ECLI:NL:RBDHA:2015:3154
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Ongeldigverklaring rijbewijs en verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2015 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die haar rijbewijs ongeldig verklaard zag door de burgemeester van Alphen aan den Rijn. Het besluit tot ongeldigverklaring was genomen op 12 februari 2015, waarna verzoekster bezwaar had aangetekend en de voorzieningenrechter had verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 6 maart 2015, waar verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig van aard is en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindt. Er werd vastgesteld dat er spoedeisend belang aanwezig was, aangezien de ongeldigverklaring van het rijbewijs het leven van verzoekster verstoorde. De voorzieningenrechter beoordeelde of er voldoende spoedeisend belang was om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen, aan de hand van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel en een belangenafweging.
Verweerder had het rijbewijs ongeldig verklaard op basis van artikel 124, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, wat een dwingendrechtelijke bepaling betreft. Verzoekster stelde dat verweerder een discretionaire bevoegdheid had en dat er een onderzoeksplicht op hem rustte. Tijdens de zitting werd toegelicht dat verweerder onderzoek had gedaan, maar dit was niet in het besluit vermeld. De voorzieningenrechter concludeerde dat de ongeldigverklaring naar verwachting in stand zou blijven, waardoor er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, en deze uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. B.J. Dekker. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.