ECLI:NL:RBDHA:2015:3203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2015
Publicatiedatum
23 maart 2015
Zaaknummer
09-920341-10
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

Op 19 maart 2015 heeft de Rechtbank Den Haag, meervoudige kamer jeugdstrafzaken, uitspraak gedaan in de zaak betreffende de vordering tot verlenging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 18 februari 2015 en betrof een veroordeelde die in 2011 was veroordeeld voor poging doodslag. De rechtbank heeft de vordering tot verlenging van de maatregel afgewezen, omdat de algemene veiligheid van personen geen verlenging meer eiste en het niet in het belang was van de verdere ontwikkeling van de veroordeelde.

De rechtbank heeft in haar overwegingen het advies van F.C. Teylingereind betrokken, waaruit bleek dat de veroordeelde alles uit de PIJ-maatregel had gehaald en dat het recidiverisico laag was door de aanwezige begeleiding en steunfactoren. De veroordeelde had een sterke motivatie om zijn leven positief vorm te geven, met belangrijke protectieve factoren zoals zijn vriendin en dochtertje. De rechtbank concludeerde dat de verlenging van de maatregel niet meer in het belang was van de ontwikkeling van de veroordeelde, die inmiddels ook buiten de instelling de nodige ondersteuning had gevonden.

De rechtbank heeft de vordering tot verlenging van de maatregel afgewezen en benadrukt dat de beslissing is genomen in het belang van de verdere ontwikkeling van de veroordeelde. De uitspraak is gedaan door de kinderrechters H.M. Boone, A.J.J.M. Weijnen en J.A.H.M. Janssen, in aanwezigheid van griffier M.M. de Witte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/920341-10
Datum uitspraak: 19 maart 2015
De rechtbank Den Haag, meervoudige kamer jeugdstrafzaken, heeft de volgende beslissing gegeven op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank van
18 februari 2015, ingekomen ter griffie op 19 februari 2015.

De vordering

De vordering strekt tot verlenging met 8 maanden van de termijn van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voorwaardelijk opgelegd aan:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1992,
wonende te [woonplaats] ,
thans geplaatst in Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim,
bij vonnis van deze rechtbank van 24 februari 2011 en ten uitvoer gelegd bij beslissing van deze rechtbank d.d. 14 maart 2013 en vervolgens ingegaan op 21 maart 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van het dossier waartoe voormeld vonnis behoort alsmede van na te melden advies.

Het advies

Het op grond van artikel 77t van het Wetboek van Strafrecht uitgebrachte advies
d.d. 26 november 2014 waarbij de in dat artikel bedoelde aantekeningen zijn overgelegd, strekt tot verlenging van de termijn van de maatregel voor de duur van 8 maanden.
Het advies is ondertekend door [deskundige] , MSc, gedragswetenschapper, en
drs. [de heer A] directeur van F.C. Teylingereind te Sassenheim.

De behandeling in raadkamer

De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.C. Nederpel, is op 19 maart 2015 in raadkamer gehoord.
De heer [deskundige] , als gedragswetenschapper verbonden aan F.C. Teylingereind, is op 19 maart 2015 als deskundige gehoord.
De veroordeelde heeft zich in raadkamer verzet tegen een verlenging van de maatregel.
De officier van justitie mr. C. Rijnaarts heeft op 19 maart 2015 in raadkamer gerequireerd tot afwijzing van de vordering gelet op het verhandelde ter terechtzitting.
De raadsvrouw van de veroordeelde heeft in raadkamer afwijzing van de vordering bepleit.

Beoordeling van de vordering

De maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd terzake van poging doodslag, derhalve een misdrijf, dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Eerder genoemd advies van F.C. Teylingereind stelt - kort samengevat - onder meer dat
de mate van risico op een nieuw delict – met begeleiding en steunfactoren – laag wordt ingeschat. De geboden behandeling heeft het recidiverisico af doen nemen en de individuele problematiek van de veroordeelde is grotendeels in remissie.
De veroordeelde heeft een sterke innerlijke wens om zijn toekomst positief vorm te geven. De relatie met zijn vriendin en de zorg en verantwoordelijkheid voor zijn dochtertje zijn protectieve factoren. Voortzetting van de behandeling in de vorm van verlof is evenwel noodzakelijk om de geboden behandeling in het kader van een onvoorwaardelijke
PIJ-maatregel te borgen en af te ronden met een scholings- en trainingsprogramma (STP). Binnen het STP wordt toegewerkt naar volledige zelfstandigheid. Een verlenging van de maatregel van acht maanden, inclusief een STP van zes maanden wordt geadviseerd.
Tijdens de behandeling ter zitting heeft de veroordeelde meegedeeld dat hij geen meerwaarde ziet in verlenging van de maatregel, inclusief STP. Hij heeft aangegeven dat zijn werkgever, die ook als mentor functioneert en bij wie hij altijd om hulp kan vragen, hem inmiddels een vast contract heeft aangeboden en dat hij ook full time kan gaan werken als de maatregel niet wordt verlengd.
De veroordeelde heeft aangegeven zelfstandig te willen zijn en door hard te werken en te sparen zelf voor zijn gezin te willen zorgen. Hij is zeer gemotiveerd om dit te laten slagen. Hij heeft voorts meegedeeld dat hij totdat hij samen met zijn vriendin en dochtertje een eigen woning toegewezen zal krijgen, bij de tante van zijn vriendin kan verblijven, zoals nu tijdens zijn verlof ook al zo is.
De heer [deskundige] heeft ter terechtzitting, gehoord als deskundige, in aanvulling op het advies meegedeeld dat de veroordeelde niet verplicht is om aan STP deel te nemen en dat er zonder STP geen meerwaarde is te verwachten van de PIJ-maatregel. Zonder STP mag de veroordeelde maximaal 1 nacht buiten de inrichting verblijven en zal er geen uitbreiding van zijn verlof volgen. Tevens heeft de heer [deskundige] meegedeeld dat de veroordeelde een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, hij zijn werk zo goed doet dat hij een vast contract heeft gekregen en dat hij ook steunfactoren buiten de inrichting heeft. Indien hij niet wenst mee te werken aan het STP is de vraag is of verlenging van de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde.
De rechtbank acht zich voldoende ingelicht door het advies, de daarbij overgelegde aantekeningen en het verhandelde in raadkamer.
De rechtbank is van oordeel, dat de algemene veiligheid van personen de verlenging van de maatregel niet meer eist en ook verlenging van deze maatregel niet meer in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde.
De rechtbank weegt daarbij mee dat uit het advies volgt dat de veroordeelde wat betreft behandeling en ontwikkeling alles uit de PIJ-maatregel heeft gehaald en dat het recidiverisico met de begeleiding en ondersteuning thans laag is. Daarbij is vermeld dat de veroordeelde ook buiten de instelling de nodige ondersteuning weet te vinden, in de eerste plaats in de persoon van zijn werkgever, tevens mentor en pastor. Voorts heeft hij belangrijke protectieve factoren, te weten zijn vriendin en dochtertje, voor wie hij graag wil zorgen en is er - in ieder geval voor zo lang dat nodig is - woonruimte voor hem beschikbaar bij de tante van zijn vriendin.
Gelet op dit alles en gehoord de deskundige is de rechtbank van oordeel dat verlenging van de maatregel niet meer in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de veroordeelde. De rechtbank zal dan ook de vordering tot verlenging van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen af te wijzen.

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering af.
Deze beslissing is gegeven te Den Haag door
mr. H.M. Boone, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.J.J.M. Weijnen, kinderrechter,
en mr. J.A.H.M. Janssen, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 maart 2015.
Mr. Janssen is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.