Uitspraak
Rechtbank den haag
Elektronische Sigaretten Bond Nederland, statutair gevestigd te Roermond, kantoorhoudende te Leiden,
Easy Vapes Holding B.V., statutair gevestigd en kantoorhoudende te Dordrecht,
Roqz Vaping Supplies B.V., statutair gevestigd te Breda, kantoorhoudende te Dongen,
Elevenly B.V., statutair gevestigd en kantoorhoudende te Veghel,
1.De feiten
2.Het geschil
3.De beoordeling van het geschil
onmiskenbareonverbindendheid, maar zij zien daarbij voorbij aan het bijzondere karakter van de onderhavige (spoed)procedure.
”De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 20 mei 2016 aan deze richtlijn te voldoen.”Het staat de nationale wetgever van lidstaten in beginsel vrij om tot genoemde datum maatregelen te nemen, ook op het gebied waarop de Richtlijn voorschriften vaststelt, met uitzondering van maatregelen die de verwezenlijking van het door de betrokken richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar zouden brengen. Een en ander wordt door beide partijen onderkend.
”De lidstaten passen die bepalingen toe met ingang van 20 mei 2016”.Hetgeen Esigbond c.s. daartoe hebben aangevoerd, heeft de voorzieningenrechter echter onvoldoende overtuigd. Esigbond c.s. verwijzen onder meer naar de gebruikte bewoordingen, maar laten daarbij het vervolg van deze zinsnede, te weten “
onverminderd artikel 7, lid 14, artikel 10, lid 1, onder e), artikel 15, lid 13, en artikel 16, lid 3.”,onbesproken. Gelet op dit vervolg lijkt het eerste deel van de zin niet te zijn opgenomen om te benadrukken dat de maatregelen niet vóór 20 mei 2016 mogen worden toegepast. Hiermee lijkt veeleer aandacht te worden gevraagd voor het feit dat er voor een aantal eisen specifieke data en vrijstellingen gelden ná 20 mei 2016. Esigbond c.s. hebben ter onderbouwing van hun standpunt verder verwezen naar Richtlijn 2001/37/EG. In die richtlijn is ook een overgangsperiode gehanteerd en zijn de redenen daarvoor toegelicht, zijnde (onder meer) “met het oog op de noodzakelijke wijzigingen van de productie en om voorraden, met name van andere producten dan sigaretten, weg te werken” (overweging 18 van de considerans). Dit systeem is niet verlaten in de (nieuwe) Richtlijn, hetgeen ook logisch is gelet op de vergaande mate waarin in de rechten van ondernemingen en consumenten wordt ingegrepen, aldus de Esigbond c.s. Dat laatste kan echter niet zonder meer worden gevolgd. Indien er ook thans weer gegronde redenen zouden zijn om een overgangstermijn te hanteren, had het naar voorshands oordeel meer voor de hand gelegen hier wederom expliciet in de considerans aandacht aan te besteden dan om dit geheel onvermeld te laten. Verder valt niet in te zien waarom uit de intrekking van de Richtlijn 2001/37/EG per 20 mei 2016 en de aansluiting bij de datum van 20 mei 2016 voor wat betreft de maatregelen van monitoring en toepassing zou kunnen worden afgeleid dat de maatregelen van het Warenwetbesluit niet reeds vóór 20 mei 2016 zouden kunnen worden toegepast.
.Ook na inwerkingtreding van de Richtlijn kunnen derhalve nog verschillen bestaan. Al het vorenstaande leidt ertoe dat niet kan worden geconcludeerd dat in het Warenwetbesluit maatregelen worden getroffen, die de verwezenlijking van het door de Richtlijn voorgeschreven resultaat – onmiskenbaar – ernstig in gevaar zouden brengen.
in de wet, waarbij heeft te gelden dat een dergelijke wettelijke basis onder meer voldoende precies en voorzienbaar moet zijn. De Esigbond c.s. hebben een aantal in het Warenwetbesluit opgenomen eisen genoemd, die volgens hen niet voldoende precies zijn omschreven. Voor zover de Esigbond c.s. hebben betoogd dat er nog veel meer onduidelijk is en dat hun opsomming lang niet uitputtend is, wordt daaraan voorbij gegaan, nu het op de weg van de Esigbond c.s. ligt om hun standpunt voldoende nader te concretiseren. De Esigbond c.s. hebben nader toegelicht vragen te hebben over de grootte van waarschuwingsteksten en waar deze moeten worden geplaatst, over bij welke onderdelen bijsluiters moeten worden gevoegd, over de wijze waarop bepaalde doses moeten worden gemeten en over hoe een bepaald volume moet worden gemeten; bruto (het totale volume) of netto (het volume na limitering door een beveiliging). Vastgesteld moet worden dat de Staat deze vragen ter zitting niet naar genoegen heeft kunnen beantwoorden. Dit brengt echter nog niet met zich dat het Warenwetbesluit als zodanig onduidelijk moet worden aangemerkt dat het oordeel gerechtvaardigd is dat een wettelijke basis als bedoeld in artikel 1 EP EVRM ontbreekt. De Staat heeft met juistheid aangevoerd dat het bij nieuwe wetgeving niet ongebruikelijk is dat bepaalde vereisten niet tot in detail zijn uitgewerkt en dat de praktijk moet uitwijzen hoe hiermee moet worden omgegaan, waarbij hij ook heeft verwezen naar de bestuursrechtelijke rechtsbeschermingsprocedure die in dat kader kan worden doorlopen. Voorts heeft de Staat ter zitting, naar aanleiding van de laatste onduidelijkheid die door de Esigbond het meest is benadrukt, opgemerkt dat de voorschriften moeten worden bezien in het licht van de doelstelling van het Warenwetbesluit, hetgeen betekent dat een kind niet meer dan 2 mm vloeistof binnen mag krijgen. Overigens heeft de Staat verklaard dat er nog overleg hierover gaande is, zowel met de markt als met de toezichthouder en heeft hij toegezegd dat er nog een nadere verduidelijking op de genoemde punten zal volgen. Al het vorenstaande in aanmerking nemende, is geen sprake van zodanige onduidelijkheden in het Warenwetbesluit dat het daardoor – onmiskenbaar – niet kan worden aangemerkt als wetgeving in de zin van artikel 1 EP EVRM.