ECLI:NL:RBDHA:2015:3432

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
09-819256-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van sieraden door bejaardenverzorgster in de regio Capelle aan den IJssel en Nieuwerkerk aan den IJssel

Op 5 februari 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een bejaardenverzorgster, die beschuldigd werd van het stelen van sieraden van haar cliënten. De verdachte, geboren in 1984, werd ervan beschuldigd in de periode van maart 2014 tot september 2014 meerdere diefstallen te hebben gepleegd in de regio's Capelle aan den IJssel en Nieuwerkerk aan den IJssel. Tijdens de zitting op 22 januari 2015 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd voor zeven van de acht ten laste gelegde feiten. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 180 uren.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal, meermalen gepleegd, en sprak haar vrij van het vierde feit. De rechtbank vond dat de verdachte misbruik had gemaakt van het vertrouwen van haar cliënten, die kwetsbaar waren, en dat haar daden niet alleen financiële schade hadden veroorzaakt, maar ook emotionele schade voor de slachtoffers. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 2] en [slachtoffer 7]. De rechtbank hield rekening met de verslavingsproblematiek van de verdachte en de noodzaak voor behandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/819256-14 en 09/137731-14 (tul)
Datum uitspraak: 5 februari 2015
Tegenspraak
(Promis vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats],
adres: [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 januari 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. de Jonge en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. O.P. Kuit, advocaat te Waddinxveen, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 12 september 2014 te Capelle aan den IJssel met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen sieraden, waaronder armbanden en kettingen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
zij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 juli 2014 tot en met 18 augustus 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen sieraden, waaronder een of meerdere armband(en) en/of ketting(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3.
zij op of omstreeks 07 juni 2014 te Capelle aan den IJssel met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gouden ketting, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4.
zij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 augustus 2014 tot en met 18 september 2014 te Capelle aan den IJssel met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen sieraden, waaronder een of meerdere ring(en) en/of ketting(en) en/of een armband, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
5.
zij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 augustus 2014 tot en met 20 september 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (trouw)ring en/of een ring ingelegd met diamanten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
6.
zij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 mei 2014 tot en met 17 september 2014 te Krimpen aan den IJssel met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gouden broche en/of (een ketting met) bedeltjes, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
7.
zij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2014 tot en met 02 mei 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen sieraden, waaronder een of meerdere ketting(en) en/of ring(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
8.
zij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 06 juni 2014 tot en met 06 september 2014 te Krimpen aan den IJssel met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen sieraden, waaronder een armband en/of ketting en/of ring, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 8], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdenking luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte tijdens haar werk als bejaardenverzorgster bij acht van haar cliënten sieraden heeft gestolen. Ten aanzien van zeven diefstallen heeft verdachte ter terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 tot en met 8 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de onder 1, 2, 3 en 5 tot en met 8 ten laste gelegde feiten aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan vrijgesproken dient te worden.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Vrijspraak van feit 4
Verdachte wordt verweten dat zij in of omstreeks de periode van 27 augustus tot en met 18 september 2014 sieraden heeft gestolen bij mevrouw [slachtoffer 4]. Uit het overzicht dat de werkgever van verdachte aan de politie heeft verstrekt, blijkt dat verdachte op 20 juli, 16 en 22 augustus 2014 bij mevrouw [slachtoffer 4] heeft gewerkt. [2]
Ook als ervan wordt uitgegaan dat verdachte sieraden heeft gestolen tijdens haar laatste bezoek aan aangeefster, dan nog kan dit niet tot bewezenverklaring leiden. Naar het oordeel van de rechtbank omvat het begrip “omstreeks” niet een periode van tenminste 5 dagen voorafgaand aan het begin van de ten laste gelegde periode. Daarom dient verdachte te worden vrijgesproken van dit feit.
Met betrekking tot de feiten 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 8
Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend, nu zij nadien niet anders heeft verklaard en haar raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank ten aanzien van deze feiten overeenkomstig artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, te weten:
feit 1
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1], p. 91 en 92;
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 22 januari 2015.
feit 2
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 1] namens [slachtoffer 2], p. 155 t/m 157, met bijlage (p. 162);
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 22 januari 2015.
feit 3
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 2] namens [slachtoffer 3], p. 187 t/m 189;
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 22 januari 2015.
feit 5
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5], p. 197 en 198;
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 22 januari 2015.
feit 6
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 3] namens [slachtoffer 6], p. 201 t/m 203;
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 22 januari 2015.
feit 7
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 147;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 210;
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 22 januari 2015.
feit 8
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 148;
- het schriftelijk bescheid, p. 135, als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen, p. 126;
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 22 januari 2015.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
zij op 12 september 2014 te Capelle aan den IJssel met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen sieraden, waaronder armbanden en kettingen, toebehorende aan [slachtoffer 1];
2.
zij op tijdstippen in de periode van 18 juli 2014 tot en met 18 augustus 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen sieraden, waaronder armbanden en kettingen, toebehorende aan [slachtoffer 2];
3.
zij op 07 juni 2014 te Capelle aan den IJssel met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gouden ketting, toebehorende aan [slachtoffer 3];
5.
zij op één tijdstip in de periode van 30 augustus 2014 tot en met 20 september 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (trouw)ring en een ring ingelegd met diamanten, toebehorende aan [slachtoffer 5];
6.
zij op tijdstippen in de periode van 29 mei 2014 tot en met 17 september 2014 te Krimpen aan den IJssel met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gouden broche en (een ketting met) bedeltjes, toebehorende aan [slachtoffer 6];
7.
zij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2014 tot en met 02 mei 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen ringen, toebehorende aan [slachtoffer 7];
8.
zij op tijdstippen in de periode van 06 juni 2014 tot en met 06 september 2014 te Krimpen aan den IJssel met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een armband, toebehorende aan [slachtoffer 8].

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
diefstal, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het haar bij onder 1 tot en met 8 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting en daarnaast een taakstraf voor de duur van 180 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit aan verdachte een straf op te leggen, gelijk aan de eis van de officier van justitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft tijdens haar werk in de thuiszorg in de woningen van ouderen die zij verzorgde en die haar vertrouwden, een grote hoeveelheid sieraden gestolen. Daarmee heeft verdachte niet alleen misbruik gemaakt van die vertrouwensrelatie, maar ook van haar positie ten opzichte van kwetsbare en afhankelijke mensen. Bovendien heeft zij het noodzakelijke vertrouwen van cliënten en hun familieleden in haar collega’s in de thuiszorg zeer geschaad. Ook heeft zij ervan blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Naast het veroorzaken van financiële schade, betrof het in dit geval vaak sieraden die voor de slachtoffers een grote emotionele waarde hadden zodat dit verlies voor hen extra zwaar is geweest. Verdachte heeft voor dit alles geen oog gehad. Haar ging het er slechts om haar cocaïneverslaving te bekostigen.
Uit haar strafblad van 23 december 2014 blijkt dat verdachte vaker voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Een aantal van de thans bewezenverklaarde feiten zijn zelfs gepleegd in de proeftijd die bij de laatste veroordeling was opgelegd. Verdachte heeft hier niet van geleerd, want het heeft haar er niet van weerhouden om zich wederom schuldig te maken aan strafbare feiten.
Het is positief dat verdachte, toen zij door de politie werd aangehouden, openheid van zaken heeft gegeven. Daarmee heeft zij blijk gegeven verantwoordelijkheid te willen nemen voor de (gevolgen van de) door haar gepleegde strafbare feiten. Voorts heeft verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting meerdere malen - en naar het oordeel van de rechtbank oprecht - verklaard dat zij veel spijt heeft van haar strafbare handelen. Ook weegt in haar voordeel mee dat zij inmiddels abstinent is van cocaïne en zich ervoor inzet dit te blijven.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Palier van 10 november 2014. In dit rapport is het recidiverisico als gemiddeld ingeschat en wordt oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf geadviseerd, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting. Hierbij verzoekt de reclassering de mogelijkheid te bieden dat verdachte, indien noodzakelijk, voor de duur van maximaal zeven weken klinisch kan worden opgenomen (een zogenoemde crisisopname).
Alles afwegende kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan na te melden, deels voorwaardelijke gevangenisstraf. De ernst van de gepleegde feiten en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden komen onvoldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf. Alles afwegend acht de rechtbank een iets hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf gekoppeld aan de maximaal mogelijke taakstraf passend en geboden. De rechtbank zal hierbij de adviezen met betrekking tot de op te leggen bijzondere voorwaarden overnemen, omdat de rechtbank het van belang vindt dat verdachte zich verplicht zal laten behandelen bij de Brijder verslavingszorg of een soortgelijke inrichting. De rechtbank zal het advies voor wat betreft de crisisopname niet volgen, aangezien er op dit moment bij verdachte geen crisissituatie is die een klinische opname rechtvaardigt en de rechtbank niet op een eventuele toekomstige crisissituatie kan vooruitlopen. Indien noodzakelijk kan daartoe op een ander moment een vordering ex artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht bij de rechtbank worden ingediend.
Verdachte kan ook kiezen voor een vrijwillige crisisopname. Bovendien kan verdachte hierover met de reclassering afspraken maken. Om verdachte de noodzakelijke hulp en steun te bieden, zal de rechtbank verder bepalen dat verdachte zich moet melden bij GGZ Reclassering Palier die toezicht zal houden en verdachte zal begeleiden.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1
De vorderingen
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 7] hebben zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, respectievelijk groot € 27.159,00 en € 950,00, beiden te vermeerderen met de wettelijke rente. [slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 0,00.
7.2
[slachtoffer 2]
7.2.1
De conclusie van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 15.014,00. Ten aanzien van de post ‘eurogeld’ (€ 100,00) heeft de officier van justitie geconcludeerd tot afwijzing.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard dient te worden, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘sieraden’, de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De waarde van de weggenomen sieraden, die blijkens het als bijlage 2 bij de vordering gevoegde ‘overzicht inhoud sieradendoos’ in totaal
€ 31.830,- zou bedragen, is immers niet met facturen, taxaties of andere stukken onderbouwd en het zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen dit gedeelte van de vordering alsnog te onderbouwen. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘eurogeld’ ter hoogte van € 100,-, de vordering afwijzen, aangezien niet is bewezenverklaard (en evenmin was tenlastegelegd) dat verdachte dit geld zou hebben weggenomen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘sieradendoosje’ ter hoogte van € 14,- , is door de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 2 bewezenverklaarde diefstal.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘immateriële schade’ ter hoogte van € 291,50 is naar billijkheid toewijsbaar, nu door de verdachte de omvang daarvan niet is betwist en het verlies van een grote hoeveelheid sieraden met emotionele waarde zonder meer de toekenning van smartengeld rechtvaardigt.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 305,50, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 augustus 2014.
Nu de vordering (gedeeltelijk) wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die deze benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die deze benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
7.3
[slachtoffer 7]
7.3.1
De conclusie van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 550,00.
7.3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard dient te worden, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de vordering ten aanzien van alle posten onvoldoende inzichtelijk is onderbouwd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is evenwel komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 7] rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 7 bewezenverklaarde feit. Verdachte heeft immers bekend dat zij twee ringen heeft gestolen en deze diefstal lijkt gekoppeld te kunnen worden aan de inname van twee ringen door Juwelier Subliem op 2 mei 2014.
De rechtbank zal derhalve de vordering naar redelijkheid toewijzen tot een bedrag van € 250,00, het gevorderde bedrag voor één gouden ring, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 mei 2014 en zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Nu de vordering (gedeeltelijk) wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die deze benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die deze benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
7.4
[slachtoffer 3]
7.4.1
De conclusie van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard dient te worden.
7.4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard dient te worden.
7.4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, aangezien er geen schadebedrag wordt gevorderd.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 7].
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadevergoedingsmaatregel, gelet op de bepleite niet-ontvankelijkheid van de vorderingen, niet opgelegd kan worden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 2 en 7 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag
- groot € 305,50, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2]
en
- groot € 250,00, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 7],
beiden vermeerderd met de wettelijke rente.

9.De inbeslaggenomen goederen

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 14 en 16 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan verdachte, degene bij wie het in beslag is genomen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de op de beslaglijst onder 14 en 16 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 14 en 16 genummerde voorwerpen.

10.De vordering tenuitvoerlegging

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter d.d. 24 juli 2014 voorwaardelijk opgelegde taakstraf, te weten een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Verdachte heeft zich immers vóór het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom schuldig gemaakt aan soortgelijke feiten.
De rechtbank merkt hierbij op dat een aantal van de thans bewezenverklaarde feiten weliswaar (gedeeltelijk) gepleegd zijn voor 24 juli 2014, de datum waarop verdachte werd veroordeeld, maar dat er ook een aantal van de bewezenverklaarde feiten na de desbetreffende datum gepleegd zijn.

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 63, 310 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
diefstal, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
4 (vier) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Palier, Spoorstraat 2 te Gouda, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de Brijder verslavingszorg, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor haar middelengebruik;
waarbij voornoemde reclasseringsinstelling opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (honderdtwintig) DAGEN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 305,50, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 augustus 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]tot het bedrag van € 100,00 af;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 2]voor het overige niet ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 305,50, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 augustus 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer 2];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 6 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer 7]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 2 mei 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij
[slachtoffer 7]gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 7]voor het overige niet ontvankelijk is in de vordering;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 250,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 2 mei 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 7];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 5 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 7]de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 7]in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 3]niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij
[slachtoffer 3]in de kosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
gelast de teruggave aan degene bij wie het in beslag is genomen van de op de beslaglijst onder 14 en 16 genummerde voorwerpen, te weten:
14 hanger “Karin”;
16 trouwring “Laurens”;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 24 juli 2014, gewezen onder parketnummer 09/137731-14, te weten een taakstraf voor de duur van
30 (dertig) UREN, subsidiair 15 (vijftien) DAGEN hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.A. Vinken, voorzitter,
mr. E.A.G.M. van Rens, rechter,
mr. E.C.M. Bouman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Schaap, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 februari 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2014220175, van de politie eenheid Den Haag, district Gouwe IJssel, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 216).
2.Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 september 2014, blz. 146.