ECLI:NL:RBDHA:2015:3450

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2015
Publicatiedatum
27 maart 2015
Zaaknummer
AWB-15_4761uvv +AWB-15_4760u
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Oeigoerse vrouw en risico bij terugkeer naar China

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2015 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Oeigoerse vrouw met de Chinese nationaliteit. Eiseres had op 29 augustus 2014 asiel aangevraagd in Zweden en was op 10 november 2014 naar Nederland gekomen. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had haar aanvraag afgewezen, met als argument dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer naar China een reëel risico liep op vervolging. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom eiseres niet in de negatieve belangstelling van de Chinese autoriteiten zou staan, vooral gezien haar etniciteit en de omstandigheden rondom haar asielaanvraag. De voorzieningenrechter wees op eerdere uitspraken en informatie van de AIVD die de zorgen over Oeigoeren in Nederland bevestigden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere afwijzing van de asielaanvraag niet standhield. Eiseres kreeg recht op een proceskostenvergoeding van € 980,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB/ROE 15/4761 (verzoek voorlopige voorziening) en
AWB/ROE 15/4760 (bodemzaak)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 maart 2015 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] eiseres

(gemachtigde: mr. Th.H. Meeuwis),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Post).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder geweigerd eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) te verlenen. Tevens is niet een verblijfsvergunning regulier verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en is geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Eiseres, volgens haar verklaring geboren op [geboortedatum]1953 en in het bezit van de Chinese nationaliteit en de Oeigoerse etniciteit, heeft op 29 augustus 2014 in Zweden asiel aangevraagd. Ingevolge de Verordening (EU) Nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (Dublin III Verordening) is eiseres door de Zweedse autoriteiten aan Nederland overgedragen. Op 10 november 2014 heeft eiseres hier te lande een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel.
3. Ter onderbouwing van haar aanvraag voert eiseres – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aan. In juni 2014 besloot eiseres naar Nederland te gaan om de aldaar woonachtige dochter te bezoeken. Ene [naam], een medewerker van de Chinese inlichtingendienst, kwam ter ore dat eiseres plannen had om naar Nederland te reizen. Hij bood eiseres aan om haar te helpen bij het verkrijgen van het daarvoor benodigde visum. Hoewel eiseres al vaker een visum had aangevraagd en dus eigenlijk geen hulp nodig had bij de aanvraag, is zij toch op dit aanbod ingegaan. Dit aanbod bleek echter niet zonder voorwaarden. Van eiseres werd verwacht dat zij informatie zou verzamelen over Oeigoeren in het buitenland. Eiseres kreeg om die reden voordat zij naar Nederland reisde van [naam] een mobiele telefoon, waarop ze te zijner tijd gebeld zou worden door de Chinese autoriteiten. Op dat moment heeft eiseres niet durven zeggen dat ze niet bereid was om informatie te verzamelen over Oeigoeren in het buitenland. De telefoon heeft zij uiteindelijk weggegooid. Eiseres is na haar inreis in Nederland doorgereisd naar haar twee dochters in Zweden. Laatstgenoemde dochters heeft zij verteld over wat haar is overkomen. Zij hebben eiseres daarop geadviseerd om asiel te vragen. Inmiddels heeft eiseres van haar broer gehoord dat haar huis in China is verzegeld en dat haar pensioen is stopgezet.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Verweerder heeft de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres beoordeeld op de wijze omschreven in het recentelijk (bij besluit van 1 januari 2015; WBV 2014/36) gewijzigde onderdeel C1/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Verweerder vindt de relevante elementen uit het asielrelaas van eiseres
  • dat zij is geboren op [geboortedatum]1953 in de plaats [geboorteplaats]te China, dat ze de Chinese nationaliteit heeft, behoort tot de Oeigoerse bevolkingsgroep en moslim is;
  • dat zij weduwe is;
  • dat zij drie dochters heeft, van wie één in Nederland woont en twee in Zweden wonen;
  • dat eiseres twee keer eerder in Zweden is geweest en één keer eerder in Nederland;
  • dat zij stelt dat zij thuis werd gecontroleerd door de Chinese autoriteiten en dat deze informatie wilden over haar kinderen, over mensen niet afkomstig uit de buurt en of er mensen van buiten de stad bij haar zijn geweest;
  • dat zij stelt dat ene [naam] een visum voor haar heeft geregeld voor Nederland, geldig voor 90 dagen in de periode van 17 juli 2014 tot 17 juli 2015;
  • dat zij van [naam] de opdracht kreeg om informatie te verzamelen over Oeigoeren in het buitenland en dat zij om die reden een telefoon kreeg waarop zij door de Chinese autoriteiten gebeld zou worden;
  • dat zij op 21 juli 2014 is vertrokken uit China, op 23 juli 2014 Nederland is ingereisd op basis van voormeld visum en dat zij na een week is vertrokken vanuit Nederland naar Zweden, alwaar zij op 29 augustus 2014 asiel heeft aangevraagd en daarop door de Zweedse autoriteiten een claim is gelegd op Nederland om de aanvraag over te nemen.
5. Verweerder gelooft de verklaringen van eiseres over haar identiteit, nationaliteit, etniciteit en geloofsovertuiging. Tevens gelooft verweerder dat zij een dochter heeft in Nederland en twee dochters in Zweden en dat zij eerder in Nederland en Zweden is geweest om die dochters te bezoeken. Dat zij na inreis in Nederland op 23 juli 2014 naar Zweden is vertrokken en daar op 29 augustus 2014 asiel heeft gevraagd, beschouwt verweerder eveneens als een vaststaand feit. Ook wordt eiseres gevolgd in haar verklaringen over de controles die de Chinese autoriteiten bij haar thuis hebben uitgevoerd. Verweerder stelt zich echter kort samengevat op het standpunt dat de bewering van eiseres dat zij van [naam] de opdracht kreeg om informatie te verzamelen over Oeigoeren in het buitenland ongeloofwaardig is. Hij heeft daarom de gevraagde asielvergunning geweigerd.
6. Eiseres kan zich niet verenigen met het geloofwaardigheidsstandpunt van verweerder. Zij stelt hier tegenover dat zij in de visie van de Chinese autoriteiten bij uitstek geschikt was voor spionage-activiteiten. Zij is immers een alleenstaande vrouw van oudere leeftijd en moeder van kinderen in Nederland en Zweden, die zij al meerdere malen heeft bezocht. Zij zou dus geen argwaan wekken bij Oeigoeren in het buitenland. Daarbij komt dat geconcludeerd kan worden dat het de Chinese autoriteiten inmiddels wel duidelijk is dat eiseres de gevraagde tegenprestatie niet heeft geleverd, nu haar huis in [geboorteplaats]is verzegeld en de betaling van haar pensioen vanaf januari 2015 is stopgezet.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 (voor zover thans van belang) kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan:
1. doodstraf of executie;
2. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict;
8. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken.
9. Met de invoering van het gewijzigde onderdeel C1/3.3 van de Vc 2000 per 1 januari 2015 is de toets van de positieve overtuigingskracht, zoals verweerder die voorheen hanteerde, komen te vervallen. Met de nieuwe werkwijze beoogt verweerder vooruit te lopen op de implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (Procedurerichtlijn), in de nationale wet- en regelgeving. Dit roept de vraag op hoe de rechter thans de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas door verweerder dient te toetsen. De voorzieningenrechter ziet in dit verband aanleiding aan te sluiten bij de wijze van toetsen zoals deze voorheen plaatsvond in zaken waarbij de toets van de positieve overtuigingskracht niet speelde. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) kwam in een dergelijk geval verweerder beoordelingsruimte toe bij het beoordelen van de geloofwaardigheid van het asielrelaas, waardoor de rechter deze beoordeling terughoudend diende te toetsen. De reden hiervoor was gelegen in de omstandigheid dat verweerder zijn beoordeling verricht op basis van uitvoerige gehoren en van vergelijking van het asielrelaas met al datgene, wat hij over de situatie in het land van herkomst weet uit ambtsberichten en andere objectieve bronnen en wat hij eerder heeft onderzocht en overwogen naar aanleiding van de gehoren van andere vreemdelingen in een vergelijkbare situatie. Dit overzicht zou verweerder in staat moeten stellen zijn beoordeling vergelijkenderwijs en aldus geobjectiveerd te verrichten. De voorzieningenrechter ziet in de nieuwe werkwijze van verweerder geen aanleiding om het bovenstaande uitgangspunt thans als achterhaald, dan wel anderszins onjuist te beschouwen. Nu de implementatietermijn van de Procedurerichtlijn pas op 20 juli 2015 verstrijkt, wordt er evenmin reden gezien thans reeds over te gaan tot de wijze van toetsen zoals die wordt voorgeschreven door artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn. De voorzieningenrechter zal dan ook de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas door verweerder terughoudend toetsen.
10. De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling voorop dat in het kader van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, nadat de relevante elementen van het asielrelaas zijn vastgesteld, de geloofwaardigheid van die elementen wordt beoordeeld. Vervolgens worden de relevante elementen die als geloofwaardig worden aangenomen en de elementen die als ongeloofwaardig worden aangemerkt, niet enkel los van elkaar, maar ook in onderlinge samenhang gewogen. De voorzieningenrechter wijst hierbij op paragraaf C1/3.3 van het WBV 2014/36 en de door verweerder gehanteerde werkinstructie bij de nieuwe integrale geloofwaardigheidstoets (werkinstructie 2014/10). In deze werkinstructie wordt uitgewerkt op welke wijze in de praktijk tot een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling wordt gekomen. Het is van belang om de geloofwaardigheid per element te beoordelen.
11. Dat wil zeggen dat per relevant element bekeken moet worden welke omstandigheden op de geloofwaardigheid van dat relevante element van invloed zijn. De geloofwaardigheidsbeoordeling moet objectief, gestructureerd en transparant worden uitgevoerd. Dat betekent onder andere dat gebruik gemaakt moet worden van objectiveerbare bronnen en kenbaar gemotiveerd moet worden waarbij inzicht gegeven wordt in de weging. Ook moet rekening worden gehouden met de persoon van de vreemdeling en diens achtergrond. Indien de vreemdeling een relevant element niet of onvoldoende kan onderbouwen met documenten of ander objectief bewijsmateriaal, zal aan de hand van in de instructie beschreven geloofwaardigheidsindicatoren moeten worden getracht tot het oordeel geloofwaardig of ongeloofwaardig te komen.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig is.
13. Gelet op de pro-Oeigoerse houding die eiseres heeft, acht verweerder het niet geloofwaardig dat juist zij door de Chinese autoriteiten gevraagd zou worden om informatie te verschaffen over personen van haar eigen bevolkingsgroep. Zij zou immers geen betrouwbare informant zijn. Hierbij komt dat eiseres al eerder was gevraagd om mensen in de gaten te houden en informatie door te spelen en zij toen heeft geweigerd aan dat verzoek gehoor te geven. Niet valt in te zien, aldus verweerder, dat de Chinese autoriteiten nogmaals een dergelijk verzoek zouden doen aan eiseres. Verder werpt verweerder eiseres in dit verband tegen dat zij haar relaas niet heeft onderbouwd met documenten of andere objectieve gegevens, zoals de telefoon die zij zou hebben gekregen.
14. Voorts betoogt verweerder dat eiseres vaag, wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard over de opdracht die zij zou hebben gekregen van de Chinese autoriteiten. In eerste instantie heeft eiseres desgevraagd verklaard tijdens het nader gehoor dat zij informatie zou moeten doorspelen over belangrijke personen en over in Nederland demonstrerende Oeigoeren. Later tijdens dat gehoor heeft eiseres echter verklaard dat zij niet wist welke informatie zij moest doorspelen.
15. Ook heeft eiseres in de visie van verweerder wisselend en tegenstrijdig verklaard over de aanleiding van haar vertrek uit China. Aanvankelijk verklaarde eiseres dat zij gedwongen werd om haar land te verlaten. Later heeft zij echter verklaard dat de reden van vertrek was dat zij haar kinderen wilde zien en dat haar dochter in Nederland haar had uitgenodigd voor een bezoek.
16. Verder heeft verweerder vraagtekens geplaatst bij de verklaringen van eiseres over [naam] en over het tijdstip waarop zij te horen kreeg dat zij voor het visum een tegenprestatie moest leveren. Zo weet eiseres niet de volledige naam van [naam], terwijl zij heeft verklaard dat deze persoon haar meerdere malen heeft bezocht en dat zij persoonlijke gesprekken hebben gevoerd. Daarnaast heeft eiseres volgens verweerder wisselend en tegenstrijdig verklaard over het tijdstip waarop zij te horen kreeg dat ze in ruil voor het visum mensen in de gaten zou moeten gaan houden. Tijdens het eerste gehoor heeft eiseres hieromtrent verklaard dat haar al in 2013 het aanbod was gedaan om voor haar een visum te regelen in ruil voor spionageactiviteiten. Tijdens het nader gehoor heeft zij echter verklaard dat zij pas op het moment dat zij aankwam in Beijing om van daaruit door te reizen naar Nederland te horen zou hebben gekregen dat zij een tegenprestatie zou moeten leveren.
17. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht niet voldoende is om te kunnen oordelen dat verweerder niet in redelijkheid het hiervoor uiteengezette standpunt heeft kunnen innemen dat het asielrelaas ongeloofwaardig is. Eiseres heeft noch in de zienswijze, noch in de gronden van beroep, noch ter zitting weerlegd dat sprake is van vage, wisselende en tegenstrijdige verklaringen. Hierbij acht de voorzieningenrechter mede redengevend dat zij geen objectieve gegevens heeft verstrekt die haar relaas zouden kunnen ondersteunen.
18. Nu verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat de verklaringen van eiseres over de spionage-opdracht door de Chinese autoriteiten niet geloofwaardig zijn, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres op grond van die gebeurtenissen niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning.
19. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat verweerder haar, op grond van het feit dat zij tot de bevolkingsgroep van de Oeigoeren behoort, een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 had moeten verlenen. Nu eiseres als Oeigoer in het buitenland een asielverzoek heeft ingediend, loopt zij om die reden al risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dat moet voor verweerder aanleiding zijn om haar het gevraagde verblijfsdocument te verlenen. In dit verband heeft zij gewezen op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2014 (nr. 201402639/1/V2) waarin is overwogen dat uit een jaarverslag van de AIVD blijkt dat de Chinese autoriteiten in vergaande mate geïnteresseerd zijn in en kennis hebben van activiteiten van Oeigoeren in Nederland. Tevens heeft eiseres gewezen op een gezamenlijk rapport van Amnesty International en VluchtelingenWerk Nederland van april 2013 over risico’s voor Oeigoeren bij gedwongen terugkeer naar China. Verder heeft eiseres naar voren gebracht bekend te zijn met een brief van de Zweedse ambassade van 22 juni 2012 waarin onder andere wordt vermeld dat ook een ‘gewone’ Oeigoer automatisch een politieke vijand is van China en de Communistische Partij op het moment dat deze China ontvlucht. Tevens is gewezen op het feit dat Zweden Oeigoeren niet gedwongen uitzet naar China en dat Nederland op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel om die reden Oeigoeren ook een verblijfsvergunning moet verlenen. Bij de gronden van beroep heeft eiseres tot slot een document overgelegd van Laurence Verkooyen van VluchtelingenWerk Nederland van 20 februari 2015 (kenmerk Chi150220lv).
20. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de enkele omstandigheid dat eiseres niet aan een demonstratie heeft meegedaan maar wél asiel heeft gevraagd, niet met zich brengt dat er een situatie is ontstaan waaruit zou blijken dat eiseres in de negatieve belangstelling van de Chinese autoriteiten staat. Dat de Oeigoerse gemeenschap als zodanig in de aandacht staat van de Chinese autoriteiten, is verweerder bekend. Eiseres heeft echter meerdere malen China op legale wijze verlaten om haar dochters in Europa te bezoeken. Gesteld noch gebleken is dat zij bij terugkeer naar China na die bezoeken problemen heeft ondervonden. In de visie van verweerder heeft eiseres niet aangetoond waarom zij nu wel problemen zal ondervinden bij terugkeer naar China. De omstandigheid dat het visum waarop zij naar Nederland is gereisd, is ingetrokken, acht verweerder, zo is ter zitting naar voren gebracht, ook onvoldoende.
21. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze door verweerder in het bestreden besluit en ter zitting gegeven motivering niet volstaat. Verweerder is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende ingegaan op het standpunt van eiseres dat haar huidige situatie wezenlijk anders is dan de vroegere situatie waarin zij met een geldig visum naar haar dochters in Europa is gereisd en vervolgens binnen de geldigheidsperiode van het betreffende visum naar China is teruggekeerd en bij terugkeer geen problemen heeft ondervonden. Er is thans immers sprake van een asielaanvraag door eiseres die ertoe heeft geleid dat het eerder aan haar afgegeven visum op 8 november 2014 is ingetrokken. Dat eiseres eerder geen problemen bij terugkeer naar China heeft ondervonden, maakt daarom niet op voorhand dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt waarom zij nu ineens wel problemen zal ondervinden bij terugkeer naar China. In dit verband acht de voorzieningenrechter ook van belang dat in de zaak die heeft geleid tot de meergenoemde Afdelingsuitspraak van 24 december 2014 door de Afdeling vragen zijn gesteld aan de AIVD over de bekendheid van een asielaanvraag van een Oeigoer bij de Chinese autoriteiten en over het risico bij terugkeer op grond van de enkele asielaanvraag. Hoe die vragen zijn beantwoord, is geheim. Voorts blijkt uit de uitspraak van 24 december 2014, hetgeen ook door verweerders gemachtigde ter zitting is bevestigd, dat verweerder niet over informatie beschikt over de behandeling door de Chinese autoriteiten van uit Nederland of omringende landen teruggekeerde Oeigoeren. Tevens hecht de voorzieningenrechter waarde aan de informatie uit het jaarverslag van de AIVD over 2011 van april 2012. Hieruit volgt dat de Chinese autoriteiten in vergaande mate geïnteresseerd zijn in en kennis hebben van activiteiten van Oeigoeren in Nederland. Op pagina 23 van dat verslag staat vermeld dat China probeert te infiltreren in Oeigoerse verenigingen in Nederland en op detailniveau op de hoogte is van het wel en wee binnen de organisaties. Het doel is grip en controle te krijgen en te houden op deze gemeenschap en te voorkomen dat de Oeigoerse gemeenschap zich effectief organiseert. Gegeven het voorgaande, kan verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet volstaan met het argument dat niet aannemelijk is dat eiseres enkel door het indienen van een asielaanvraag (en de daarop gevolgde intrekking van het visum) in de negatieve belangstelling is komen te staan van de Chinese autoriteiten en daarom te vrezen heeft bij terugkeer naar China.
22. Nu verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar China een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, is het beroep gegrond. De overige beroepsgronden of argumenten behoeven geen verdere bespreking. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op de aanvraag van eiseres. De voorzieningenrechter ziet gelet op de aard en omvang van het gebrek geen mogelijkheden voor finale geschilbeslechting, bijvoorbeeld door toepassing van de bestuurlijke lus. Zij zal daarom volstaan met een vernietiging. Nu het beroep reeds gegrond wordt verklaard en eiseres door de vernietiging van het bestreden besluit opnieuw rechtmatig verblijf krijgt, als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
23. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, dient verweerder de proceskostenvergoeding te betalen aan de rechtsbijstandverlener van eiser.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980,-, te betalen aan de rechtsbijstandverlener van eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.A.M. Bocken, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2015.
w.g. W.A.M. Bocken,
griffier
w.g. M.A.H. Span-Henkens,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarmee is beslist op het beroep binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voor zover bij deze uitspraak is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening staat daartegen geen rechtsmiddel open.