In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlening van vervangende toestemming voor verhuizing van een moeder met haar kind naar Mozambique. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. drs. E.J. Kim-Meijer, verzocht de rechtbank om toestemming om met haar minderjarige dochter naar het buitenland te verhuizen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. L. Faouzi, was tegen deze verhuizing en stelde dat dit schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van hun dochter, die al geruime tijd geen contact meer had met hem.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de belangen van zowel de moeder als de vader, en vooral naar de belangen van het kind. De rechtbank oordeelde dat de verhuizing naar Mozambique de kans op contactherstel tussen de vader en de dochter aanzienlijk zou verkleinen. De rechtbank wees erop dat de moeder geen concreet en uitvoerbaar voorstel had gedaan voor een contactregeling vanuit Mozambique, en dat de communicatie tussen de ouders al zeer slecht was. Bovendien was de noodzaak voor de verhuizing door de moeder niet voldoende onderbouwd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de moeder afgewezen, met de overweging dat de belangen van het kind bij contact met de vader zwaarder wegen dan de verhuiswens van de moeder. De rechtbank ging ervan uit dat de ouders zich in het belang van hun dochter zouden blijven inzetten voor contactherstel. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van kinderrechters en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.