ECLI:NL:RBDHA:2015:4134
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Gegrondverklaring DNA-bezwaarschrift in strafzaak met bijzondere omstandigheden
Op 17 maart 2015 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaar tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van een veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1971 te Amsterdam, had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen voor vernieling en huisvredebreuk. Het bezwaar werd ingediend op 29 december 2014, na de afname van celmateriaal op 17 december 2014, op basis van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De verdediging voerde aan dat de afname van DNA-materiaal in strijd was met artikel 8 van het EVRM en het vertrouwensbeginsel, en dat de omstandigheden van het misdrijf en de lange tijdsduur sinds het bevel de noodzaak van DNA-afname in twijfel trokken.
De rechtbank oordeelde dat, hoewel elk bezwaar op individuele merites beoordeeld dient te worden, de gegrondverklaring van de bezwaarschriften van de medeveroordeelden relevant was. De rechtbank concludeerde dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel niet van betekenis zou zijn voor de opsporing of vervolging van strafbare feiten, en dat de uitzondering in de Wet DNA van toepassing was. Daarom verklaarde de rechtbank het bezwaar gegrond en beval de officier van justitie om het celmateriaal van de veroordeelde te vernietigen.
De uitspraak benadrukt het belang van individuele beoordeling van bezwaarschriften en de toepassing van de Wet DNA in bijzondere omstandigheden. De rechtbank heeft de beslissing genomen met inachtneming van de aard van het misdrijf en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, en heeft de officier van justitie opgedragen om het celmateriaal onmiddellijk te vernietigen.