak van verdachte moet worden afgedaan met een (al of niet lange) gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie en de raadsman is gesteld, of dat er aanleiding is om verdachte (eventueel daarnaast) een strafrechtelijke maatregel, zoals terbeschikkingstelling, al dan niet met dwangverpleging, op te leggen.
Straf en/of maatregel?
Krachtens de wet is voor een last tot terbeschikkingstelling een advies van twee gedragsdeskundigen, waaronder een psychiater, die betrokkene hebben onderzocht, vereist. Op grond van artikel 37a lid 3 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) juncto artikel 37 lid 3 kan echter ook aan een weigerende observandus een terbeschikkingstelling met dwangverpleging worden opgelegd. Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum blijkt dat verdachte een weigerende observandus is in de zin van artikel 37 lid 3 Sr. Gelet daarop vervalt voor het opleggen van een terbeschikkingstelling de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek als bedoeld in artikel 37 lid 2 Sr. Evenwel blijft nog steeds vereist dat wordt vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het plegen van het feit. Zonder die vaststelling is oplegging van TBS niet mogelijk. Het is aan de rechter, die over de feiten oordeelt, om die vaststelling te doen. De rechter zal zich daarbij in zeer sterke mate moeten laten leiden door de bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen, maar als de gedragsdeskundigen aan de grenzen komen van wat zij vanuit hun wetenschap nog kunnen verantwoorden, zal de rechter zijn eigen verantwoordelijkheid moeten nemen, voor zover de wet hem daartoe de ruimte geeft. Dit betekent dat in het uiterste geval de rechter, uiteraard slechts met grote behoedzaamheid, tot de vaststelling van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling ten tijde van het delict kan komen, ook al kunnen de gedragsdeskundigen op basis van de voor hen geldende wetenschappelijke criteria en tuchtrechtelijke normen niet tot die conclusie komen. Voor zijn beslissing dient de rechter dan wel voldoende steun te vinden in hetgeen gedragsdeskundigen zo mogelijk wél hebben kunnen vaststellen en hetgeen de rechter verder aan feiten en omstandigheden is gebleken met betrekking tot de persoon van verdachte.
In dit verband hecht de rechtbank in het bijzonder waarde aan het hiervoor genoemde reclasseringsrapport uit juli 2014, waaraan verdachte wel heeft meegewerkt en waaruit blijkt dat hij al in oktober 2013 door een psychiater is gediagnosticeerd met een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis, afhankelijkheid van diverse middelen en een psychotische stoornis NAO. Voorts blijkt uit het advies dat verdachte bij het CDP, waar hij ten tijde van het opstellen van het advies en ten tijde van het delict verbleef, door een psychiater is gediagnosticeerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline kenmerken en narcistische trekken.
Voorts acht de rechtbank van bijzonder belang de hiervoor aangehaalde bevindingen en conclusies van de twee deskundigen van het Pieter Baan Centrum, die er - samengevat - op neerkomen dat, hoewel precieze duiding door het weigeren van medewerking uitblijft, verondersteld kan worden dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
Bij verdachte is in juli 2013 een persoonlijkheidsstoornis vastgesteld. Ook ten tijde van het opstellen van het reclasseringsadvies (de rechtbank begrijpt: in juli 2014) werd de persoonlijkheidsstoornis vastgesteld. Blijkens het rapport van het Pieter Baan Centrum was deze persoonlijkheidsstoornis ook in februari 2015 nog aanwezig. Hiermee is het bestaan van deze persoonlijkheidsstoornis naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate aannemelijk. Dergelijke stoornissen zijn per definitie duurzaam. Dit brengt mee dat bij verdachte, ook ten tijde van het begaan van de hem laste gelegde feiten, sprake was van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, waarbij er aanwijzingen zijn dat deze bestaat uit een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline kenmerken en narcistische trekken.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze stoornis zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. De rechtbank zal derhalve ten aanzien van feit 1 de terbeschikkingstelling van verdachte gelasten en daarbij bepalen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd, nu het door verdachte begane feit onder 1 een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van deze maatregel eist. Nu de TBS zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, is sprake van een ongemaximeerde TBS als bedoeld in artikel 38e Sr en kan de totale duur van de op te leggen maatregel om die reden een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een advies te geven over het tijdstip waarop de TBS met dwangverpleging dient aan te vangen, zoals bedoeld in artikel 37b Sr.
Hoewel de deskundigen in de diverse rapporten geen standpunt omtrent de toerekenbaarheid van verdachte in hebben kunnen nemen, acht de rechtbank het aannemelijk dat de bewezen verklaarde feiten verdachte, gelet op de bij hem bestaande stoornis, slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Die verminderde toerekeningsvatbaarheid betekent dat de strafbaarheid van verdachte niet geheel is uitgesloten. De rechtbank is derhalve van oordeel dat aan verdachte, naast voornoemde maatregel, ook een gevangenisstraf dient te worden opgelegd. De rechtbank zal evenwel, gelet op de vermoedelijk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de op te leggen TBS-maatregel, een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen kunnen worden, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen, gelet op de door hem primair bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 5.255,50,-, bestaande uit materiële schade.
[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 806,-, bestaande uit materiële schade.
Uit de door de benadeelde partijen overgelegde stukken en de toelichting door hun raadsvrouw ter zitting volgt dat de door hen gevorderde schade inmiddels door het Schadefonds Geweldsmisdrijven aan hen is uitgekeerd. De raadsvrouw heeft betoogd dat de benadeelde partijen desondanks ontvankelijk zijn in hun vordering, omdat - gelet op het bepaalde in artikel 6 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna Wsg) - aldus ontvangen schadevergoeding (achteraf) wordt verrekend door het Schadefonds.
Terecht heeft de raadsvrouw van de benadeelde partijen gewezen op de mogelijkheid dat een later door het slachtoffer te ontvangen vergoeding (bijvoorbeeld door het toewijzen van de vordering benadeelde partij) alsnog in mindering kan worden gebracht op het bedrag van de uitkering. Artikel 6 lid 4 Wsg bepaalt evenwel ook dat de Staat voor het uitgekeerde bedrag in de rechten van het slachtoffer treedt die deze ten aanzien van door hem geleden schade tegenover derden heeft. Dit brengt mee dat de rechten die een slachtoffer heeft ten opzichte van een derde (zoals de verdachte) overgaan op de Staat wanneer en voor zover het Schadefonds een uitkering doet ten aanzien van door deze derde veroorzaakte schade. Daarmee heeft de benadeelde voor dat deel geen vordering meer en kan hij dus in een procedure als onderhavige niet worden ontvangen.
Nu de door de benadeelde partijen gevorderde schade reeds volledig door het Schadefonds is uitgekeerd, hebben zij geen vordering meer en zullen zij niet ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen tot schadevergoeding. Daarbij zullen zij worden veroordeeld in de kosten die verdachte ten behoeve van de vorderingen heeft moeten maken, die de rechtbank begroot op nihil. Vorenstaande brengt met zicht mee dat de rechtbank niet toekomt aan beoordeling van de gevraagde schadevergoedingsmaatregel.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de tenuitvoerlegging zal gelasten van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 30 januari 2012 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 6 weken.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen, gelet op de door hem bepleite vrijspraak voor feit 1. De raadsman heeft de rechtbank subsidiair in overweging gegeven om de proeftijd van voornoemde voorwaardelijke veroordeling te verlengen en meer subsidiair om de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig om de vordering van de officier van justitie van 24 september 2014, strekkende tot tenuitvoerlegging van de aan verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 6 weken, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam op 30 januari 2012, toe te wijzen, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarden niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd, die bij voormeld vonnis van de politierechter was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit (namelijk feit 2) en hij, onder andere, voor dit feit zal worden veroordeeld.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen:
- 14g, 37a, 37b, 38e, 57, 239 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
doodslag;
ten aanzien van feit 2:
schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van feit 1 en feit 2 tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (ZES) JAREN;
bepaalt:
dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis en tijdens de klinische observatie doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast ten aanzien van feit 1:
de
terbeschikkingstellingvan veroordeelde;
beveelt ten aanzien van feit 1:
dat veroordeelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
gelast:
de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Rotterdam d.d. 30 januari 2012, gewezen onder parketnummer 10/662994-11, te weten een gevangenisstraf voor de duur van
6 (ZES) WEKEN.
verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de veroordeelde ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Eisses voorzitter,
mr. R.G.C. Veneman, rechter,
mr. H.J. van Harten rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N.M.E. Oudshoorn en mw. F. el Ghamarti griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 april 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van de processen-verbaal uit het onderzoek TGO Kilo14, van de politie eenheid Den Haag, Team Grootschalig Opsporen, met bijlagen.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juni 2014, blz. 39 (PV 0/OPV “Kilo14”).
3.Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijke niet natuurlijke dood d.d. 7 oktober 2014, blz. 304 - 310 (Forensisch dossier TGO Kilo14).
4.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek d.d. 19 januari 2015, blz. 398 en blz. 400 (Forensisch dossier TGO Kilo14).
5.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek d.d. 11 september 2014, blz. 28 en blz. 31 (Forensisch dossier TGO Kilo14).
6.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek d.d. 11 juli 2014, blz. 151 (Forensisch dossier TGO Kilo14).
7.Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 2 oktober 2014, blz. 349 en blz. 350 (Forensisch dossier TGO Kilo14).
8.Geschrift, te weten een plattegrond, blz. 823 (PV 3/OPV “Kilo14”).
9.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek d.d. 14 juli 2014, blz. 183 (Forensisch dossier TGO Kilo14).
10.Proces-verbaal aanvraag benoeming deskundige DNA-onderzoek d.d. 29 juli 2014, blz. 246 (Forensisch dossier TGO Kilo14).
11.Proces-verbaal luminolonderzoek d.d. 12 augustus 2014, blz. 191 (Forensisch dossier TGO Kilo14).
12.Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 3 juli 2014, blz. 167 en blz. 168 (PV 1/OPV “Kilo14”).
13.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek d.d. 14 juli 2014, blz. 183 (Forensisch dossier TGO Kilo14).
14.Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 2 oktober 2014, blz. 349 en blz. 350 (Forensisch dossier TGO Kilo14).
15.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek d.d. 11 september 2014, blz. 32 (Forensisch dossier TGO Kilo14).
16.Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 2 oktober 2014, blz. 349 en blz. 350 (Forensisch dossier TGO Kilo14).
17.Proces-verbaal schoensporenonderzoek d.d. 28 januari 2015, blz. 389 (Forensisch dossier TGO Kilo14).
18.Proces-verbaal verhoor getuige [betrokkene] d.d. 21 juni 2014, blz. 104 en blz. 105 (PV 0/OPV “Kilo14”).
19.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 24 juni 2014, blz. 87 (PV 0/OPV “Kilo14”).
20.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 14 augustus 2014, blz. 636 (PV 3/OPV “Kilo14”).
21.Gang D.0.102 20/6/2014, blz. 834 (PV 3/OPV “Kilo14”).
22.Gang D.0.102 20/6/2014, blz. 835 (PV 3/OPV “Kilo14”).
23.Gang D.0.102 20/6/2014, blz. 837 (PV 3/OPV “Kilo14”).
24.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene] d.d. 22 juni 2014, blz. 105 (PV 0/OPV “Kilo14”).
25.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juli 2014, blz. 361 (PV 3/OPV “Kilo14”).
26.Gang D.0.102 20/6/2014, blz. 825 - 870 (PV 3/OPV “Kilo14”).
27.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 1 april 2015.
28.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 1 april 2015.
29.Eigen waarneming rechtbank ter terechtzitting van 1 april 2015.
30.Eigen waarneming rechtbank ter terechtzitting van 1 april 2015.
31.Processen-verbaal van bevindingen, blz. 444 en blz. 446 (PV 3/OPV “Kilo14”).
32.Gang D.0.102 20/6/2014, blz. 837 (PV 3/OPV “Kilo14”).
33.Eigen waarneming rechtbank ter terechtzitting van 1 april 2015.
34.Eigen waarneming rechtbank ter terechtzitting van 1 april 2015.
35.Geschrift, te weten een still van beveiligingsbeelden, blz. 727 (PV 3/OPV “Kilo14”).
36.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juni 2014, blz. 55 (PV 0/OPV “Kilo14”).
37.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juli 2014, blz. 294 (PV 2/OPV “Kilo14”).
38.Proces-verbaal van bevindingen OVC 6 augustus 2014, blz. 1029 (PV 3/OPV “Kilo14”).
39.Proces-verbaal van bevindingen OVC 30 juli 2014, blz. 993 (PV 3/OPV “Kilo14”).
40.Proces-verbaal van bevindingen OVC 30 juli 2014, blz. 999 (PV 3/OPV “Kilo14”).
41.Proces-verbaal historische verkeersgegevens d.d. 17 juli 2014, blz. 321 - 330 (PV 2/OPV “Kilo14”).
42.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 4 augustus 2014, blz. 612 (PV 3/OPV “Kilo14”).
43.Proces-verbaal van bevindingen OVC 30 juli 2014, blz. 993 (PV 3/OPV “Kilo14”).