ECLI:NL:RBDHA:2015:3652

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2015
Publicatiedatum
1 april 2015
Zaaknummer
C-09-474616 - FA RK 14-7692
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door mr. M.C. van Rijn, heeft verzocht om de kinderalimentatie te verlagen van € 725,-- naar € 259,-- per maand per kind, met ingang van 1 oktober 2014. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. M.L. Sterrenberg-Ellerbroek, heeft verweer gevoerd tegen deze wijziging. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, maar heeft de ingangsdatum van de wijziging van de kinderalimentatie vastgesteld op 1 januari 2015.

De rechtbank heeft de behoefte van de minderjarigen vastgesteld op € 1.242,-- per maand, waarbij rekening is gehouden met het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop. De draagkracht van de man is berekend op € 292,64 per maand, terwijl de draagkracht van de vrouw is vastgesteld op € 347,-- per maand. Aangezien de totale draagkracht van beide ouders onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarigen te voorzien, heeft de rechtbank besloten dat de man zijn volledige draagkracht moet aanwenden voor de kosten van de minderjarigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de kinderalimentatie vastgesteld op € 187,-- per maand per kind, met ingang van 1 januari 2015, en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 14-7692
Zaaknummer: C/09/474616
Datum beschikking: 30 maart 2015

Alimentatie

Beschikking op het op 1 oktober 2014 ingekomen verzoek van:

[de man],
de man,
wonende te[woonplaats],
advocaat: mr. M.C. van Rijn te Utrecht.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. M.L. Sterrenberg-Ellerbroek te Rijswijk.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • de brief d.d. 23 januari 2015 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
  • de brief d.d. 5 februari 2015 van de zijde van de man, met bijlagen;
  • de brief d.d. 6 februari 2015 van de zijde van de man, met bijlagen;
  • de brief d.d. 11 februari 2015 van de zijde van de man, met als bijlage een gewijzigd verzoekschrift.
Op 16 februari 2015 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man, zijn advocaat, de vrouw en haar advocaat.

Verzoek en verweer

Het (gewijzigd) verzoek van de man luidt – naar de rechtbank begrijpt met wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 18 augustus 2010, met het daarin opgenomen door partijen overeengekomen convenant – met ingang van 1 oktober 2014 de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie te bepalen op ten hoogste € 259,-- per maand voor beide hierna te vermelden minderjarigen en per 1 januari 2015 op ten hoogste € 192,-- voor beide minderjarigen, althans op zodanig bedrag als de rechtbank juist acht.
De man stelt als grond voor dit verzoek een wijziging van omstandigheden.
De vrouw voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd geweest van [datum huwelijk] tot [datum echtscheiding].
- Uit dit huwelijk zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
- [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum]te[geboorteplaats].
- De minderjarigen verblijven thans bij de vrouw.
- In het bij beschikking van deze rechtbank van 18 augustus 2010 opgenomen convenant is – voor zover hier van belang – in art 1.8 bepaald dat de man een bedrag aan kinderalimentatie van € 725,-- voor beide kinderen aan de vrouw zal voldoen.
- Als gevolg van de wijziging van rechtswege ingevolge artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bedraagt de door de man te betalen kinderalimentatie thans € 759,67 per maand.

Beoordeling

Wijziging van omstandigheden
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van wijziging van omstandigheden, zodat de rechtbank hieronder de kinderalimentatie opnieuw zal beoordelen.
De ingangsdatum
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum van de gewijzigde kinderalimentatie beoordelen. De man verzoekt met ingang van 1 oktober 2014 de kinderalimentatie te wijzigen, terwijl de vrouw zich op het standpunt stelt dat een eventuele wijziging pas dient in te gaan met ingang van de datum van deze beschikking.
Vaststaat dat partijen in onderling overleg – destijds toen de man in 2012 werkloos raakte – het bedrag aan kinderalimentatie hebben gewijzigd en dat de man sindsdien maandelijks een bedrag van € 502,-- voor beide minderjarigen betaald.
De rechtbank zal de eventuele wijziging van de kinderalimentatie met ingang van
1 januari 2015 beoordelen. De vrouw heeft reeds vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten oktober 2014, rekening kunnen houden met een eventuele verlaging van de kinderalimentatie en heeft met ingang van 1 januari 2015 een hoger kindgebonden budget ontvangen. De rechtbank acht een eerdere wijzigingsdatum evenwel niet redelijk, nu het kinderalimentatie betreft en er vanuit kan worden gegaan dat de vrouw de ontvangen bedragen van € 502,-- per maand heeft geconsumeerd.
Voordat de rechtbank overgaat tot vaststelling van de behoefte van de minderjarigen, de draagkracht van partijen en de verdeling van de kosten van de minderjarigen overweegt zij het volgende.
Met ingang van 1 januari 2015 hebben alleenstaande ouders die in aanmerking komen voor een kindgebonden budget recht op een verhoging van dit kindgebonden budget met maximaal € 3.050,00 (voor 2015). Deze verhoging wordt de alleenstaande-ouderkop genoemd. De expertgroep alimentatienormen beveelt aan om het totale kindgebonden budget (dus inclusief de alleenstaande ouderkop) in mindering te doen strekken op het gevonden tabelbedrag eigen aandeel kosten van kinderen. Deze aanbeveling kan er in bepaalde gevallen toe leiden dat er geen behoefte meer resteert waarin de ouders moeten voorzien. In een dergelijk geval is er dus geen aanleiding voor het opleggen van een onderhoudsbijdrage ten laste van de andere niet-verzorgende ouder (vgl. Rapport alimentatienormen januari 2015, blz. 8).
In de wetsgeschiedenis is ten aanzien van voorgestelde invoering van de alleenstaande-ouderkop het volgende opgemerkt: “Als gevolg van het verschil in hoogte tussen de alleenstaande-ouderkop en de huidige aanvulling voor alleenstaande ouders in de minimumregelingen, krijgen alleenstaande ouders die gebruik maken van een minimumregeling bij invoering in 2015 circa € 530 per jaar minder specifieke inkomensondersteuning. De regering acht deze verlaging acceptabel omdat hiermee de inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders, ongeacht de bron van het inkomen, gelijk getrokken wordt.” (Kamerstukken 33716, nr. 3, blz. 7). Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat dat de alleenstaande-ouderkop bedoeld is ter vervanging van de specifieke inkomensondersteuning. Als de rechtbank de hiervoor vermelde aanbeveling zou opvolgen, dan zou dat in het onderhavige geval tot gevolg hebben dat de alleenstaande-ouderkop niet of niet geheel bij de alimentatiegerechtigde ouder terecht komt, maar (indirect) bij de alimentatieplichtige ouder, die dan minder of geen kinderalimentatie meer zou hoeven betalen. De rechtbank is van oordeel dat deze uitkomst niet in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever. Om die reden zal de rechtbank de aanbeveling niet opvolgen, en zal zij bij het berekenen van de behoefte van de minderjarigen het bedrag van de alleenstaande-ouderkop buiten beschouwing laten.
Behoefte van de minderjarigen
De behoefte van de minderjarigen aan een bijdrage in de kosten van hun verzorging en opvoeding staat vast.
In geschil is de hoogte van de behoefte van de minderjarigen. Partijen zijn het erover eens dat het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen in 2009 (afgerond) € 5.810,-- per maand bedroeg. De rechtbank bepaalt de behoefte aan de hand van de tabel “eigen aandeel kosten van kinderen” uit 2009 behorende bij het rapport van de expertgroep alimentatienormen op een bedrag van € 1.185,-- per maand (uitgaande van
8 kinderbijslagpunten bij een inkomen van € 5.000,-- of meer).
Partijen zijn het erover eens dat de indexering van deze behoefte – zoals afgesproken in hun echtscheidingsconvenant – pas vanaf 1 januari 2012 ingaat. De rechtbank stelt dan ook vast dat het bedrag van € 1.185,-- per maand thans geïndexeerd (afgerond) € 1.242,-- per maand bedraagt.
Op voormeld bedrag aan behoefte strekt het door de vrouw te ontvangen kindgebonden budget (minus de alleenstaande-ouderkop) in mindering. Het inkomen van de vrouw in 2015, te weten een bedrag van € 30.820,84 (de rechtbank verwijst naar de door de man overgelegde productie 10) en een bedrag van € 26.891,-- rekening houdende met de fiscale aftrek van de woning (de rechtbank verwijst naar de door de man overgelegde productie 18) is tussen partijen niet in geschil. Partijen zijn het voorts eens dat op basis van dit inkomen het kindgebonden budget € 402,80 bedraagt. De rechtbank berekent de alleenstaande ouderkop op basis van deze gegevens op een bedrag van € 212,-- per maand.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de resterende behoefte van de minderjarigen berekent op een bedrag van (afgerond) € 1.051,-- (€ 1.242,-- minus € 190,80). Deze resterende behoefte van de minderjarigen dient naar rato van de draagkracht van partijen te worden verdeeld. De rechtbank zal hieronder dan ook de draagkracht van de man en de vrouw beoordelen.
De draagkracht van de man
Partijen zijn het erover eens dat de draagkracht van de man middels de uit het rapport van de expertgroep alimentatienormen komende formule (70% x [NBI – (0,3 NBI + 875)]) op een bedrag van € 292,64 per maand kan worden gesteld (de rechtbank verwijst naar de door de man overgelegde productie 9).
De draagkracht van de vrouw
Ter terechtzitting is de alleenstaande ouderkop aan de orde geweest. Partijen zijn het erover eens dat bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw met de alleenstaande ouderkop rekening dient te worden gehouden. Zoals reeds overwogen is het inkomen van de vrouw niet in geschil, zodat de rechtbank uitgaat van een netto besteedbaar inkomen van
€ 1.745,78 per maand (de rechtbank verwijst naar de door de man overgelegde productie 10). Dit inkomen vermeerdert de rechtbank met de alleenstaande ouderkop van € 212,-- per maand, zodat het inkomen van de vrouw € 1.957,78 bedraagt. De rechtbank berekent de draagkracht van de vrouw aan de hand van bovenvermelde formule op een bedrag van
€ 347,-- (70% x [€ 1.957,78 – (0,3 x € 1.957,78 + € 875,--)]).
Nu de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarigen te voorzien, vervalt de aanspraak van de man op de zorgkorting en dienen beide ouders maximaal bij te dragen in de behoefte van de kinderen. Voor de man betekent dit dat hij zijn volledige draagkracht dient aan te wenden voor de kosten van de minderjarigen, te weten een bedrag van (afgerond) € 146,-- per maand per kind.
Interen op vermogen?
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man het door partijen onderling afgesproken bedrag van € 500,-- per maand, thans geïndexeerd volgens de vrouw een bedrag van € 506,-- per maand, aan kinderalimentatie dient te betalen. De vrouw is van mening dat de man in zoverre dient in te teren op zijn vermogen en dat zijn draagkracht aldus moet worden verhoogd. De man heeft deze stellingen van de vrouw gemotiveerd weersproken.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie de financiële draagkracht van de alimentatieplichtige niet alleen door zijn inkomen maar ook door zijn vermogen wordt bepaald. Het antwoord op de vraag of in een concreet geval van een alimentatieplichtige kan worden gevergd dat hij inteert op zijn vermogen, hangt af van de omstandigheden van het geval en van de aanwezigheid van “bijzondere omstandigheden” in die zin dat interen slechts in geval van zulke bijzondere omstandigheden zou kunnen worden gevergd.
Vaststaat dat partijen destijds bij de echtscheiding beiden eenzelfde vermogen hebben toegedeeld gekregen, dat het vermogen van de vrouw deels in haar woning geïnvesteerd is en deels op haar bankrekening staat en dat het vermogen van de man – van rond
€ 200.000,-- – volledig op zijn bankrekening staat. Voorts staat vast dat partijen een vergelijkbaar inkomen hebben en dat de woonlasten van de man aanzienlijk hoger liggen dan de woonlasten van de vrouw omdat de vrouw een deel van haar vermogen heeft aangewend voor aflossing van haar hypotheek. Daarnaast is gebleken dat de vrouw een deel van haar vermogen heeft aangewend voor een spaarrekening voor de minderjarigen..
Bovenstaande door partijen aangevoerde omstandigheden afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van een situatie waarin van de man kan worden gevergd dat hij inteert op zijn vermogen en daarmee zijn draagkracht verhoogt, terwijl dit niet van de vrouw zou worden verwacht. Immers, beide partijen beschikken over vermogen en hebben ten aanzien van het aanwenden van dit vermogen ieder hun eigen keuzes gemaakt.
Gelet evenwel op het feit dat er in dit geval sprake is van een tekort in de draagkracht van beide partijen om in de volledige behoefte van de minderjarigen te voorzien en nu vaststaat dat dit tekort in feite voor een groter deel voor rekening van de vrouw komt omdat zij een groter aandeel in de zorg voor de minderjarigen heeft, acht de rechtbank het redelijk dat de man voor een deel bijdraagt in dit tekort via betaling van (een hogere) kinderalimentatie. Het tekort bedraagt (€ 1.051-/- € 640=) € 411,-- en de man draagt op grond van zijn aandeel in de feitelijke zorg reeds 30% daarvan, te weten (afgerond) € 123,--. De rechtbank acht het gezien de vergelijkbare vermogenspositie van partijen waarbij zij eigen keuzes hebben gemaakt redelijk dat de man de helft van dit tekort draagt, te weten (afgerond) € 205,-- en zal derhalve de kinderalimentatie verhogen met een bedrag van (€ 205 -/- € 123=) € 82,-- en dus met € 41,-- per kind per maand. De rechtbank zal de kinderalimentatie dan ook vaststellen op € 187,-- per maand per kind.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van
18 augustus 2010, met het daarin opgenomen door partijen overeengekomen convenant – :
bepaalt de door de man met ingang van 1 januari 2015 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [de minderjarige 1], geboren op
[geboortedatum] te [geboorteplaats], en [de minderjarige 2], geboren op
[geboortedatum]te [geboorteplaats], op € 187,-- per maand per kind;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Zonneveld in tegenwoordigheid van
mr. M.T.E. Krijger-van Huut als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 maart 2015.