ECLI:NL:RBDHA:2015:3153
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking van rijvaardigheidsverklaring na vermoedens van fraude bij praktijkexamen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2015 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die haar rijvaardigheidsverklaring had verloren na intrekking door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De intrekking volgde op een politieonderzoek naar een examinator die beschuldigd werd van het tegen betaling laten slagen van kandidaten voor het praktijkexamen. Verzoekster had eerder zestien keer gezakt voor haar praktijkexamen voordat zij op 31 juli 2014 slaagde. De intrekking van haar verklaring was gebaseerd op een rapportage die sterke vermoedens van fraude bij haar examen aangaf, waarbij zij via een verdachte rijschool zou hebben geprobeerd om onterecht te slagen.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het CBR en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat het besluit geschorst zou worden in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekster, die haar rijbewijs nodig heeft vanwege haar beperkte mobiliteit en de zorg voor haar zieke zoontje, afgewogen tegen het belang van de verkeersveiligheid. De rechter oordeelde dat het belang van de verkeersveiligheid zwaarder weegt, gezien de sterke vermoedens van fraude en de bekentenissen van de examinator en de rijschoolhouder.
De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om de intrekking van de rijvaardigheidsverklaring te schorsen, en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de noodzaak van verkeersveiligheid en de gevolgen van mogelijke fraude in het rijexamenproces. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.