Overwegingen
1. Eiseres staat sinds 14 september 2010 in de Gemeentelijke basisadministratie (GBA; vanaf 2014: basisregistratie persoonsgegevens) ingeschreven op het adres [adres] te [X] (het GBA-adres). Op het GBA-adres staan tevens een oom (de hoofdbewoner), tante en neefje van eiseres ingeschreven. Aan eiseres is met ingang van 1 februari 2011 studiefinanciering toegekend naar de norm van uitwonende studerende.
2. Op 26 september 2013 is namens verweerder een huisbezoek gebracht aan het GBA-adres (het eerste huisbezoek). Op 2 december 2013 is namens verweerder nogmaals een huisbezoek gebracht aan het GBA-adres (het tweede huisbezoek). De conclusie van het rapport dat naar aanleiding van het tweede huisbezoek is opgesteld luidt dat het door eiseres opgegeven uitwonende adres niet in overeenstemming is met haar feitelijke woon- en verblijfadres.
3. Verweerder heeft bij besluit van 24 december 2013 de aan eiseres toegekende studiefinanciering naar de norm van een uitwonende studerende met ingang van
1 januari 2012 omgezet in studiefinanciering naar de norm van een thuiswonende studerende.
4. In geschil is of verweerder eiseres terecht per 1 januari 2012 heeft aangemerkt als thuiswonende studerende.
5. Eiseres neemt het standpunt in dat verweerder haar recht op studiefinanciering naar de norm van een uitwonende onterecht heeft herzien naar studiefinanciering naar de norm van een thuiswonende. Eiseres voert aan dat zij wel degelijk op het GBA-adres heeft verbleven en daar nog verblijft. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de beslissing op bezwaar en toekenning van een uitwonende beurs.
6. Verweerder neemt het standpunt in dat de aan eiseres toegekende studiefinanciering naar de norm van een uitwonende studerende terecht met ingang van 1 januari 2012 is omgezet in studiefinanciering naar de norm van een thuiswonende. Daartoe voert verweerder aan dat eiseres niet woonachtig is op GBA-adres. Eiseres voldoet daarmee niet aan het bepaalde in artikel 1.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf).
7. Voor de volledige weergave van de standpunten van partijen en de onderbouwing daarvan, verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
8. In artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf is, voor zover van belang, bepaald dat onder thuiswonende studerende wordt verstaan de studerende die niet een uitwonende studerende is, en wordt onder uitwonende studerende verstaan de studerende die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5, van de Wsf.
9. Artikel 1.5, eerste lid van de Wsf, bepaalt dat voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking komt de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
‘a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat of staan ingeschreven.’
10. Artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf bepaalt dat herziening kan plaatsvinden op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens.
11. In het geval een uitwonendenbeurs wordt herzien omdat de betrokkene niet op het opgegeven uitwonende adres woont, vindt, op grond van artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf de herziening van de uitwonendenbeurs plaats met ingang van de dag waarop de studerende zijn laatste adreswijziging heeft doen inschrijven in de GBA. Gelet op de datum van invoering van artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf, geldt dit wettelijke uitgangspunt eerst vanaf 1 januari 2012.
12. De rechtbank stelt voorop dat de herziening van de toegekende studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende een voor eiseres belastend besluit is. De rechtbank is van oordeel dat het in dat geval aan verweerder is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. De bewijslast met betrekking tot de stelling dat eiseres niet woonachtig is op het GBA-adres waarop zij staat ingeschreven rust dan ook in eerste instantie op verweerder en niet op eiseres. Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiseres niet woont op het adres waarop zij in de GBA staat ingeschreven, dan ligt het op de weg van eiseres de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.
De vraag of eiseres woont op het adres waarop zij staat ingeschreven dient te worden beantwoord aan de hand van de feitelijke omstandigheden.
13. Verweerder heeft, ter onderbouwing van zijn stelling dat eiseres niet woonachtig is op het GBA-adres, een rapport van het tweede huisbezoek overgelegd. Dit rapport is op 3 december 2013 opgemaakt door I. Smulders en C. Ng, als controleurs namens de Dienst Uitvoering Onderwijs werkzaam bij Langhenkel. Als conclusie is in dit rapport opgenomen dat het door eiseres opgegeven uitwonende adres Hertzogstraat 22a te [X] niet in overeenstemming is met het feitelijke woon- en verblijfadres omdat:
- op het adres geen studieboeken of laptop van eiseres zijn aangetroffen;
- op het adres geen persoonlijke spullen van eiseres zijn aangetroffen;
- op het adres geen ondergoed of sokken van eiseres zijn aangetroffen;
- op het adres geen aantoonbaar aan eiseres toebehorende kleding is aangetroffen;
- op het adres geen schoenen of jassen van eiseres zijn aangetroffen;
- op het adres geen toiletartikelen van eiseres zijn aangetroffen;
- op het adres geen post of administratie van eiseres is aangetroffen.
14. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder er met de bevindingen van de controleurs in geslaagd aannemelijk te maken dat eiseres feitelijk niet op het GBA-adres woont. De rechtbank acht daarbij van doorslaggevende betekenis dat in de woning waar eiseres naar eigen zeggen al ruim drie jaar woont, in het geheel geen zaken zijn aangetroffen die ondubbelzinnig op haar persoon zijn te herleiden.
15. Eiseres is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd de onjuistheid van het standpunt van verweerder met op objectieve en verifieerbare gegevens berustend tegenbewijs aannemelijk te maken. De enkele omstandigheid dat bij het huisbezoek enkele kledingstukken en toiletartikelen zijn aangetroffen die mogelijk van eiseres zijn, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende. Daarnaast hebben eiseres en de hoofdbewoner van elkaar verschillende verklaringen afgelegd met betrekking tot de slaapplaats van eiseres op het GBA-adres. Dat de hoofdbewoner, zoals eiseres stelt, vanwege zijn werk pas diep in de nacht thuiskomt en daardoor niet zou weten wie waar slaapt, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Voor de stelling van eiseres dat er bij het huisbezoek geen sprake is geweest van ‘informed consent’ wordt verder geen bewijs overgelegd. Deze stelling wordt daarbij tegengesproken en weerlegd door de inhoud van het rapport, waarin -onder meer- wordt vermeld dat de hoofdbewoner de controleurs vrijwillig toestemming verleende om de woning te betreden. Daarnaast heeft de hoofdbewoner middels de door hem ondertekende ‘Verklaring Toestemming huisbezoek’ verklaard op de hoogte te zijn van het doel van het huisbezoek en van zijn recht om aan de controleurs toegang tot de woning te weigeren. De stelling van eiseres dat sprake is van ‘huisinbreuk’ omdat eiseres geen toestemming heeft verleend voor het binnentreden van de woning en zij beschikt over een afsluitbare eigen woonruimte, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Uit niets blijkt dat eiseres over een afzonderlijk afsluitbare woonruimte beschikte. De rechtbank acht toestemming van de hoofdbewoner van de woning in dit geval voldoende voor het binnentreden van de woning. Uit de toestemming van één bewoner kan het gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat de overige bewoners instemmen met het binnentreden.
16. Eiseres heeft gesteld dat, zo er al aanleiding bestaat om haar recht op studiefinanciering te herzien, deze herziening niet verder kan terugwerken dan tot aan het tijdstip van het eerste huisbezoek. Hiertoe voert eiseres aan dat verweerder geen rapport van het eerste huisbezoek heeft overgelegd en niet uitgesloten kan worden dat in dit rapport bevindingen staan die erop zouden kunnen duiden dat zij wel op het GBA-adres woonachtig was. Uit het feit dat de studiefinanciering niet reeds naar aanleiding van het eerste huisbezoek is herzien kan volgens eiseres worden afgeleid dat verweerder er niet van overtuigd was dat zij niet op het GBA-adres woonachtig was. De rechtbank kan eiseres in deze stellingen niet volgen. Verweerder heeft geloofwaardig verklaard dat het tweede huisbezoek heeft plaatsgevonden omdat de rapportage die naar aanleiding van het eerste huisbezoek was opgesteld, is zoekgeraakt. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank afdoende verklaring gegeven voor het tweede huisbezoek.
17. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aan eiseres toegekende studiefinanciering naar de norm van een uitwonende studerende terecht met ingang van 1 januari 2012 omgezet in studiefinanciering naar de norm van een thuiswonende en dient het beroep van eiseres ongegrond verklaard te worden.
18. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.