ECLI:NL:RBDHA:2015:3350

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
C-09-453644 - FA RK 13-8585
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlening van vervangende toestemming voor verhuizing met kind naar het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlening van vervangende toestemming voor verhuizing van een moeder met haar kind naar Mozambique. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. drs. E.J. Kim-Meijer, verzocht de rechtbank om toestemming om met haar minderjarige dochter naar het buitenland te verhuizen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. L. Faouzi, was tegen deze verhuizing en stelde dat dit schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van hun dochter, die al geruime tijd geen contact meer had met hem.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de belangen van zowel de moeder als de vader, en vooral naar de belangen van het kind. De rechtbank oordeelde dat de verhuizing naar Mozambique de kans op contactherstel tussen de vader en de dochter aanzienlijk zou verkleinen. De rechtbank wees erop dat de moeder geen concreet en uitvoerbaar voorstel had gedaan voor een contactregeling vanuit Mozambique, en dat de communicatie tussen de ouders al zeer slecht was. Bovendien was de noodzaak voor de verhuizing door de moeder niet voldoende onderbouwd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de moeder afgewezen, met de overweging dat de belangen van het kind bij contact met de vader zwaarder wegen dan de verhuiswens van de moeder. De rechtbank ging ervan uit dat de ouders zich in het belang van hun dochter zouden blijven inzetten voor contactherstel. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van kinderrechters en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 13-8585
Zaaknummer: C/09/453644
Datum beschikking: 20 maart 2015

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 30 oktober 2013 ingekomen verzoek van:

[de moeder],

de moeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. drs. E.J. Kim-Meijer te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader],

de vader,
wonende te [woonplaats],
advocaat: thans mr. L. Faouzi te Zoetermeer.

Procedure

Bij beschikking van 28 juli 2014 van deze rechtbank is – voor zover van belang –:
  • de behandeling van deze zaak aangehouden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening aan [de minderjarige] en de gesprekken tussen de ouders onder leiding van drs. Annelies Hendriks;
  • iedere verdere beslissing aangehouden.
De rechtbank heeft wederom kennis genomen van de stukken, waaronder thans ook:
  • het faxbericht d.d. 28 augustus 2014 van de zijde van de moeder;
  • de brief d.d. 29 september 2014 van de zijde van de vader;
  • het f-formulier met bijlagen d.d. 30 september 2014 van de zijde van de vader;
  • de brief d.d. 19 januari 2015 van de zijde van de vader;
  • het faxbericht d.d. 21 januari 2015 van de zijde van de moeder.
Op 20 februari 2015 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: partijen en hun advocaten. Van de zijde van de moeder zijn pleitnotities overgelegd.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Gebleken is dat het door drs. Annelies Hendriks ingezette hulpverleningstraject niet heeft geleid tot (een begin van) contactherstel tussen [de minderjarige] en haar vader. Partijen verschillen van mening over de wijze en het moment waarop het hulpverleningstraject is beëindigd. Volgens de vader heeft de moeder de hulpverlening eenzijdig stopgezet, volgens de moeder is de hulpverlening beëindigd op instigatie van drs. Annelies Hendriks. Niet in geschil is dat [de minderjarige] het voorstel van drs. Annelies Hendriks om het contact met haar vader op te starten via Skype, na een eerdere instemming alsnog had afgeslagen. Hoe het ook zij, het was niet de wens van de vader dat het traject werd beëindigd terwijl de moeder direct heeft ingestemd met de beëindiging van het traject.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele mededeling van [de minderjarige] dat zij bij nader inzien geen contact met haar vader wenste, geen aanleiding had moeten zijn om te stoppen met hulpverlening, maar juist had moeten nopen tot continuering hiervan. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) heeft immers in een eerder stadium van deze procedure gerapporteerd dat het schadelijk is voor de ontwikkeling van [de minderjarige] dat zij geen contact heeft met haar vader. De raad alsook de rechtbank achtten in dit verband hulpverlening noodzakelijk om het beeld dat [de minderjarige] van haar vader heeft bij te stellen. In het licht hiervan stonden beide ouders ter zitting d.d. 14 juli 2014 achter een met spoed op te starten hulpverleningstraject onder begeleiding van drs. Annelies Hendriks, waarbij de ouders zich zouden inzetten hun onderlinge communicatie te verbeteren. Niet gebleken is dat dit laatste is gebeurd; het enkele feit dat [de minderjarige] bij nader inzien toch niet het contact met haar vader wilde opstarten was, zoals reeds opgemerkt, geen valide reden om iedere vorm van hulpverlening, ook die met betrekking tot de onderlinge communicatie van de ouders, te stoppen. De rechtbank rekent dit met name de moeder aan. Ook uit haar stellingname in deze procedure blijkt dat zij niets anders doet dan zich scharen achter de laatstelijk door [de minderjarige] geuite wens om geen contact met haar vader te hebben. Juist omdat [de minderjarige] in eerste instantie wel contactherstel met haar vader wenste, mocht van de moeder verwacht worden dat zij alles in het werk zou stellen – met of zonder drs Annelies Hendriks – om de onderlinge communicatie met de vader te verbeteren. Zodoende zou er ook meer ruimte voor [de minderjarige] zijn om zich vrij te voelen contact te hebben met haar vader. Gesteld noch gebleken is dat zij dit heeft gedaan.
Er is inmiddels reeds geruime tijd geen contact tussen de vader en [de minderjarige] en de rechtbank is van oordeel dat de mogelijkheden om te komen tot herstel van dit contact door een verhuizing naar Mozambique alleen maar verder zullen worden ingeperkt waardoor een zeer aanzienlijke kans bestaat dat de banden tussen [de minderjarige] en haar vader en daarmee ook de banden tussen [de minderjarige] en haar halfbroers volledig zullen worden doorgesneden. De rechtbank acht dit schadelijk voor de (identiteits)ontwikkeling van [de minderjarige]. De moeder heeft weliswaar gesteld dat zij vanuit Mozambique het contact tussen [de minderjarige] en haar vader zal stimuleren, maar zij heeft in dit verband geen concreet en uitvoerbaar voorstel voor een contactregeling gedaan. Bovendien staat deze stelling haaks op haar betoog dat [de minderjarige] zich verzet tegen contact met haar vader en dat [de minderjarige] een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigt dat met haar mening rekening wordt gehouden. De rechtbank heeft er op grond van het vorenstaande dan ook weinig vertrouwen in dat het contact tussen de vader en [de minderjarige] na de verhuizing naar Mozambique daadwerkelijk van de grond zal komen. De rechtbank betrekt hierbij ook het gegeven dat de onderlinge communicatie tussen de ouders zeer slecht is, waardoor het opbouwen en het onderhouden van contact via Skype of andere communicatiemiddelen moeizaam zal zijn.
Hier komt bij dat – zoals reeds overwogen in de beschikking d.d. 12 februari 2014 - de moeder de noodzaak om naar Mozambique te verhuizen naar het oordeel van de rechtbank niet heeft aangetoond. Op dit moment volgt de moeder ten behoeve van haar werkzaamheden al ruim een jaar een rotatieschema, waarbij zij alternerend in Mozambique en in Nederland verblijft. Weliswaar heeft de moeder gesteld dat haar werkgever haar dringend nodig heeft in Mozambique en dat er wel degelijk een risico bestaat dat zij haar baan zal verliezen indien zij zich niet op korte termijn duurzaam in Mozambique vestigt, maar zij heeft deze stelling na betwisting hiervan door de man niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat. De rechtbank begrijpt dat de huidige situatie – waarbij de moeder regelmatig in het buitenland verblijft en [de minderjarige] alsdan wordt verzorgd door haar oma moederszijde die daarvoor overkomt uit Frankrijk – niet ideaal is en zij onderkent daarom ook de wens en de belangen van moeder om te verhuizen naar Mozambique. Naar het oordeel van de rechtbank wegen deze belangen van de moeder echter minder zwaar dan de belangen van de vader alsook de belangen van [de minderjarige] bij contactherstel en het opbouwen en onderhouden van een vader-dochter-band. De rechtbank is van oordeel dat deze belangen in geval van verhuizing naar Mozambique ernstig in het gedrang komen.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om met [de minderjarige] naar Mozambique te verhuizen, afwijzen.
De rechtbank gaat ervan uit dat de ouders zich in het belang van [de minderjarige] zullen blijven inzetten om contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] te bewerkstelligen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, S.M. van der Schenk en M.S. Vonck, kinderrechters, bijgestaan door mr. A.W. Spee als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2015.