ECLI:NL:RBDHA:2015:3590

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 9486
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongewenst gedrag van een militair en de opgelegde maatregelen door de minister van Defensie

In deze zaak gaat het om een militair die door de minister van Defensie maatregelen opgelegd heeft gekregen wegens meldingen van ongewenst gedrag. De rechtbank Den Haag heeft op 19 maart 2015 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, die in eerste aanleg door een meervoudige kamer is behandeld. De eiser, een sergeant der mariniers, was betrokken bij incidenten tijdens een feestavond op de kazerne in 2012, waarbij hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan ongewenst gedrag ten opzichte van vrouwelijke matrozen. Na een onderzoek door de Koninklijke Marechaussee en een commissie van huishoudelijk onderzoek, heeft de minister van Defensie besloten om de eiser voor een periode van vijf jaar niet op functies als instructeur of mentor te plaatsen, hem niet uit te zenden voor vredesoperaties en hem niet in aanmerking te laten komen voor verticale functietoewijzing. De eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de minister in redelijkheid tot deze maatregelen heeft kunnen komen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten die aan de maatregelen ten grondslag liggen voldoende zijn komen vast te staan en dat de verklaringen van de betrokken matrozen consistent en ondubbelzinnig waren. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/9486

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 maart 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats 1], eiser

(gemachtigde: mr. H.J.G. Dudink),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. E.C.H. Pot).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser wegens meldingen van ongewenst gedrag enkele maatregelen opgelegd.
Bij besluit van 16 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 23 januari 2015 heeft eiser een aanvullend beroepschrift ingezonden met bijlagen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2015.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
Ter zitting heeft eiser de bij zijn aanvullend beroepschrift gevoegde samenvatting van een telefoongesprek met matroos 1 [naam 1] van 15 januari 2015 ingetrokken, nadat de gemachtigde van verweerder eiser confronteerde met een verklaring van matroos 1 [naam 1] van 26 januari 2015 gericht aan onder meer de gemachtigde van eiser en het Commando [naam 2], welke ertoe strekte dat de samenvatting van 15 januari 2015 niet helemaal klopt.
1.3
Eiser, sergeant der mariniers algemeen, was in 2012 werkzaam als [functie] bij [naam onderwijs]
Op 7 juni 2012 was er op de kazerne een feestavond georganiseerd ter afsluiting van de eerste maritieme vorming. Eiser was op deze feestavond aanwezig en zou zich daar schuldig hebben gemaakt aan ongewenst gedrag ten aanzien van diverse vrouwelijke matrozen.
Eisers toenmalige commandant heeft aangifte gedaan bij de Koninklijke Marechaussee (Kmar). Op 12 juli 2012 heeft de Kmar namens het openbaar ministerie aan eiser meegedeeld dat tegen hem geen strafrechtelijke vervolging zal worden ingesteld.
Eiser is geschorst geweest van 11 juni 2012 tot 12 juli 2012. Eiser is daarna overgeplaatst naar het 1e Mariniersbataljon in [plaats 2]. Vanuit [plaats 2] is eiser in [plaats 3] geplaatst, waar hij onder meer – aan niet opleidingseenheden – schietinstructie geeft.
Naar aanleiding van een melding van het ongewenst gedrag op 7 juni 2012 heeft het hoofd van de afdeling onderwijs Koninklijke Marine een commissie van huishoudelijk onderzoek (CHHO) ingesteld. Op 15 oktober 2012 heeft de CHHO verslag gedaan.
1.4
Eiser is op 19 juli 2012 tuchtrechtelijk gestraft met een geldboete van € 250,00. Bij uitspraak van 28 december 2012 van de meervoudige militaire kamer van de rechtbank in Arnhem is het beroep van eiser tegen de uitspraak op beklag gegrond verklaard, de uitspraak van de beklagmeerdere vernietigd en eiser wegens vormfouten vrijgesproken van het hem verweten gedrag.
2.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser de volgende maatregelen opgelegd:
1. Eiser zal met ingang van 1 mei 2013 voor een periode van vijf jaren niet op functies als instructeur, trainer of mentor bij een opleidingseenheid of trainingsstaf worden geplaatst;
2. Eiser zal met ingang van 1 mei 2013 voor een periode van vijf jaren niet worden uitgezonden in het kader van vredes- humanitaire operaties of andere ernstoperaties;
3. Eiser komt met ingang van 1 mei 2013 voor een periode van vijf jaren niet in aanmerking voor verticale functietoewijzing.
2.2
Verweerder heeft aan dit besluit de onderzoeksresultaten van de CHHO ten grondslag gelegd en verwijt eiser dat hij:
- bij een vrouwelijke matroos het topje naar beneden heeft getrokken en daarbij heeft gezegd: “Lekkere tieten met je maatje dubbel D’. Tevens heeft hij getracht deze matroos te zoenen;
- bij een vrouwelijke matroos meerdere malen heeft getracht haar rok omhoog te trekken, zelfs nadat deze matroos had aangegeven dat ze daar niet van gediend was;
- bij een vrouwelijke matroos bier heeft gedronken uit een glas dat zich in haar decolleté bevond en haar daarna op de mond heeft gezoend.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zich met het vastgestelde gedrag heeft schuldig gemaakt aan schending van de Instructeurscode en de Gedragscode Defensie, gelet op hetgeen onder thema D in de Instructeurscode Koninklijke Marine (Instructeurscode KM) is opgenomen en de normen zoals vermeld onder 3 en 4 van de Gedragscode Defensie en dat hij het vertrouwen van de leerlingen en kaderleden ernstige schade heeft toegebracht.
Verweerder is verder van mening dat eiser door zijn incorrecte gedrag heeft aangetoond onvoldoende verantwoordelijkheidsbesef te hebben in relatie tot de zorg die eiser heeft voor zijn collega’s en dat hij gegeven kaders, richtlijnen en instructies heeft veronachtzaamd en ziet daarin de reden dat eiser voor een periode van vijf jaren niet wordt uitgezonden.
Verweerder is tenslotte van mening dat eiser met zijn gedrag heeft aangetoond de verantwoordelijkheid behorend bij functies op het naasthogere niveau nog niet te bezitten en dergelijke functies derhalve niet te kunnen vervullen.
Hoewel de gedragingen tezamen voldoende grond vormen voor een ontslag wegens wangedrag in de dienst, heeft verweerder besloten daartoe nog niet over te gaan. Hierbij is eisers overigens goede functioneren mede in overweging genomen.
2.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
3. Eiser bestrijdt dat sprake is geweest van ongewenst gedrag. Hij stelt dat de verklaringen die door de betrokken matrozen zijn afgelegd, door het kader zijn opgesteld en onder dwang zijn ondertekend. Tijdens het huishoudelijk onderzoek heeft geen hoor- en wederhoor plaatsgevonden. Op geen enkele wijze is serieus geluisterd naar hem en naar de door hem aangebrachte getuigen. Het verschil in benadering van de leden van het blauwe en de leden van het groene kader bij de Koninklijke Marine loopt als een rode draad door deze zaak. Er wordt met twee maten gemeten.
4.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hem de bevoegdheid toekomt rechtspositionele maatregelen als de onderhavige te treffen op grond van artikel 20 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en stelt daartoe dat het hier de omgekeerde uitleg van dit functietoewijzingsartikel betreft. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder niet aangezien in het onderhavige geval geen sprake is van een concrete functie waarvoor eiser al dan niet in aanmerking kan worden gebracht. De onderhavige maatregelen zijn genomen in de vorm van een besluit, een besluit dat gelijk een ambtsbericht deel uitmaakt van het persoonsdossier. Zij is van oordeel dat in het kader van de ambtelijke rechtsverhouding verweerder in beginsel bevoegd is ten aanzien van een ambtenaar maatregelen te treffen tenzij uit een rechtspositioneel wettelijk voorschrift anders voortvloeit. Daarvan is de rechtbank niet gebleken.
4.2
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Ter zitting heeft verweerder betreffende het niet-uitzenden toegelicht dat militairen juist tijdens uitzendingen verantwoordelijkheid moeten nemen en leidinggevenden juist dan een goed voorbeeld voor hun ondergeschikten dienen te zijn. Tijdens een uitzending is het namelijk van groot belang dat militairen zich goed gedragen. Hetzelfde heeft te gelden voor de bevordering naar een hogere functie.
5. Normen
Thema D van de Instructeurscode KM bevat onder meer de volgende aanwijzingen:
“8. Ik ben mede verantwoordelijk voor het welbevinden van mijn leerlingen, daarbij ben ik bewust van het feit dat leerlingen van mij afhankelijk kunnen zijn
9. Ik maak geen misbruik van mijn deskundigheid of machtspositie.”
De Gedragscode Defensie bevat onder 3 en 4 de volgende aanwijzingen:
“3. Ik ben mij bewust van mijn verantwoordelijkheid.
Ik schaad de belangen van Defensie niet en geef in houding, voorkomen en gedrag het goede voorbeeld. Ik ga verantwoord om met defensiemiddelen en gebruik deze zorgvuldig en rechtmatig.
4. Ik ben integer en behandel iedereen met respect.
Ik accepteer geen ongewenst gedrag zoals discriminatie, (seksuele) intimidatie en pesten, niet ten aanzien van mijzelf of anderen. Ik houd mij aan de geldende wetten en regels en misbruik mijn macht of positie niet.”
6.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat het bestreden besluit berust op een discretionaire bevoegdheid van verweerder, hetgeen met zich brengt dat de rechtbank een uit hoofde van die bevoegdheid genomen besluit slechts marginaal kan toetsen. Bij die toetsing dient de rechtbank te beoordelen of de in het rapport van de CHHO neergelegde bevindingen feitelijk correct zijn en een juist beeld geven van de daarin beschreven situatie en of het rapport daarom mede kan dienen als grondslag voor beslissingen van rechtspositionele aard.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur daaronder begrepen.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat de feiten die aan de onderhavige maatregelen ten grondslag zijn gelegd, voldoende zijn komen vast te staan. Het betoog van eiser dat er geen sprake is geweest van het hem verweten gedrag wordt verworpen. Op grond van het rapport van het huishoudelijk onderzoek staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de gedragingen zoals hiervoor onder 2.2 omschreven. Drie van de meldingen van ongewenst gedrag zijn door de diverse (meerdere malen) gehoorde getuigen bevestigd. Hun verklaringen over de incidenten waren consistent en ondubbelzinnig. Hetgeen door eiser hiertegen is aangevoerd kan de rechtbank niet overtuigen. De getuigen a decharge waarop eiser zich beroept zijn, zo volgt uit hun verklaringen, niet de volledige avond in de nabijheid van eiser geweest, zodat verweerder aan hun verklaringen niet het gewicht heeft moeten toedichten dat eiser daaraan toedicht. Verweerder mocht derhalve van de geconstateerde feiten uitgaan. Eiser heeft zijn suggestie niet aannemelijk kunnen maken dat er sprake zou zijn van een strijd tussen het blauwe en groene kader betreffende de opleidingseisen van de maritieme vorming, cumulerend in het willen treffen van maatregelen tegen eiser en waartoe getuigen woorden in de mond zouden zijn gelegd. De rechtbank stelt met verweerder vast dat uit de beschikbare stukken niet is gebleken van aanwijzingen dat sprake zou zijn geweest van een kwade opzet om eiser te beschadigen. Dat de leerling-matrozen om persoonlijke redenen geen aangifte van de incidenten hebben willen doen, staat er niet aan in de weg dat verweerder bevoegd is rechtspositionele maatregelen te nemen.
6.3
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de getroffen maatregelen disproportioneel zijn. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de motivering die verweerder heeft gegeven voor de maatregelen, zoals weergegeven onder 2.2. en 4.2, verweerder in redelijkheid tot de onderhavige maatregelen heeft kunnen komen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzitter, en mr. B. Meijer, lid en
generaal-majoor b.d. M.P. Celie, militair lid, in aanwezigheid van C.A.Y. Morison-Libourel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2015.
griffier voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.