ECLI:NL:RBDHA:2015:3166

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2015
Publicatiedatum
20 maart 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 9056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag leges in het kader van bouwvergunning en vrijstelling op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een onderneming gevestigd te [plaats], en de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden. Eiseres had bezwaar aangetekend tegen een aanslag leges (aanslag B) van € 295.526,75, die was opgelegd op 1 februari 2010. Deze aanslag volgde op een eerdere aanslag (aanslag A) van € 15.000, die op 22 juli 2009 was opgelegd. De kern van het geschil was of de heffingsambtenaar gerechtigd was om aanslag B op te leggen, gezien de eerdere aanslag A. Eiseres stelde dat na het opleggen van aanslag A de heffingsmogelijkheden van de gemeente waren uitgeput, en dat aanslag B daarom niet meer mocht worden opgelegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat beide aanslagen zijn gebaseerd op de 'Verordening op de heffing en de invordering van leges 2008' en de bijbehorende tarieventabel. De rechtbank oordeelde dat het in behandeling nemen van een aanvraag voor een bouwvergunning een belastbaar feit is, en dat de aanslag B terecht was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar niet in strijd met de wet had gehandeld door aanslag B op te leggen, aangezien deze aanslag betrekking had op een ander aspect van de legesheffing dan aanslag A.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/9056

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 maart 2015 in de zaak tussen

[eiseres] gevestigd te[plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. P.F. van der Muur),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 22 juli 2009 een kennisgeving toegezonden waarbij leges in rekening zijn gebracht ten bedrage van € 15.000 (aanslag A).
Met dagtekening 1 februari 2010 heeft verweerder aan eiseres een kennisgeving toegezonden waarbij leges in rekening zijn gebracht ten bedrage van € 295.526,75
(aanslag B).
Eiseres heeft bezwaar aangetekend tegen aanslag B.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag B gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting voor de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op
20 januari 2015. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen tot bijstand vergezeld door[gemachtigden]. Namens verweerder is verschenen [naam].
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Met toestemming van partijen is een zitting voor de meervoudige kamer achterwege gebleven. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. De aanslagen A en B zijn gebaseerd op de ‘Verordening op de heffing en de invordering van leges 2008’ (de legesverordening) en de daarbij behorende tarieventabel 2008 (de tarieventabel) vastgesteld door de Raad van de gemeente Leiden op 20 december 2007.
2. Artikel 2 van de legesverordening luidt als volgt:
“Belastbaar feit
Onder de naam “leges” worden rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.”
3. Artikel 5, eerste lid, van de legesverordening luidt als volgt:
“Tarieven
1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.”
4. Hoofdstuk 5 van de tarieventabel luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“5.1
Bouwvergunningen
5.1.1.
5.1.1.
Algemeen
Op grond van onderdeel 5.1 worden leges geheven voor het in behandeling nemen van aanvragen tot beoordeling van een:
 lichte bouwvergunning;
 reguliere bouwvergunning;
 bouwvergunning eerste fase;
 bouwvergunning tweede fase;
 wijziging bouwvergunning eerste fase;
Wanneer de gemeente deze aanvragen in behandeling neemt, toetst zij onder meer op criteria die geformuleerd staan in het bestemmingsplan, de bouwverordening en het Bouwbesluit. Ook zijn bij deze leges standaard de kosten inbegrepen die samenhangen met een reguliere toets aan welstandscriteria.
(…)
5.1.5.
5.1.5.
Aanvraag bouwvergunning eerste fase
Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor het verlenen van een reguliere bouwvergunning eerste fase:
50% van het legesbedrag dat voortvloeit uit onderdeel 5.1.4 berekende bedrag, met een minimum van € 83,75.
(…)
5.2
5.2
Verhoging/aanvullende leges
5.2.1
5.2.1
Algemeen
Wanneer de gemeente in het kader van de behandeling van de aanvraag bouwvergunning een extra toets moet uitvoeren voordat een besluit over het verlenen van de vergunning kan worden genomen, worden de leges genoemd in onderdeel 5.1 verhoogd, dan wel worden apart hogere leges geheven.
(…)
5.2.5
5.2.5
Vrijstelling geldende bestemmingsplan artikel 19, tweede lid, WRO
Het van toepassing zijnde tarief op grond van paragraaf 5.1 wordt, indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een vergunning moet worden verleend met toepassing van artikel 19 tweede lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, verhoogd met: -0,60% van de bouw- en aanlegkosten met een minimumtarief van € 83,75 en een maximum van € 15.000,00
(…)”
5. Eiseres heeft op 25 juni 2008 een aanvraag bouwvergunning eerste fase ingediend voor het bouwen van een nieuw zorggebouw en het verbouwen van het bestaande zorggebouw. De totale bouwkosten bedroegen € 31.700.000 exclusief BTW. Verweerder heeft aan deze aanvraag het dossiernummer BV [nummer] toegekend.
6. Verweerder heeft eiseres bij brief van 14 juli 2009 meegedeeld dat een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) moest worden verleend voordat de aanvraag bouwvergunning eerste fase kon worden ingewilligd.
7. Als omschrijving staat op de aanslag A het volgende vermeld:
“Leges.
Artikel 19 lid 2 WRO € 15.000
Procedure [nummer]
[adres]”.
8. Op 29 januari 2010 is aan eiseres de bouwvergunning eerste fase verleend.
9. Op aanslag B staat als omschrijving het volgende vermeld:
“Betaling leges aanvraag bouwvergunning betreffende nieuwbouw zorggebouw 2 en herindelen zorggebouw 1[adres].
In behandeling nemen bouwaanvraag 295.408,00
Beoordeling milieukundig bodemrapport
118,75
Totaal € 295.526,75”

Geschil10. In geschil is of verweerder aanslag B mocht opleggen.

11. Eiseres stelt zich op het standpunt dat aanslag B een tweede primitieve aanslag is. Nadat aanslag A was opgelegd, waren de heffingsmogelijkheden van verweerder uitgeput en mocht aanslag B niet meer worden opgelegd.
12. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van aanslag B.
13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met legesnota A alleen de kosten voor de vrijstelling in het kader van artikel 19, tweede lid, WRO in rekening zijn gebracht. Aanslag A ziet niet op het in behandeling nemen van de aanvraag van de bouwvergunning. Aanslag B is daarom terecht opgelegd.
14. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
15. Uit artikel 2 van de legesverordening in samenhang met onderdeel 5.1.1 van de tarieventabel volgt dat het in behandeling nemen van een aanvraag van een bouwvergunning (de aanvraag) een belastbaar feit is. Uit de op de aanslag B opgenomen omschrijving blijkt dat deze is opgelegd ter zake van voornoemd belastbaar feit.
16. Uit onderdeel 5.2.5 van de tarieventabel volgt dat aanslag B verhoogd had kunnen worden met de leges die zijn verschuldigd ter zake van de extra toets in verband met de vrijstelling van artikel 19, tweede lid, WRO. Dat verweerder er in onderhavig geval voor heeft gekozen dit laatste legesbedrag afzonderlijk in rekening te brengen op aanslag A, maakt niet dat aanslag B geacht moet worden niet te zijn opgelegd voor het in behandeling nemen van de aanvraag. Evenmin volgt daaruit dat, zoals eiseres stelt, aanslag A is opgelegd ter zake van het in behandeling nemen van de aanvraag.
17. Uit de op de aanslag A opgenomen tekst blijkt dat deze enkel en alleen is opgelegd in het kader van de gevolgde procedure op grond van artikel 19, tweede lid, WRO. Dat op aanslag A wordt verwezen naar het dossiernummer van de aanvraag, leidt niet tot een ander oordeel. De extra toetsing in verband met de vrijstelling van artikel 19, tweede lid van de WRO had immers eveneens betrekking op dit bouwplan. De rechtmatigheid van aanslag A staat in dit geding niet ter beoordeling.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, voorzitter, en mr. E. Kouwenhoven en
mr. G.J. Ebbeling, leden, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2015.
griffier voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.