ECLI:NL:RBDHA:2015:3630

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1021
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving van horeca-activiteiten in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2015 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van [verzoeker] tegen de burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard. [Verzoeker] had verzocht om handhaving van de regels omtrent horeca-activiteiten op het perceel van [belanghebbende], waar feesten en partijen werden georganiseerd in strijd met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van spoedeisend belang, omdat de zomerperiode met veel feesten in aantocht was en er geen zicht was op handhaving door de gemeente. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de activiteiten van [belanghebbende] niet onder de bestemming 'theeschenkerij' vallen en dat er geen concreet zicht op legalisatie is. De voorzieningenrechter heeft de gemeente opgedragen om handhavend op te treden en de activiteiten die niet onder de huidige bestemming vallen, voor 1 mei 2015 te beëindigen. Tevens is de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van [verzoeker].

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/1021
uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 maart 2015 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker], (hierna te noemen: [verzoeker]), te [plaats 1], verzoeker,

(gemachtigde: mr. M. Jue),
tegen

de burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard, verweerder,

(gemachtigde: [gemachtigde]).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende] (hierna te noemen: [belanghebbende]), te [plaats 1], belanghebbenden,
(gemachtigde: mr. M. Houben).

Procesverloop

Op 25 september 2014 heeft [verzoeker] verweerder verzocht handhavend op te treden tegen de activiteiten op perceel [perceel] te [plaats 1].
Bij besluit van 21 oktober 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek afgewezen.
Bij besluit van 30 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [verzoeker] gegrond verklaard en alsnog het verzoek om handhaving toegewezen.
[verzoeker] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2015.
Familie [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Familie [belanghebbende] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
1.2
[verzoeker] heeft ter onderbouwing van het spoedeisend belang aangevoerd dat het voorjaar en de zomer inmiddels weer voor de deur staan, de periode waarin veel feesten en partijen op perceel [perceel] pleegden te worden gehouden in voorgaande jaren. Weliswaar heeft de gemeente een handhavingsbesluit genomen maar daaraan is geen uitvoering gegeven, noch kon de gemeente mededelen hoe en wanneer er uitvoering aan gegeven zal worden.
De gemeente onderkent dat er gehandhaafd moet worden, maar ziet geen spoedeisend belang.
[belanghebbende] betwist dat [verzoeker] overlast heeft van de feesten en partijen.
De voorzieningenrechter overweegt dat een voorzieningenprocedure zich niet leent voor onderzoek naar het geluidsniveau. Of de horeca-activiteiten van [belanghebbende], met name de feesten en partijen, (geluids)overlast geven dient aan de hand van andere gegevens te worden beoordeeld. Uit de lijst van reserveringen voor 2015 die [belanghebbende] ter zitting heeft overgelegd blijkt dat er inmiddels voor 2015 bijna 40 feesten en partijen staan gereserveerd, dat er per keer gemiddeld tussen de 50 en 150 gasten aanwezig zullen zijn en dat het overgrote deel duurt tot 00.00 of 00.30 uur. Daarbij kan muziek ten gehore gebracht worden tot 00.30 uur – bijvoorbeeld door een disc jockey. Er wordt alcohol geschonken. De gasten maken tot middernacht gebruik van de terrassen. Het perceel [perceel] ligt in een open landelijk gebied waar geluid ver draagt. De meeste gasten komen per auto. [belanghebbende] heeft 75 parkeerplaatsen ter beschikking, waarvan hij er zeker 60 aan gasten aanbiedt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [verzoeker] als buurman ([adres]) (geluids)overlast ondervindt van de horeca-activiteiten, met name de feesten en partijen, door lawaai makende gasten, verkeersbewegingen en muziek – tot in de nacht. Het eerste aanstaande feest staat reeds gepland voor 21 maart 2015. De horeca-activiteiten worden in strijd met het vigerende bestemmingsplan en de Algemene Politieverordening uitgevoerd.
Gelet op het vorenstaande acht de voorzieningenrechter spoedeisend belang van [verzoeker] bij de gevraagde voorziening aanwezig.
De voorzieningenrechter zal aan de hand van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel en zo nodig een belangenafweging beoordelen of er ook voldoende spoedeisend belang is om het treffen van een voorlopige voorziening te rechtvaardigen.
1.2
De voorzieningenrechter zal geen gebruik maken van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak op grond van artikel 8:86 van de Awb, gelet op de aard van hetgeen partijen in de hoofdzaak verdeeld houdt. Daartoe is van belang dat [belanghebbende] tegen het bestreden besluit eveneens beroep heeft ingesteld en gelijktijdige behandeling van de beroepen meer voor de hand ligt. De voorzieningenrechter zal daarom verder alleen het verzoek om een voorlopige voorziening beoordelen.
2 De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
[belanghebbende] exploiteert [naam]’ te [perceel] te [plaats 1]. De zalen op het perceel worden verhuurd voor feesten en partijen.
De [naam] begon in 2006 als pluk- en theetuin. Sindsdien breidt [belanghebbende] de activiteiten aldaar uit. Het bedrijf wordt feitelijk gerund door mevrouw [belanghebbende]. [belanghebbende] werkt elders. Er is al enkele jaren discussie over de activiteiten in de zalen. Naar aanleiding van [belanghebbende] aanvraag voor een drank- en horecavergunning, betrekking hebbend op de exploitatie van een restaurant en feestzalen, wordt er op 17 september 2013 een collegebesluit genomen over exploitatie in het buitengebied, zoals de [plaats 2]. [belanghebbende] stuurt 25 oktober 2013 een verzoek tot bestemmingswijziging in, hij wil van de bestemming ‘theetuin’ de bestemming ‘horeca-restaurant met zaalaccommodatie’ maken. Ondertussen doet [verzoeker] een verzoek tot handhaving. Op 14 oktober 2014 wordt een gedoogbeschikking afgegeven aan [belanghebbende] voor het in strijd met het bestemmingsplan exploiteren van een restaurant met ondergeschikte zaalaccommodatie en het verstrekken van alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse. Onder anderen [verzoeker] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Uit het advies van de bezwarencommissie blijkt dat de gedoogconstructie ontoelaatbaar is, omdat er geen zicht is op legalisatie. De verhuur voor feesten en partijen is in strijd met het bestemmingsplan. De bestemmingsplanwijziging is op dit moment ambtelijk in voorbereiding. Verweerder heeft de aan [belanghebbende] afgegeven gedoogbeschikking ingetrokken. [belanghebbende] heeft beroep ingesteld tegen de intrekking.
3 [verzoeker] verzoekt de voorzieningenrechter om bij voorlopige voorziening verweerder op te dragen een handhavingsbesluit te nemen jegens [belanghebbende] door middel van het opleggen van een last onder dwangsom, omdat er geen zicht is op een handhavingstraject door verweerder en de overlast voortduurt. In beroep voert [verzoeker] aan dat de handelwijze van verweerder in strijd is met artikel 7:11, tweede lid, van de Awb, omdat verweerder in dit geval direct een besluit strekkende tot handhaving had moeten nemen.
4 In het verweerschrift stelt verweerder dat hij in overeenstemming met het handhavingsbeleid van de gemeente Krimpenerwaard zal handelen. De gemeente is bevoegd om met een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang op te treden tegen activiteiten die in strijd met een wettelijk voorschrift zijn. De gemeente bereidt het handhavingstraject jegens [belanghebbende] voor en wijst daarbij op de zorgvuldigheid die zij moet betrachten gezien eerdere besluiten van de gemeenteraad en het college (van haar rechtsvoorganger, de gemeente [X]). Hij verschilt met [verzoeker] van mening over het tempo waarin handhavend opgetreden moet worden. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat mogelijk in dit geval direct tot vooraankondiging wordt overgegaan.
5 [belanghebbende] stelt dat handhaving in strijd is met het vertrouwensbeginsel, dat niet duidelijk is welke activiteiten onder het huidige bestemmingsplan vallen, er sprake dient te zijn van een overgangsperiode en de activiteiten onder het ontwerpbestemmingsplan kunnen vallen, zodat er zicht is op legalisatie.
6 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6.1
Volgens het vigerende bestemmingsplan, Landelijk Gebied 2010, vastgesteld 26 oktober 2010 en onherroepelijk geworden 30 mei 2012, heeft het perceel [perceel] de bestemming ‘Agrarisch met waarden – voormalig agrarisch bedrijf met de aanduiding specifieke vorm van horeca – theeschenkerij’.
De gedoogbeschikking, waarmee [belanghebbende] een restaurant met ondergeschikte zaalaccommodatie kon exploiteren, is ingetrokken. Het beroep hiertegen is aanhangig bij de rechtbank. Op dit moment kan [belanghebbende] zonder gedoogbeschikking een theeschenkerij exploiteren. Verweerder heeft het verzoek om handhavend op te treden tegen de activiteiten van [belanghebbende] die niet meer vallen onder theetuin/theeschenkerij, vanwege strijd met het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied 2010’ in bezwaar alsnog toegewezen.
6.2
De wijze waarop [belanghebbende] horeca-activiteiten ontplooit is in strijd met het bestemmingsplan, omdat het gebruik van opstallen ten behoeve van verhuur voor feesten en partijen niet valt onder ‘theeschenkerij’. [belanghebbende] heeft naar voren gebracht dat niet duidelijk is wat verstaan moet worden onder theeschenkerij. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat voor de definitie van ‘theeschenkerij’ aansluiting gezocht moet worden bij de definitie ‘theetuin’, volgens het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 17 september 2013 inhoudend: ‘activiteiten gericht op tuinrecreatie waarbij tussen zonsopgang en zonsondergang alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren aan de bezoekers en passerende recreanten worden verstrekt’.
Daarbij is uitgangspunt dat verweerder tegen alle activiteiten die daar niet onder vallen vanwege zijn handhavingsplicht dient op te treden.
6.3
De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat van een concreet zicht op legalisatie geen sprake is, omdat het ontwerp bestemmingsplan nog niet ter inzage ligt.
6.4
Met betrekking tot [belanghebbende] beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de voorzieningenrechter dat volgens vaste jurisprudentie een dergelijk beroep pas kan slagen als aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Het is zeer onzeker of het beroep van [belanghebbende] hierop in de bodemprocedure zal slagen. Daartoe is het volgende van belang.
Bij e-mail van 25 oktober 2013 heeft [belanghebbende] gevraagd de bestemming van zijn perceel te wijzigen. De activiteiten die hij ontplooit passen volgens hem niet bij de bestemming ‘theetuin’, wel bij ‘restaurant met zaalaccomodatie’. Bij brief van 30 oktober 2013 is [belanghebbende] geïnformeerd over het collegebesluit van 17 september 2013 en is hem meegedeeld dat het gebruik van de schuren als zaalaccomodatie niet gelegaliseerd gaat worden. Ook is hem meegedeeld dat als de gemeente geen medewerking wil verlenen aan de gevraagde bestemmingswijziging dat een handhavingstraject gestart zal worden ter beëindiging van het strijdige gebruik van de schuren.
Daarnaast heeft mevrouw Ramsaran, medewerker van de gemeente, in haar e-mail van 23 juli 2014 aangegeven dat als [belanghebbende] zijn bedrijfsactiviteiten voortzet, het college niet voornemens zal zijn om medewerking te verlenen, omdat een primaire restaurantfunctie in de huidige bedrijfsactiviteit van [belanghebbende] ontbreekt.
Verder is begin 2014 duidelijk afgesproken dat de aanvragen die [belanghebbende] tot eind 2013 heeft ontvangen uitsluitend betrekking mogen hebben op feesten tot en met oktober 2014 en dat als het college negatief beslist op het principeverzoek het strijdig gebruik van de schuren als zaalaccommodatie moet worden beëindigd.
Tot slot is van belang dat reeds vanaf het moment dat aan [belanghebbende] een drank- en horecavergunning is verstrekt, hem de exploitatievergunning is onthouden.
6.5
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat aan de honorering van het handhavingsverzoek invulling moet worden gegeven overeenkomstig de handhavingsnota K5 van 27 oktober 2009. Over de wijze waarop aan het handhavingsbeleid invulling zal worden gegeven konden nog geen concrete mededelingen worden gedaan.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit het bestreden besluit niet dat het handhavingstraject door verweerder is gestart, terwijl verweerder bij het bestreden besluit direct een besluit tot handhaving ten aanzien van de activiteiten van [belanghebbende] had moeten nemen, ook als volgens het beleid eerst een waarschuwing dient uit te gaan. Een en ander volgt uit artikel 7:11, tweede lid, van de Awb. In zoverre is het bestreden besluit niet deugdelijk.
7 De voorzieningenrechter is van oordeel dat handhaving door verweerder niet langer kan uitblijven en zal daarom de door [verzoeker] gevraagde voorziening treffen. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat door zowel [belanghebbende] als verweerder niet of onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van [verzoeker].
Voor [belanghebbende] was duidelijk dat [verzoeker] het niet eens was met (de uitbreiding van) de bedrijfsactiviteiten. Dat blijkt onder meer uit hetgeen [verzoeker] onbetwist ter zitting heeft verklaard, namelijk dat hij naar aanleiding van de uitnodiging ter gelegenheid van het openingsfeest van (een nieuwe activiteit van) het bedrijf naar [belanghebbende] toe is gegaan om mee te delen waarom hij niet bij die gelegenheid aanwezig wilde zijn. Ook heeft [belanghebbende] zelf ter hoorzitting voor de bezwaarcommissie verklaard dat [verzoeker] hem heeft gewaarschuwd op te gaan treden tegen geluidsoverlast.
De gemeente voert sinds 2010 gesprekken met [belanghebbende] over mogelijkheden om zijn zalen-activiteiten toe te staan terwijl andere belanghebbenden hierover uit openbare stukken moeten vernemen. [verzoeker] heeft het gedoogbesluit eerst ontvangen nadat hij verweerder had gevraagd handhavend tegen geluidsoverlast op te treden. Dat hij (en andere belanghebbenden) niet in de bestuurlijke ontwikkelingen gekend wordt (worden) is ook wat [verzoeker] tegen de borst stuit.
8 De voorzieningenrechter draagt verweerder op uitvoering te geven aan zijn handhavingsbesluit en de handhaving te richten op beëindiging van de bedrijfsactiviteiten op perceel [perceel] die meer omvatten dan wat volgens de huidige bestemming van ‘theeschenkerij’ is toegestaan. Gelet op het illegale karakter van die activiteiten, het feit dat [belanghebbende] kon weten dat ze illegaal waren en het feit dat [verzoeker] niet op behoorlijke wijze gekend is in de (uitbreiding van de) activiteiten is de voorzieningenrechter van oordeel dat de activiteiten (meer dan ‘theeschenkerij’) voor 1 mei 2015 beëindigd dienen te zijn. Verweerder dient [verzoeker] uiteraard te informeren over zijn handhavingsmaatregelen.
9 Omdat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan [verzoeker] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10 De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door [verzoeker] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat verweerder overeenkomstig rechtsoverweging 8 handelt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
31 maart 2015.
griffier voorzieningenrechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.