ECLI:NL:RBDHA:2015:3155
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Ongeldigverklaring rijbewijs en verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2015 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die haar rijbewijs ongeldig verklaard zag door de burgemeester van Alphen aan den Rijn. Het besluit tot ongeldigverklaring was genomen op 12 februari 2015, waarna verzoekster bezwaar had aangetekend en de voorzieningenrechter had verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 6 maart 2015, waar verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig van aard is en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindt. Er werd vastgesteld dat er spoedeisend belang aanwezig was, aangezien de ongeldigverklaring van het rijbewijs het leven van verzoekster verstoorde. De voorzieningenrechter beoordeelde de rechtmatigheid van het besluit en de belangenafweging, waarbij werd opgemerkt dat de burgemeester op basis van artikel 124, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 het rijbewijs ongeldig had verklaard, wat een dwingendrechtelijke bepaling betreft.
Verzoekster betwistte de ongeldigverklaring en stelde dat de burgemeester een discretionaire bevoegdheid had om te bepalen of er sprake was van een abusievelijk afgegeven rijbewijs. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester op goede gronden had gehandeld, maar dat het gebrek aan informatie in het besluit hersteld kon worden in het besluit op bezwaar. Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de ongeldigverklaring naar verwachting in stand zou blijven.
De uitspraak werd gedaan door mr. M. Soffers, in aanwezigheid van griffier mr. B.J. Dekker, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.