Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum], bezit de Somalische nationaliteit en is afkomstig uit Mogadishu. Eiser heeft op 13 juli 2009 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aangevraagd.
2. Bij besluit van 21 mei 2010 is de aanvraag afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 24 februari 2011 gegrond verklaard, met instandlating van de rechtsgevolgen. Tegen die uitspraak is hoger beroep ingesteld. Op 1 september 2011 is het besluit van 21 mei 2010 evenals het ingestelde hoger beroep ingetrokken.
3. Bij besluit van 13 oktober 2011 is de gevraagde verblijfsvergunning asiel alsnog aan eiser verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), voor de periode van 13 juli 2009 tot 13 juli 2014. De vergunning is verleend vanwege het ontbreken van een vestigingsalternatief buiten Mogadishu.
4. Op 26 juni 2014 heeft verweerder kenbaar gemaakt voornemens te zijn de verblijfsvergunning asiel in te trekken per 10 juni 2013. Eiser heeft daartegen geen zienswijze ingediend.
5. Bij het bestreden besluit is de verblijfsvergunning asiel ingetrokken. Daaraan ligt het volgende ten grondslag:
- Verweerder stelt zich op het standpunt dat de situatie in Mogadishu sterk is verbeterd en verwijst daartoe naar het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Somalië over 2012. Niet alle gebieden in Somalië zijn voldoende veilig om zich te vestigen, maar Mogadishu wel.
- Bij een controle op luchthaven Schiphol op 12 september 2013 zijn in- en uitreisstempels voor Mogadishu aangetroffen van 21 juli 2013 respectievelijk 7 september 2013. Uit het feit dat eiser vrijwillig twee weken in Mogadishu verbleef, blijkt dat hij kennelijk geen bescherming meer nodig heeft.
- De grond voor verlening is vervallen en eiser komt zowel ten tijde van vergunningverlening (ex tunc) als ten tijde van het bestreden besluit (ex nunc) niet op één van de andere gronden van artikel 29 van de Vw voor vergunningverlening in aanmerking.
6. Eiser voert in beroep het volgende aan.
- Eiser is teruggekeerd naar Somalië om besnijdenis van zijn dochters door zijn ex-partner te voorkomen. Eiser verbleef niet in Mogadishu, maar vlakbij[plaats]. Er is sprake van een verschoonbare reden.
- De in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde hoorplicht is geschonden.
- De veiligheidssituatie in Somalië is juist verslechterd. Dat blijkt onder meer uit de uitspraken van 26 september 2014 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem (Awb 14/20274) en Amsterdam (14/20894), documentatie van Vluchtelingenwerk Nederland van 18 augustus 2014, het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken (hierna: algemeen ambtsbericht) van 20 december 2013, en een bericht van Amnesty International van 26 september 2013.
- Onder meer blijkt daaruit dat Somaliërs die in westerse landen hebben verbleven, worden gezien als buitenlanders. Ze kunnen ervan verdacht worden een ‘westerse agenda’ te hebben. Dit alleen al maakt dat zij een verhoogd risico lopen om vervolgd te worden.
De rechtbank overweegt als volgt.
7. Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw is verweerder bevoegd een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken, dan wel de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur ervan af te wijzen, indien de grond voor verlening, bedoeld in artikel 29, is komen te vervallen.
Ingevolge paragraaf C2/8.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is het enkele feit dat een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vrijwillig is teruggekeerd naar het land van herkomst, niet voldoende om deze vergunning in te trekken. Als de IND vaststelt dat de vreemdeling uit vrije wil is teruggekeerd naar zijn land van herkomst, dan nodigt de IND de vreemdeling uit om tijdens een gehoor uitleg te geven over de reden, bestemming, duur en verloop van de reis. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij ondanks zijn terugkeer naar het land van herkomst nog steeds in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.
Artikel 41, tweede lid, van de Vw bepaalt dat indien Onze Minister, na ontvangst van de zienswijze van de vreemdeling, voornemens blijft de verblijfsvergunning in te trekken, de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld zich te doen horen.
8. Niet in geschil is dat eiser (vrijwillig) is teruggekeerd naar Somalië voor de duur van de periode van 21 juli 2013 tot 7 september 2013.
9. Gelet op het onder 7 genoemde beleid, mag van verweerder worden verwacht dat hij alle omstandigheden waaronder iemand naar het land van herkomst is teruggekeerd, bij zijn besluit betrekt. Dat betreft aspecten als de reden van de reis, de duur van het verblijf, de bestemming en de vraag of eiser veiligheids- en voorzorgsmaatregelen heeft getroffen en zo ja, welke. Niet gebleken is dat de voor de onderhavige beslissing relevante feiten en omstandigheden, waaronder voormelde aspecten, zijn geïnventariseerd en bij het besluit zijn betrokken.
10. In dit geval is de terugkeer van eiser naar Somalië op 12 september 2013 geconstateerd (bij controle op luchthaven Schiphol). Vervolgens is (pas) op 26 juni 2014 het voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning uitgebracht, waarbij de terugkeer naar het herkomstland één van de redenen vormt voor die intrekking. Nu overwegingen omtrent de terugkeer naar Somalië van aanmerkelijk belang zijn voor de beslissing, dient het onderzoek daarnaar naar het oordeel van de rechtbank voorafgaand aan het uitbrengen van het voornemen plaats te vinden.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 41, tweede lid, van de Vw in geval van intrekking van de verblijfsvergunning asiel alleen noopt tot horen van de vreemdeling indien hij een zienswijze heeft ingediend. Nu dat niet het geval is, bestaat er volgens verweerder geen plicht tot het horen van eiser. De in artikel 41 van de Vw neergelegde verplichting tot het horen van een vreemdeling bij het voornemen tot intrekking van een verblijfsvergunning asiel, staat echter los van de verplichting die voortvloeit uit het hiervoor genoemde beleid (C2/8.4). Gelet op hetgeen onder 10 is vermeld, had verweerder voor het uitbrengen van het voornemen - conform voormeld beleid - moeten uitnodigen om te worden gehoord over de terugkeer naar het herkomstland.
12. Van belang is voorts het volgende. Verweerder heeft ter zitting (voor het eerst) gesteld dat tevens is gebleken dat eiser ook eerdere perioden in Mogadishu verbleef. De verklaring van eiser dat hij vanwege het voorkomen van de besnijdenis van zijn dochters naar Somalië reisde acht verweerder niet aannemelijk, omdat uit een proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee (KMar) van 12 september 2013 zou blijken dat eiser destijds heeft verklaard dat hij naar Somalië was vertrokken teneinde te trachten gezinshereniging te bewerkstelligen door zijn dochters mee naar Nederland te nemen. Deze informatie blijkt niet uit het dossier. Het proces-verbaal is niet overgelegd. Het getuigt niet van zorgvuldig handelen om ter zitting de grondslag voor de intrekking aan te vullen met niet overgelegde informatie. Voormelde informatie had bovendien voor verweerder aanleiding moeten zijn eiser te horen en te confronteren met deze bevindingen.
13. Het bestreden besluit ontbeert gelet op hetgeen hiervoor is vermeld een zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering. Het beroep is reeds hierom gegrond.
14. De rechtbank overweegt voorts als volgt. In het kader van de vraag of ten tijde van het bestreden besluit (ex nunc) sprake is van een grond voor vergunningverlening, is tussen partijen in geschil of sprake is van een zodanig slechte veiligheidssituatie in Mogadishu dat eiser niet kan terugkeren.
15. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 26 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4373) op het standpunt dat de enkele terugkeer van eiser naar Somalië onvoldoende is om aan te nemen dat eiser door Al-Shabaab zal worden gezien als spion en daardoor een reëel risico op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM loopt. Volgens de ABRvS in voormelde uitspraak kan uit het algemeen ambtsbericht van december 2013 niet worden afgeleid dat elke uit het westen teruggekeerde Somaliër het risico loopt te worden verdacht van spionage door Al-Shabaab en doet dit risico zich eerst voor, indien en voor zover Al-Shabaab hem als zodanig herkent. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd meegedeeld dat het algemeen ambtsbericht inzake Somalië van december 2014 daarin geen wijzingen brengt. 16. De rechtbank volgt verweerder daarin niet. In het algemeen ambtsbericht inzake Somalië van december 2014, dat op grond van artikel 83, aanhef, eerste lid, en onder a, van de Vw bij de beoordeling wordt betrokken, is - anders dan het algemeen ambtsbericht van 2013 - onder meer vermeld dat terugkeerders volgens meerdere bronnen in de regel als zodanig worden herkend. Verder bevat het algemeen ambtsbericht van 2014 nieuwe, uitgebreide informatie over het risico om als terugkeerder door Al-Shabaab te worden herkend. Gelet daarop kan verweerder niet volstaan met de enkele mededeling ter zitting dat het algemene ambtsbericht van december 2014 geen verbetering maar ook geen verslechtering oplevert. Verweerder is derhalve onvoldoende gemotiveerd ingegaan op de stelling van eiser dat hij bij terugkeer ernstig gevaar en daarmee een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM, nu hij vanwege zijn terugkeer uit het westen vreest dat hij door Al-Shabaab wordt verdacht van het hebben van een ‘westerse agenda’/spionage.
17. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
18. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 980,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).