ECLI:NL:RBDHA:2015:3751

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2015
Publicatiedatum
2 april 2015
Zaaknummer
09-837201-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op bloemenkiosk door minderjarige daders met gebruik van een vuurwapen

Op 2 april 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met twee medeverdachten betrokken was bij een overval op een bloemenkiosk in 2010. De overval vond plaats op een begraafplaats, waar de jonge medewerkster en haar vriendin, beide 15 jaar oud, aanwezig waren. De verdachte, met een sjaal voor zijn gezicht, bedreigde de meisjes met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en nam een geldkistje met een bedrag van ongeveer €300,- mee. Na een lange periode van onderzoek, dat in 2010 begon maar pas in 2014 leidde tot de aanhouding van de verdachten, werden zij uiteindelijk veroordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal met bedreiging met geweld. De officier van justitie had een werkstraf van 125 uren geëist, maar de rechtbank legde een werkstraf van 150 uren op, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank vond het belangrijk om de gevolgen van de overval voor de slachtoffers mee te wegen in de strafoplegging. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, ter hoogte van €804,98.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/837201-14
Datum uitspraak 2 april 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 19 maart 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. de Jong en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. M.J.F.A. Mutsaers, advocaat te Haarlem, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks [datum] te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldkistje en/of een geldbedrag van ca. 300,-, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld bestond uit het:
 met een sjaal voor het gezicht, althans met bedekt gelaat, op [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] aflopen en/of
 richten van een pistool, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
 tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zeggen "geef het geld" althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks [datum] te [plaats] , tezamen en in vereniging met elkaar en/of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomen een geldkistje en/of een geldbedrag van ca. 300,-, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan hun mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld bestond uit het:
 met een sjaal voor het gezicht, althans met bedekt gelaat, op [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] aflopen en/of
 richten van een pistool, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
 tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zeggen "geef het geld" althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks [datum] te [plaats] , en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door op enige afstand op de uitkijk te staan en/of het geldkistje aan te pakken en/of te vervoeren en/of te verstoppen;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Deze zaak betreft een overval op een bloemenkiosk (gelegen op een begraafplaats) op
[datum] in [plaats] , waar op dat moment alleen één jonge medewerkster en haar vriendin (beiden destijds 15 jaar oud) aanwezig waren.
Een jongen met een sjaal voor zijn gezicht kwam de bloemenkiosk binnen, richtte met zijn rechterhand een wapen op de meisjes en nam vervolgens een geldkistje met inhoud weg. Deze jongen rende hierna naar een andere jongen, die klaar stond met een scooter en zij reden samen weg.
Door de eigenaar van de bloemenkiosk is aangifte gedaan en aangever en de beide meisjes hebben verklaringen bij de politie afgelegd. Daarnaast zijn er nog getuigen ter plaatse gehoord die de jongens voorafgaand dan wel naderhand hebben gezien.
Het onderzoek is op 15 november 2010 gesloten, omdat er geen aanwijzingen waren die leidden naar de identiteit van de daders.
Het onderzoek is, nadat de politie op 22 juli 2013 een proces-verbaal van de CIE heeft ontvangen, heropend. Door de CIE is gerelateerd dat er een anonieme melding is gedaan, waarbij de naam van [medeverdachte 2] uit [woonplaats 2] wordt genoemd als de dader van de overval. Deze overval zou hij gepleegd hebben met zijn schoolvriend [verdachte] , welke vermoedelijk ‘ [verdachte] ’ is.
Na onderzoek zijn zowel [medeverdachte 2] en [verdachte] aangemerkt als verdachten in deze zaak.
Op 13 februari 2014 is er door de officier van justitie toestemming verleend voor aanhouding buiten heterdaad.
Tevens zijn er telefoontaps op 20 februari 2014 aangesloten op de telefoonnummers van de verdachten.
Uit tactische overweging is er voor gekozen om de verdachten afzonderlijk van elkaar persoonlijk te ontbieden op het politiebureau.
Op 26 februari 2014 kreeg [verdachte] de ontbieding uitgereikt en waarop hij direct telefonisch contact opnam met [medeverdachte 2] .
Uit de telefoongesprekken tussen de jongens die volgden, blijkt de betrokkenheid van de beide jongens en valt er nog een derde verdachte aan te merken: [medeverdachte 1] .
De gesprekken die over en weer plaats vinden gaan over de proceshouding die men bij de politie zal innemen, de buit, het wapen en welke gevolgen het nu vier jaar later voor hen heeft.
Alle drie de jongens hebben vervolgens bij de politie (hun betrokkenheid bij) de overval bekend.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het hem onder primair tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
 de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
19 maart 2015;
 een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, d.d.
[datum] , opgenomen in het dossier met het nummer PL1251 2010076202-1, inhoudende de verklaring van [benadeelde] (p. 213-214);
 een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige, d.d.
12 juli 2010, opgenomen in het dossier met het nummer PL1257 2010076202-4, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] (p. 222-226);
 een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige, d.d.
12 juli 2010, opgenomen in het dossier met het nummer PL1257 2010076202-5, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] (p. 240-242);
 een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d.
3 maart 2014, opgenomen in het dossier met het nummer PL2010076202, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2] (p. 55-69);
 een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d.
3 maart 2014, opgenomen in het dossier met het nummer PL2010076202, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 1] (p. 185--190).
Op grond van deze verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met bedreiging met geweld.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
ten aanzien van primair
hij op [datum] te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldkistje en een geldbedrag van ca. € 300,-, toebehorende aan [benadeelde] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld bestond uit het:
 met een sjaal voor het gezicht op [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] aflopen en
 richten van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
 tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zeggen "geef het geld".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een werkstraf van 125 uren, subsidiair 62 dagen jeugddetentie met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht en voorts tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van twee jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de werkstraf enigszins te matigen, nu een werkstraf van minder uren in strafrechtelijke zin hetzelfde effect op de verdachte zal hebben en een kortere duur van de werkstraf hem meer in de gelegenheid stelt om aan al zijn verplichtingen te kunnen voldoen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich samen met twee andere jongens schuldig gemaakt aan een overval op een bloemenkiosk met gebruikmaking van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
De verdachten zijn daarbij planmatig te werk gegaan. Nadat zij het plan hadden opgevat om de overval te plegen zijn zij in de week voorafgaand aan de overval eerst op verkenning geweest om de omgeving in en rond de bloemenkiosk te bekijken. Zij zagen dat er in de kiosk een oudere man stond - de eigenaar van de bloemenkiosk is geboren in 1926 zo blijkt uit de aangifte - en dat hier alleen met contant geld kon worden betaald. Besloten werd om een balletjespistool, wat op een echt wapen leek, mee te nemen om meer dreigend over te komen. Met z’n drieën zouden de jongens op twee scooters naar de bloemenkiosk te rijden. De medeverdachten zouden op de (snelle) scooter van [medeverdachte 1] naar de kiosk rijden en [medeverdachte 2] zou met het nepwapen naar binnen gaan om het geld afhandig te maken. De verdachte zou in de wijk op de twee andere jongens wachten om daar de buit over te nemen, zodat bij een eventuele aanhouding de buit niet meer bij de twee andere jongens aanwezig zou zijn. Naderhand zou de buit dan worden verdeeld. Dit plan is vervolgens zo uitgevoerd.
Waar de jongens echter geen rekening mee hadden gehouden, was het feit dat niet de eigenaar in de kiosk aanwezig was, maar dat alleen een jonge medewerkster, die haar eerste werkdag had, en haar vriendin aanwezig waren.
Deze meisjes zijn, zoals te lezen valt in hun schriftelijke slachtofferverklaringen, die dag en nog lange tijd daarna zeer angstig geweest en hebben nog lang last ondervonden van hetgeen hen is overkomen. De aanhouding van de verdachten, vier jaar later, heeft deze angst weer bij de slachtoffers naar boven gebracht en wordt door hen als zeer belastend ervaren.
Los van de angst die het dreigen met geweld met een wapen gehad heeft, moet het voor de jonge medewerkster vooral beangstigend geweest zijn om na zo’n beroving steeds weer te moeten terugkeren naar de plek waar het geweld op haar is uitgeoefend. Dit maakt de gevolgen voor haar extra groot.
De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij en zijn mededaders alleen gedacht hebben aan hun eigen geldelijk gewin en zich geen rekenschap hebben gegeven van de gevolgen voor de slachtoffers. In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij niet eerder in aanraking is gekomen met politie en/of justitie en dat hij evenmin na de "geslaagde" overval nog met politie en/of justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 24 november 2014. Kort samengevat kan gesteld worden dat er geen zorgen zijn omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij woont inmiddels zelfstandig (samen met de medeverdachte [medeverdachte 2] ) en volgt een HBO-opleiding. Er is geen sprake van recidiverisico.
Geadviseerd wordt dan ook om aan de verdachte een werkstraf op te leggen.
De rechtbank onderschrijft het advies van de Raad voor de Kinderbescherming en houdt hiermee rekening in de strafoplegging.
De rechtbank komt alles afwegend tot het volgende oordeel.
Allereerst merkt de rechtbank op dat het bij minderjarigen - ook bij first offenders - gebruikelijk is dat verdachten van gewapende overvallen na aanhouding een zekere tijd in voorlopige hechtenis doorbrengen. Het gegeven dat de verdenking voor dit feit pas in 2013 op de verdachte is gevallen maakt dat de vrijheidsbeneming in dit geval uiterst beperkt is geweest.
Het tijdsverloop, het blanco strafblad, de positieve rapportage en het door verdachte getoonde berouw maken echter dat de rechtbank thans afziet van het opleggen van een onvoorwaardelijke detentie.
Ook zal de rechtbank afzien van het opleggen van een voorwaardelijke detentiestraf. Hoewel dit gelet op de ernst van het delict alleszins redelijk zou zijn, is de rechtbank van oordeel dat door het tijdsverloop en vanwege het ontbreken van een strafblad dit geen strafrechtelijk doel meer dient. Het opleggen bij dit vonnis van een voorwaardelijke detentie zal immers in de praktijk met zich brengen dat de verdachte tot april 2017, per saldo bijna zeven jaren na het plegen van het strafbare feit, aan een proeftijd gebonden zal zijn
De rechtbank zal hiermee een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist, aangezien zij meer dan de officier van justitie rekening houdt met voornoemde omstandigheden.
De rechtbank acht dan ook een werkstraf van 150 uur passend en geboden.
Deze werkstraf is derhalve hoger dan geëist door de officier van justitie, maar gelijk aan de straf van de medeverdachten. De verdachte heeft weliswaar tijdens de uitvoering van het plan een iets kleinere rol toebedeeld gekregen, maar hij heeft bij de totstandkoming van het plan en de verdeling van de buit een gelijkwaardige rol gespeeld.
Verklaring Omtrent het Gedrag
Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank ambtshalve nog het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank zou het onwenselijk zijn als de onderhavige schuldigverklaring tot gevolg zou hebben dat in de toekomst de afgifte van een VOG aan de verdachte wordt geweigerd.
Het onderhavige feit dateert van bijna vijf jaar geleden en de verdachte was destijds een minderjarige van zestien jaar oud. Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij noch voor het plegen van het feit noch daarna in aanraking is gekomen met politie en/of justitie.
Voorts blijkt uit het raadsrapport dat er geen sprake is van risico op het plegen van nieuwe strafbare feiten.
Naar het oordeel van de rechtbank zou het weigeren van de afgifte van een VOG aan de verdachte op grond van – uitsluitend – de onderhavige strafzaak strijdig zijn met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en artikel 3 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1] heeft zich ten aanzien van parketnummer 09/837200-14 als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 804,98.
De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot
€ 4,98, bestaande uit de post ‘reiskosten’ en uit immateriële schade voor een bedrag groot
€ 800,-.
7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is de vordering niet betwist.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade is door of namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder primair bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht dit deel van de vordering tot een bedrag van € 4,98 dan ook toewijsbaar.
Immateriële schade
De rechtbank acht voorts dit deel van de vordering als vergoeding van de immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 804,98.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van de betaalde bedragen.
kostenveroordeling
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 804,98, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van primair
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit
een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
150 (honderd en vijftig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
75 (vijf en zeventig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
ten aanzien van primair
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe tot een bedrag van € 804,98 en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] , een bedrag van € 804,98;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 804,98, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 11 dagen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededaders opgelegde, betalingsverplichting aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Koekman, kinderrechter, voorzitter,
mr. M. Kramer, kinderrechter,
en mr. J.A.H.M. Janssen, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van R. van Ast-Natadiningrat, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 april 2015.
Mr. Janssen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.