ECLI:NL:RBDHA:2015:3945

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 4667
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkheid van een brief van de Belastingdienst

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een brief van de ontvanger van de Belastingdienst, gedateerd 8 mei 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze brief geen voor bezwaar vatbare beschikking is volgens artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Hierdoor is er geen mogelijkheid om beroep in te stellen bij de bestuursrechter. De rechtbank heeft het beroep van eiser dan ook niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank overweegt verder dat, zelfs als het bezwaarschrift dat op 18 april 2014 door eiser is ingediend, als beroepschrift was doorgestuurd, dit beroepschrift te laat zou zijn ingediend, aangezien het buiten de beroepstermijn van zes weken zou zijn gekomen. Eiser heeft een aangifteverplichting en de verweerder heeft aangegeven bereid te zijn om met eiser in contact te komen om een oplossing te vinden voor zijn probleem.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser had eerder ambtshalve aanslagen opgelegd gekregen voor de jaren 2009 tot en met 2012, en had tegen eerdere uitspraken op bezwaar een bezwaarschrift ingediend. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen op 6 januari en 27 maart 2015, waarbij eiser niet aanwezig was. De uitspraak is gedaan door rechter E.I. Batelaan-Boomsma, in aanwezigheid van griffier A.M. van Duijvendijk, en is openbaar uitgesproken op 2 april 2015.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/4667

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2015 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [plaats] , eiser

en

[P] , verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2009 tot en met 2012 ambtshalve aanslagen opgelegd. Verweerder heeft op een latere datum wegens niet betaling vervolgingskosten in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij een zestal uitspraken op bezwaar van 3 maart 2014 de vervolgingskosten gehandhaafd en voor een aantal jaren tevens het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen voormelde uitspraken op 18 april 2014 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Verweerder heeft bij brief van 8 mei 2014 een schriftelijke reactie aan eiser doen toekomen.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Een eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2015 te Den Haag.
Eiser heeft bij brief van 23 december 2014 een verzoek tot om uitstel van de behandeling van het beroep ter zitting ingediend wegens – samengevat weergegeven - de beperkte belastbaarheid van eiser in verband met chronische ziekte. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen bij brief van 24 december 2014.
Namens verweerder is ter zitting van 6 januari 2015 verschenen [naam] . Eiser is met kennisgeving niet ter zitting verschenen.
Eiser heeft op 5 januari 2015 een schriftelijk wrakingsverzoek ingediend.
De wrakingskamer van de rechtbank heeft bij beslissing van 26 januari 2015 het verzoek tot wraking afgewezen en heeft bepaald dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Een nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2015 te Den Haag.
Eiser is met bericht van verhindering niet verschenen. Namens verweerder is verschenen [naam] .
Overwegingen
1. Eiser is in beroep gekomen tegen een brief van de ontvanger van de Belastingdienst/kantoor Rotterdam, met dagtekening 8 mei 2014.
In deze brief is het volgende – voor zover van belang – vermeld.
“Allereerst wil ik u hierbij mededelen dat uw brief van 18 april 2014 in goede orde is ontvangen.
Ik zal uw brief niet verder in behandeling nemen. Ik verwijs u hierbij naar de voorgaande correspondentie van 3 maart, 12 maart en 20 maart. Zie hiervoor ook de bijlage. Het schriftelijk verzoek van uw advocaat, gedateerd 28 april 2014, om inzage in uw dossier te verlenen, willig ik bij dezen in”.
2. Ingevolge artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) kan in afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld, indien het een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking betreft. De brief van de ontvanger van de Belastingdienst/kantoor Rotterdam van 8 mei 2014 is geen voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 26 Awr, zodat hiertegen geen beroep bij de bestuursrechter openstaat.
3. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, ook indien verweerder het bij hem op 18 april 2014 ingediende bezwaarschrift conform artikel 6:15, eerste lid, van de Awb als beroepschrift had doorgezonden aan de rechtbank, dit beroepschrift gelet op artikel 6:15, derde lid, van de Awb buiten de beroepstermijn van zes weken, derhalve te laat, bij de rechtbank zou zijn ingekomen, gelet op de datum van ontvangst door verweerder. Ook om die reden is het beroep niet-ontvankelijk.
5. De rechtbank merkt voorts het volgende op. Op eiser rust een aangifteverplichting.
6. Verweerder heeft ter zitting benadrukt dat hij graag met eiser in contact wil komen om een oplossing voor eisers probleem te zoeken.
Proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. van Duijvendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 april 2015.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.