ECLI:NL:RBDHA:2015:3940

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 10082
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding aanvullende beurs wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft eiser, wonende te [plaats], beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om kwijtschelding van de aanvullende beurs door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiser had zijn aanvraag op 31 januari 2014 ingediend, terwijl de deadline voor indiening op 31 augustus 2009 lag. De rechtbank heeft op 9 april 2015 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard. Eiser stelde dat hij door zijn geestelijke gesteldheid niet in staat was om tijdig om kwijtschelding te verzoeken. De rechtbank oordeelde dat de medische adviseur (MA) had geconcludeerd dat eiser in staat was om zijn aanvraag tijdig in te dienen. De rechtbank vond dat er geen (medische) feiten of omstandigheden waren die deze conclusie konden weerleggen. Eiser had zijn verzoek te laat ingediend en de termijnoverschrijding was niet verschoonbaar. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de Minister om het verzoek om kwijtschelding af te wijzen terecht was. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/10082

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2015 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [plaats] , eiser

(gemachtigde mr. H. van der Heide-Boertien)
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft tegen het hierna onder 2 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij besluit van 30 september 2014 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2015.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger] .

Overwegingen

Feiten
1. Op 31 januari 2014 heeft eiser een aanvraag gedaan tot kwijtschelding van zijn aanvullende beurs.
2. Bij bericht van 15 februari 2014 heeft verweerder dit verzoek afgewezen omdat eiser de aanvraag te laat heeft ingediend.
Geschil3. In geschil is of verweerder terecht het verzoek om kwijtschelding heeft afgewezen.
Eiser stelt dat hij vanwege zijn geestelijke gesteldheid niet eerder om kwijtschelding heeft kunnen verzoeken. Er is door verweerder onvoldoende onderzoek gedaan naar de door eiser aangevoerde redenen. De rapportage van de medische deskundige is ten tijde van het bezwaar niet overgelegd.
3.1.
Verweerder stelt dat eiser de aanvraag te laat heeft gedaan. Uit het medisch advies dat verweerder heeft opgevraagd blijkt dat eiser wel in staat geacht moest worden om tijdig zijn verzoek in te dienen.
Beoordeling van het geschil
4. Art. 12f. van het Besluit studiefinanciering 2000 luidt ten tijde van belang:
“Aanvraag en tijdstip kwijtschelding
1. Onze Minister neemt een aanvraag die wordt ingediend voor 1 november van het vierde jaar volgend op het kalenderjaar van het laatste studiefinancieringstijdvak, niet eerder dan op die datum in behandeling, waarbij 1 november geldt als datum van indiening.
2. Onze Minister besluit binnen 8 weken na de indiening van een aanvraag van een debiteur om kwijtschelding van de aanvullende beurs.
3. Onze Minister neemt slechts een aanvraag in behandeling die wordt ingediend binnen de diplomatermijn, genoemd in de artikelen 4.9 en 5.5 van de wet, of, indien dit daarna is, binnen 5 jaren volgend op het kalenderjaar van het laatste studiefinancieringstijdvak.
4. Het kwijt te schelden bedrag wordt aan de aanvrager uitbetaald indien verrekening niet mogelijk is.”
5. Gelet op bovenstaande bepaling had eiser - zoals tussen partijen ook niet in geschil is - uiterlijk op 31 augustus 2009 zijn verzoek om kwijtschelding van zijn aanvullende beurs moeten doen. Eiser ontving immers met ingang van 1 september 1999 voor het eerst studiefinanciering en de diplomatermijn van 10 jaar vangt na die dag aan. Eiser heeft zijn verzoek eerst ingediend op 31 januari 2014.
6. Naar aanleiding van het verweer van eiser dat hij vanwege zijn psychische problematiek niet in staat was om het verzoek tijdig in te dienen heeft verweerder advies ingewonnen bij de medisch adviseur (MA) [naam] . Verzocht is om advies te geven over de vraag in hoeverre eiser in staat moest worden geacht zijn aanvraag tijdig, dat wil zeggen vóór 31 augustus 2009, in te dienen.
De MA is op grond van de tot zijn beschikking staande medische gegevens tot de conclusie gekomen dat eiser in staat was om uiterlijk 31 augustus 2009 zijn verzoek om kwijtschelding in te dienen of te laten indienen en dat het tijdsverloop hem is toe te rekenen.
Door of namens eiser zijn geen (medische) feiten of omstandigheden aangevoerd die afbreuk kunnen doen aan deze conclusie. Gelet hierop dient het te laat indienen van het verzoek om kwijtschelding voor rekening van eiser te blijven.
7. Namens eiser is nog aangevoerd dat de beslissing op bezwaar gebrekkig is gemotiveerd, nu het rapport van de MA daar niet was bijgevoegd. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit echter niet dat het bestreden besluit daarom vernietigd dient te worden.
Daargelaten dat het volledige rapport inclusief het daaraan voorafgaande verzoek om informatie van de afdeling bezwaar van DUO zich thans bij de stukken bevinden en eiser voldoende in de gelegenheid is geweest daarop te reageren, is de MA in zaken als deze de aangewezen deskundige. Verweerder mag in beginsel afgaan op een door de MA gegeven advies. Niet aannemelijk is geworden dat het advies op onzorgvuldige of gebrekkige wijze tot stand is gekomen.
8. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2015.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.