ECLI:NL:RBDHA:2015:3534

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2015
Publicatiedatum
30 maart 2015
Zaaknummer
C-09-452785 - FA RK 13-8184
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling vaderschap en kinderalimentatie: verwekker of donor?

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2015 uitspraak gedaan over de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en de kinderalimentatie. De zaak betreft een verzoek van een vrouw om vast te stellen dat de man de verwekker is van haar minderjarige kind, geboren op [geboortedatum]. De man heeft betwist dat hij de verwekker is en stelt dat hij als spermadonor heeft gefungeerd. De rechtbank heeft eerder een DNA-onderzoek bevolen, waaruit is gebleken dat de man met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van het kind. De vrouw heeft aangevoerd dat zij de man via een internetsite heeft leren kennen en dat zij in april 2010 zwanger van hem is geraakt. De man heeft echter gesteld dat hij als donor heeft gefungeerd en dat er een spermadonorovereenkomst is gesloten. De rechtbank heeft de man in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van zijn stelling dat de handtekening op de donorovereenkomst van de vrouw afkomstig is. De rechtbank heeft de verzoeken met betrekking tot de kinderalimentatie en de kosten van het deskundigenonderzoek aangehouden, in afwachting van het bewijs dat de man moet leveren. De beslissing is pro forma aangehouden tot 15 juni 2015, waarbij de vrouw de gelegenheid krijgt om te reageren op de door de man ingediende bewijsstukken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 13-8184
Zaaknummer: C/09/452785
Datum beschikking: 30 maart 2015

Gerechtelijke vaststelling vaderschap en kinderalimentatie

Beschikking op het op 15 oktober 2013 ingekomen verzoek van:

[de vrouw],

de vrouw,
wonende te[woonplaats],
advocaat: mr. M.N.G.N.H. Brech te ‘s-Gravenhage.
Als belanghebbende worden aangemerkt:

[de man],

de man,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. M.J.A. Nijssen te Leiden,
en

[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats],

de minderjarige,
in rechte vertegenwoordigd door mr. H. Dreesmann-Bruijntjes, advocaat te ’s-Gravenhage, in de hoedanigheid van bijzondere curator.

Procedure

Bij beschikking van 31 maart 2014 van deze rechtbank is ter zake van het vermeende verwekkerschap van de man een DNA-onderzoek bevolen door een deskundige. De behandeling van de zaak is in afwachting van het resultaat van het onderzoek aangehouden.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
- het rapport betreffende vaderschapsonderzoek d.d. 13 mei 2014 van Sanquin Diagnostiek te Amsterdam;
- een brief d.d. 12 september 2014, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- het aanvullend verweerschrift van de man;
- een brief d.d. 3 november 2014, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.
Op 19 januari 2015 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: partijen vergezeld van hun advocaten, alsmede de bijzondere curator. De man heeft ter terechtzitting de originele spermadonorovereenkomst aan de rechtbank, de vrouw en de bijzondere curator ter inzage gegeven.

Verzoek en verweer

Aan de orde zijn nog de verzoeken van de vrouw tot:
  • gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man over voornoemde minderjarige; en
  • vaststelling van kinderalimentatie van € 375,-- per maand, met ingang van 23 september 2013, bij vooruitbetaling te voldoen;
met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
Bij aanvullend verzoek d.d. 30 oktober 2014 heeft de man bij wijze van voorwaardelijk zelfstandig verzoek, voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de man de verwekker is van de minderjarige, verzocht:
  • het verzoek van de vrouw met betrekking tot de kinderalimentatie af te wijzen;
  • de door hem te betalen kinderalimentatie op € 108,47 per maand vast te stellen, zulks met ingang van de datum van het verzoekschrift, dan wel een zodanig bedrag en ingangsdatum als de rechtbank juist acht,
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
De gerechtelijke vaststelling van het vaderschap
Uit onderzoek is gebleken dat de man met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van de minderjarige is.
Thans ligt de vraag voor of de man de verwekker van de minderjarige is of dat hij als donor moet worden beschouwd.
De vrouw stelt in dat verband dat zij de man via een internetsite die gericht is op seks in november 2009 heeft leren kennen en dat zij in april 2010 zwanger van hem is geraakt.
Zij heeft vanaf het begin met de man besproken dat zij een kinderwens had. Volgens de vrouw heeft zij voor het verwezenlijken van deze kinderwens nooit contact met andere mannen gehad. De man heeft na een tijdje aangeboden haar met het verwezenlijken van haar kinderwens te helpen. Daartoe hebben partijen – met uitzondering van een aantal weken in de periode tussen eind 2009 en begin 2010, waarin partijen elkaar niet hebben gezien – meermalen onbeschermde geslachtsgemeenschap gehad. Nadat de vrouw de man vertelde dat zij zwanger was, heeft de man volgens haar het contact verbroken. De vrouw bestrijdt de lezing van de man dat hij zijn sperma heeft opgevangen in een potje en dat zij dat vervolgens door middel van zelfinseminatie heeft ingebracht. Ten aanzien van de door de man in het geding gebrachte spermadonorovereenkomst heeft de vrouw naar voren gebracht dat de man alleen de eerste pagina onder haar aandacht heeft gebracht en dat zij daarop bovenaan haar naam, geboortedatum en –plaats, adres en woonplaats zelf heeft ingevuld onder 1) achter Ontvangster. Zij verklaart voorts dat zij dat onder druk van de man heeft ingevuld op een later tijdstip, namelijk toen zij al ongeveer 20 weken zwanger was.
De geplaatste dagtekening op de laatste pagina inclusief de handtekening is niet van haar afkomstig. Deze handtekening wijkt volgens de vrouw ook af van haar handtekening bijvoorbeeld op haar identiteitsbewijs.
De man handhaaft ten aanzien van het verwekkerschap zijn eerder ingenomen stelling, te weten dat hij als zaaddonor heeft gefungeerd. De man stelt dat partijen elkaar hebben ontmoet via een chatsite en dat zij in november en december 2009 in de woning van de vrouw enkele ontmoetingen met elkaar hebben gehad. Tijdens die ontmoetingen hebben partijen - op één uitzondering na – beschermde geslachtsgemeenschap gehad. In december 2009 heeft de man aangegeven dat hij niet meer verder wilde met de vrouw, waarop de vrouw hem vroeg of hij als donor wilde fungeren. In die periode is zijn eerder verbroken relatie met zijn huidige partner weer verdergegaan. Na enkele weken over het verzoek van de vrouw nagedacht te hebben en zich te hebben verdiept in het fenomeen donorschap, heeft de man zich hiertoe bereid verklaard, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de gemaakte afspraken schriftelijk in een overeenkomst zouden worden vastgelegd. De man stelt dat hij de tekst van de spermadonorovereenkomst zelf - na onderzoek op het internet - heeft opgesteld en dat deze op 10 februari 2010 is getekend. Volgens de man heeft hij uit zijn onderzoek op het internet begrepen dat er een verschil was tussen het zijn van donor en van verwekker en begreep hij daaruit dat hij bij een natuurlijke bevruchting als verwekker zou worden gezien. In periode tussen december 2009 en begin februari 2010 hebben partijen elkaar niet gezien en hebben zij geen geslachtsgemeenschap met elkaar gehad. Na de ondertekening van het contract is hij in de periode tot en met april 2010 ongeveer tien keer bij de vrouw geweest waarbij hij zijn sperma in een beker heeft opgevangen ten behoeve van zelfinseminatie door de vrouw.
In deze periode hebben partijen geen geslachtsgemeenschap met elkaar gehad en de man is niet aanwezig geweest bij de inseminatie. De vrouw heeft hem met een kort e-mailbericht op de hoogte gesteld van haar zwangerschap, waarna zij elkaar niet meer hebben gezien, behoudens 1 of 2 keer een jaar later. De aanleiding tot dat contact was dat de vrouw hem lastig viel via social media.
De man betwist voorts met klem dat de vrouw haar handtekening onder druk heeft gezet en dat hij de handtekening zou hebben vervalst. Hij stelt zich op het standpunt dat de vrouw zelf de donorovereenkomst op de laatste bladzijde heeft ondertekend alsmede de dagtekening en plaats heeft ingevuld. De handtekening komt ook overeen met bijvoorbeeld die op haar rijbewijs. Zo nodig biedt de man bewijs hiervoor aan.
De bijzondere curator heeft desgevraagd verklaard dat zij het moeilijk vindt om aan te geven wat het belang van de minderjarige meebrengt in de ontstane situatie. De vraag is of het in het belang van de minderjarige kan worden geacht dat bij de vaststelling van het verwekkerschap gerechtelijke vaststelling van het vaderschap moet volgen. Volgens haar is het evident dat de man geen vader wil zijn voor de minderjarige.
De rechtbank stelt voorop dat onder de verwekker van een kind in het algemeen niet wordt begrepen de man die als donor zijn sperma ten behoeve van kunstmatige bevruchting heeft afgestaan met het oogmerk van donorschap. Aan een dergelijk biologisch vaderschap is dan ook geen juridisch vaderschap als bedoeld in artikel 1:207 BW verbonden, noch een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 1:394 BW.
Ingevolge artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) draagt de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. Deze hoofdregel brengt met zich dat in onderhavig geval de moeder feiten en omstandigheden moet stellen waaruit kan volgen dat de man de in artikel 1:207 BW (en in onderhavig geval ook de in artikel 1:394 BW) bedoelde verwekker is van het kind in die zin dat hij degene is die samen met de moeder door geslachtsgemeenschap ‘op natuurlijke wijze’ het kind heeft laten ontstaan.
In zijn uitspraak d.d. 26 juni 2009, NJ 2009, 388 overwoog de Hoge Raad als volgt:

Als de man gemotiveerd heeft betwist de verwekker te zijn, zal de moeder dit in beginsel moeten bewijzen, bijvoorbeeld door DNA-onderzoek. Wanneer uit dat onderzoek, zoals hier het geval is, met voldoende zekerheid blijkt dat de man de biologische vader is, moet worden aangenomen dat hij tevens de verwekker van het kind is in de zin van artikel 1:394 BW behoudens door hem te leveren tegenbewijs. Dit brengt mee dat indien de man wiens biologisch vaderschap is aangetoond, gemotiveerd betwist dat hij de verwekker is, stellende dat het biologisch vaderschap zijn grond vindt in het feit dat hij als spermadonor is opgetreden, hij dat in geval van betwisting door de vrouw aannemelijk zal hebben te maken.”
In het licht van deze uitspraak stelt de rechtbank voorop dat, nu vaststaat dat de man de biologische vader is van de minderjarige, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat de man de verwekker is van de minderjarige. De man kan tegen dit vermoeden tegenbewijs leveren, in die zin dat hij aannemelijk dient te maken dat hij de donor is. Een en ander brengt met zich dat de bewijslast (en daarmee het bewijsrisico) van het bestaan van het verwekkerschap van de man op de vrouw blijft rusten. Het door de man te leveren tegenbewijs hoeft derhalve niet te bestaan in het leveren van bewijs van het tegendeel. Slaagt de man in het door hem te leveren tegenbewijs, dan vervalt het bewijsvermoeden dat is ontstaan uit het DNA-onderzoek.
De vraag die derhalve thans dient te worden beantwoord is of de man het bewijsvermoeden dat hij de verwekker is van de minderjarige voldoende heeft ontzenuwd en of hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij is opgetreden als donor. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Voorop wordt gesteld dat als niet weersproken althans onvoldoende weersproken is komen vast te staan dat partijen elkaar hebben leren kennen via een chatsite die is gericht op het hebben van seks. Eveneens staat vast dat partijen vóór de conceptieperiode geslachtsgemeenschap hebben gehad. Volgens de vrouw was dat telkens onbeschermd, volgens de man op één keer na telkens beschermd. Vast staat dat eind december 2009/begin 2010 er een periode van een aantal weken geen fysiek contact is geweest. Partijen hebben echter ieder een andere lezing over hoe de bevruchting daarna tot stand is gekomen. De man heeft hiertoe een betoog gevoerd zoals hiervoor omschreven. Nu de vrouw de stellingen van de man heeft weersproken en de man zijn betoog niet met bewijzen heeft onderbouwd, acht de rechtbank de man vooralsnog niet geslaagd in het door hem te leveren tegenbewijs.
Een en ander is evenwel anders, indien komt vast te staan dat partijen voorafgaande aan de conceptie van de minderjarige een spermadonorovereenkomst hebben gesloten. Nu de vrouw heeft betwist dat zij de hand- en dagtekening op het laatste blad van de overeenkomst heeft gezet, zal de rechtbank de man – conform het door hem gedane bewijsaanbod – in de gelegenheid stellen te bewijzen dat de handtekening en datering op de laatste pagina van de door hem overgelegde spermadonorovereenkomst van de vrouw afkomstig zijn. Indien de man hierin slaagt, is de rechtbank van oordeel dat de man is geslaagd in het door hem te leveren tegenbewijs. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat zij de overeenkomst onder druk heeft getekend. Immers de vrouw heeft deze stelling na betwisting daarvan door de man onvoldoende nader onderbouwd.
Indien mocht blijken dat de handtekening en dagtekening op de laatste pagina van de spermadonorovereenkomst afkomstig zijn van de vrouw, staat tussen partijen op grond van artikel 157 lid 2 Rv vast dat de inhoud van die overeenkomst overeenstemt met de feitelijke gang van zaken omtrent de conceptie van de minderjarige.
Gelet op het voorgaande wordt de man in de gelegenheid gesteld aannemelijk te maken dat de vrouw zelf de laatste bladzijde van de donorovereenkomst heeft gedagtekend en ondertekend.
De kinderalimentatie en kosten van het deskundigenonderzoek
Nu het verzoek met betrekking tot de gerechtelijke vaststelling vaderschap zal worden aangehouden, worden de verzoeken met betrekking tot de betaling van de kosten van het deskundigenonderzoek en de kinderalimentatie eveneens aangehouden.

Beslissing

De rechtbank:
*
laat de man toe het bewijs te leveren van zijn stelling dat de hand- en dagtekening op de laatste bladzijde van de donorovereenkomst van de vrouw afkomstig zijn;

houdt iedere verdere beslissing aan tot 15 juni 2015 pro forma;

bepaalt de termijn voor het overleggen van bewijsstukken op
uiterlijk twee weken vóór voormelde pro forma datum;
bepaalt dat de vrouw
tot aan de pro forma datummag reageren op de door de man eventueel ingediende bewijsstukken;
*
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de
gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, de kosten van het DNA-onderzoek en eventuele andere deskundigenonderzoeken en de kinderalimentatieaan.
Partijen kiezen mediator uit lijst raad voor de rechtsbijstand
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M.A. Keulen, J.M. Vink en J. Brandt, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. J.H. van Berkel als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2015.