3.4De beoordeling van de tenlastelegging.
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
19 maart 2015;
een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, d.d.
[datum] , opgenomen in het dossier met het nummer PL1251 2010076202-1, inhoudende de verklaring van [benadeelde] (p. 213-214);
een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige, d.d.
12 juli 2010, opgenomen in het dossier met het nummer PL1257 2010076202-4, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] (p. 222-226);
een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige, d.d.
12 juli 2010, opgenomen in het dossier met het nummer PL1257 2010076202-5, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] p. 240-242);
een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d.
3 maart 2014, opgenomen in het dossier met het nummer PL2010076202, inhoudende de verklaring van D. Hegman (p. 119-125);
een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d.
3 maart 2014, opgenomen in het dossier met het nummer PL2010076202, inhoudende de verklaring van R.M. Oerlemans (p. 185--190).
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het derde gedachtestreepje in de tenlastelegging (tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 1] zeggen “geef het geld”).
Door de verdediging is het verweer gevoerd dat dit onderdeel van de tenlastelegging slechts gebaseerd is op de verklaring van de verdachte en dat uitsluitend een opgaaf van de verdachte volgens artikel 341, lid 4 Sv. onvoldoende is om te komen tot een bewezenverklaring.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Volgens vaste rechtspraak geldt het voorschrift ingevolge artikel 341, lid 4 Sv. ten aanzien van de tenlastelegging en bewezenverklaring als geheel en niet voor elk afzonderlijk onderdeel.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat is voldaan aan het bewijsminimum dat de wet voorschrijft.
Conclusie
Op grond van bovengenoemde verklaringen komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met bedreiging met geweld.