ECLI:NL:RBDHA:2015:3107

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2015
Publicatiedatum
20 maart 2015
Zaaknummer
C-09-479590
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in gezinshuis versus pleeggezin

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2015 een beschikking gegeven met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, geboren in 2004 en 2005. Het verzoek tot uithuisplaatsing werd ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, thans Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, in het kader van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen. De ouders van de minderjarigen, mevrouw A en de heer 1, zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar zijn niet in staat om voor de kinderen te zorgen. De rechtbank heeft eerder al machtigingen tot uithuisplaatsing verleend, maar de centrale vraag was nu of de minderjarigen in een gezinshuis of bij de (voormalig) pleegouders geplaatst moesten worden.

De rechtbank heeft de situatie van de minderjarigen en de (voormalig) pleegouders zorgvuldig gewogen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft onderzoek gedaan naar de geschiktheid van de pleegouders, maar kon geen eenduidig antwoord geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen gebaat zijn bij een plaatsing elders dan bij hun ouders, maar er waren zorgen over de (voormalig) pleegouders. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de minderjarigen terug te plaatsen bij de (voormalig) pleegouders, onder strikte voorwaarden, waaronder het inschakelen van professionele hulp en het aangaan van een samenwerkingsrelatie met de hulpverlening.

De beschikking houdt in dat de minderjarigen van 14 maart 2015 tot 27 maart 2015 in een gezinshuis verblijven en daarna bij de (voormalig) pleegouders, met de nadruk op het belang van de emotionele en fysieke veiligheid van de minderjarigen. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer : JE RK 14-2815
Zaaknummer : C/09/479590
Datum beschikking : 13 maart 2015

Machtiging tot uithuisplaatsing

Beschikking op het op 19 december 2014 ingekomen verzoekschrift van:

de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, vestiging Zoetermeer, thans Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden (verder: de gecertificeerde instelling),
met betrekking tot de minderjarigen:
1. [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2004 te [geboorteplaats 1] ;
2. [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2005 te [geboorteplaats 2]
kinderen van:
[mevrouw A] ,
de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
thans feitelijk verblijvende in een psychiatrisch ziekenhuis,
en erkend door
[de heer 1] ,
de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. J. Kalkman.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
Als informanten worden in deze procedure aangemerkt:
de heren [de heer 2] en [de heer 3] ,
de (voormalig) pleegouders.
De minderjarigen verblijven feitelijk in een gezinshuis.

Procedure

Bij beschikking d.d. 12 januari 2015 van de kinderrechter in deze rechtbank is een machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinshuis verleend van 14 januari 2015 tot
4 maart 2015 en is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden en verwezen naar de terechtzitting van de meervoudige kamer van 27 februari 2015.
Bij beschikking d.d. 27 februari 2015 van de meervoudige kamer is een machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinshuis verleend van 4 maart 2015 tot 14 maart 2015 en is de beslissing op het verzoek aangehouden tot de terechtzitting van de meervoudige kamer van 13 maart 2015.
De rechtbank heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
  • voornoemde beschikkingen d.d. 12 januari 2015 en 27 februari 2015, waarvan de inhoud als hier overgenomen dient te worden beschouwd;
  • het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 16 februari 2015;
  • een e-mail van de gecertificeerde instelling met als bijlage een brief van de moeder d.d. 23 februari 2015;
  • een schrijven van mr. J. Kalkman d.d. 25 februari 2015, met als bijlagen een drietal producties.
Op 27 februari 2015 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank opnieuw met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
  • mevrouw [mevrouw B] , namens de gecertificeerde instelling,
  • mevrouw [mevrouw C] , namens de Raad voor de Kinderbescherming,
  • mevrouw [mevrouw D] , namens de Stichting Jeugdformaat,
  • de vader, bijgestaan door mr. Kalkman,
  • de (voormalig) pleegouders.

Feiten

De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 22 september 2014 de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarigen verlengd van 27 september 2014 tot 27 september 2015.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging uithuisplaatsing van de minderjarigen voor de duur van de ondertoezichtstelling in een gezinshuis.
Ter zitting heeft mevrouw [mevrouw C] verklaard dat de Raad voor de Kinderbescherming conform de opdracht van de kinderrechter onderzoek heeft verricht naar de geschiktheid van de (voormalig) pleegouders als opvoeders voor deze minderjarigen.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat er geen eenduidig antwoord gegeven kan worden op deze vraag. Enerzijds zijn de (voormalig) pleegouders goed in staat om de minderjarigen op te voeden en verzorgen. Anderzijds zijn er zorgen over de samenwerkingsrelatie tussen de hulpverlenende instanties en de (voormalig) pleegouders en de wijze waarop zij in de periode voorafgaand aan de uithuisplaatsing met en over de minderjarigen hebben gecommuniceerd.
Tot slot heeft mevrouw [mevrouw C] opgemerkt – naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting – dat de Raad zich thans meer zorgen maakt over een eventuele terugplaatsing dan aanvankelijk tijdens het onderzoek werd gedacht. Wellicht is er wel een rol voor de (voormalig) pleegouders weggelegd als weekendpleeggezin, om zo de band die er bestaat te behouden en de minderjarigen meer individuele aandacht te kunnen bieden.
Namens de gecertificeerde instelling heeft mevrouw [mevrouw B] ter zitting het verzoek gehandhaafd. De minderjarigen zijn niet gebaat bij wederom een overplaatsing. Door de handelswijze van de (voormalig) pleegouders is de basisveiligheid van de minderjarigen aangetast en valt niet uit te sluiten dat de (voormalig) pleegouders – wanneer zij in de toekomst wederom in moeilijke situaties komen te verkeren - opnieuw op deze manier handelen.
Het gezinshuis waar de minderjarigen nu wonen kan ook perspectief biedend worden. In dit huis is 24 uur per dag ambulante hulpverlening aanwezig en de gezinshuisouder kan altijd terugvallen op hulp van een pedagogisch medewerker en een gedragswetenschapper.
Ter zitting heeft mevrouw [mevrouw D] de visie van de Stichting Jeugdformaat naar voren gebracht. Jeugdformaat is van mening dat de minderjarigen al te vaak te maken hebben gehad met wisselingen van woonomgeving. De uitlatingen die door de (voormalig) pleegouders naar de minderjarigen gedaan zijn, zijn schadelijk geweest voor hun ontwikkeling.
De (voormalig) pleegouders hebben hun eigen gevoel laten prevaleren en daarbij geen oog gehad voor de impact van hun uitlatingen op de minderjarigen.
De vader heeft verweer gevoerd. Hij wil het beste voor zijn kinderen en is van mening dat plaatsing bij de (voormalig) pleegouders het meest in hun belang is, zodat zij kunnen opgroeien in de warmte van een echt gezin.
De problemen waar de (voormalig) pleegouders bij de hulpverlenende instanties tegenaan lopen, zijn nagenoeg dezelfde problemen als welke hij met deze instanties ervaart. De hulpverlening die in het gezinshuis kan worden geboden, kan ook geboden worden bij plaatsing bij de (voormalig) pleegouders. Bovendien zal bij de (voormalig) pleegouders meer persoonlijke aandacht voor de minderjarigen zijn dan in het gezinshuis.
De moeder heeft bij schrijven van 23 februari 2015 aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat zij, gezien het rapport en advies van de Raad, bij nader inzien de minderjarigen geplaatst wil zien in het gezinshuis.
De (voormalig) pleegouders hebben ter zitting verklaard dat zij inzien dat hun handelswijze fout is geweest, dat zij het beste met de minderjarigen voor hebben en dat zij nog steeds dolgraag met de minderjarigen een gezin willen vormen. Zij zijn bereid alle hulp en therapieën te aanvaarden die door de gecertificeerde instelling noodzakelijk worden geacht voor zowel de minderjarigen als voor henzelf.

Beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
Niet ter discussie staat dat de minderjarigen gebaat zijn bij een plaatsing elders dan bij één van de ouders, nu de ouders geen van beiden in staat zijn om de minderjarigen op te voeden en te verzorgen.
De in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing zijn dan ook aanwezig.
De centrale vraag die de rechtbank voorligt, is bij welke plaatsing de minderjarigen het meest gebaat zijn: in het gezinshuis, zoals verzocht door de gecertificeerde instelling, of bij de (voormalig) pleegouders, conform de wens van de vader.
Bij de beoordeling heeft de rechtbank de navolgende punten betrokken.
De minderjarigen zijn na diverse plaatsingen in pleeggezinnen uiteindelijk in februari 2014 in het gezin van de (voormalig) pleegouders geplaatst. Tot het moment dat de (voormalig) pleegouders in oktober 2014 aangaven niet langer voor de minderjarigen te kunnen zorgen, bestond er bij de gecertificeerde instelling geen twijfel over de geschiktheid van de (voormalig) pleegouders als opvoeders van de minderjarigen. Uiteindelijk heeft de ‘noodkreet’, zoals verwoord door de (voormalig) pleegouders, op 19 december 2014 geleid tot de meest recente overplaatsing naar het gezinshuis.
De kinderrechter heeft op 12 januari 2015 een nader onderzoek gelast door de Raad voor de Kinderbescherming naar de vraag “
of deze pleegouders in staat zijn te achten en geschikt zijn om voor deze minderjarigen te zorgen op een manier die van goede pleegouders verwacht mag worden. Indien dat niet het geval is, wenst de kinderrechter te vernemen, waarom niet.
Indien de Raad voor de Kinderbescherming van oordeel is dat deze pleegouders tot verdere verzorging en opvoeding van deze minderjarigen in staat en geschikt zijn, is het verzoek ook om aan te geven of daarbij nog aanvullende (rand)voorwaarden gelden. Ook wenst de kinderrechter van de Raad voor de Kinderbescherming te vernemen of er overigens aandachtspunten zijn die in deze zaak van belang zijn.”
De Raad voor de Kinderbescherming heeft vervolgens op 16 februari 2015 een rapport en advies uitgebracht. De Raad heeft geconcludeerd dat zij geen eenduidig antwoord kan geven op de vraag of de pleegvaders geschikt zijn om voor de minderjarigen te zorgen op een manier die van goede pleegouders verwacht kan worden. Tot terugplaatsing kan eventueel worden overgegaan als is voldaan aan een aantal randvoorwaarden, waaronder onder meer de bereidheid van alle partijen tot het opnieuw aan gaan van en investeren in een samenwerkingsrelatie. Daarnaast wordt van de (voormalig) pleegouders verwacht dat zij richting de minderjarigen schuld erkennen dat zij de minderjarigen niet voor deze situatie hebben kunnen behoeden en de minderjarigen hebben betrokken in de problemen die er speelden.
De rechtbank stelt voorop dat de (voormalig) pleegouders in de periode voorafgaand aan de uiteindelijke uithuisplaatsing gedurende langere tijd hebben vastgehouden aan hun standpunt dat de minderjarigen niet langer bij hen konden verblijven. Dit standpunt hebben zij ook kenbaar gemaakt aan de minderjarigen. De voormalig pleegouders hebben aangeven dat dit slechts bedoeld was als ‘noodkreet’ vanwege hun frustraties over de slechte communicatie tussen de hulpverlening en henzelf. Dit heeft vermoedelijk echter wel bij de - toch al zeer beschadigde - minderjarigen nog meer emotionele schade veroorzaakt.
Ter terechtzitting is dit uitgebreid met de (voormalig) pleegouders besproken en het lijkt erop dat een gebrek aan inzicht in de behoeften van de minderjarigen en het voorop stellen van hun eigen gevoel in de betreffende periode hieraan ten grondslag heeft gelegen. De (voormalig) pleegouders hebben aangegeven dat zij inmiddels wel inzien dat hun handelen schadelijk is geweest voor de ontwikkeling voor de minderjarigen, dat zij hier veel van geleerd hebben en dat zij in de toekomst niet meer dezelfde fouten zullen begaan.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat, zoals door de gecertificeerde instelling ter terechtzitting is opgemerkt, de professionele hulp die in en rondom het gezinshuis aanwezig is, ook kan worden ingezet in en rondom het gezin van de (voormalig) pleegouders.
Daarnaast is gebleken dat in het gezinshuis ook nog andere minderjarigen met hun eigen problematiek worden opgevangen en dat de gezinshuisouders ook een eigen kind hebben dat zij opvoeden en verzorgen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn in onderhavige zaak deze laatste punten doorslaggevend. De (voormalig) pleegouders hebben van hun fouten geleerd en hebben een oprechte en diepe wens de minderjarigen tot aan hun volwassenheid te verzorgen en op te voeden. In het gezin van de (voormalig) pleegouders, waar geen andere kinderen zijn, is er meer exclusieve en individuele aandacht voor de minderjarigen. Daarbij is het van het allergrootste belang dat de (voormalig) pleegouders aan de hierna te noemen randvoorwaarden zullen moeten voldoen, waaronder het inschakelen van professionele hulp.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank overgaan tot terugplaatsing van de minderjarigen in het gezin van de (voormalig) pleegouders met ingang van 27 maart 2015 direct na schooltijd. De (voormalig) pleegouders zullen op genoemde datum en tijdstip de minderjarigen met al hun spullen ophalen bij het gezinshuis. Teneinde de overgang enigszins gefaseerd te laten verlopen zal de rechtbank bepalen dat de minderjarigen in de tussenliggende periode nog zullen verblijven in het gezinshuis, waarbij zij gedurende de twee tussenliggende weekenden (14 t/m 15 maart 2015 en 21 t/m 22 maart 2015) bij de (voormalig) pleegouders verblijven, tenzij één van deze weekenden het weekend is waarin de minderjarigen bij hun grootmoeder vaderszijde verblijven.
De rechtbank benadrukt dat de (voormalig) pleegouders hierbij aan een aantal randvoorwaarden moeten voldoen.
Allereerst dienen zij opnieuw een samenwerkingsrelatie met de hulpverlening aan te gaan en daarin te blijven investeren, ook op momenten waarop er (mogelijk) verschil van inzicht bestaat. Beide partijen dienen in deze hernieuwde samenwerkingsrelatie hun wederzijdse verwachtingen duidelijk uit te spreken.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het noodzakelijk is om systeemtherapie van GGZ in te zetten, waarbij de (voormalig) pleegouders inzicht moeten krijgen in hun eigen mechanismen en valkuilen, met name waar het gaat om hun keuzes en handelen in stressvolle en frustratie wekkende (opvoed)situaties. Daarbij gaat het zowel om hun eigen individuele handelen als om hun onderlinge interactie – het leren elkaar te corrigeren - in dergelijke situaties. Daarnaast dienen zij meer inzicht te krijgen in de emotionele behoeften van de minderjarigen en te leren hoe zij hun handelen daar op kunnen afstemmen.
De rechtbank legt de verantwoordelijkheid voor het aanmelden bij GGZ voor een dergelijke therapie bij de (voormalig) pleegouders, waarbij zij geacht worden voorgaande punten direct bij de intake ter sprake te brengen. Deze intake dient – voor zover mogelijk – plaats te vinden vóór 27 maart 2015, zodat één en ander al in gang is gezet voordat de minderjarigen definitief bij de (voormalig) pleegouders zijn teruggeplaatst.
Tot slot wordt van de (voormalig) pleegouders verwacht dat zij richting de minderjarigen schuld erkennen dat zij de minderjarigen niet voor deze situatie hebben kunnen behoeden en de minderjarigen hebben betrokken in de problemen die er speelden tussen hen en de hulpverlening.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinshuis van 14 maart 2015 tot en met 27 maart 2015
(tot het moment dat de minderjarigen uit school komen);
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen
in een pleeggezin, te weten bij [de heer 2] en [de heer 3], van 27 maart 2015 (vanaf het moment dat de minderjarigen uit school komen) tot
27 september 2015, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
bepaalt dat de minderjarigen in de periode van 14 maart 2015 tot en met 27 maart 2015 gedurende de weekenden bij de pleegouders [de heer 2] en [de heer 3] zullen verblijven, tenzij één van deze weekenden valt in het weekend dat de minderjarigen bij de grootmoeder vaderszijde verblijven;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. U-A-Sai, A.C. Olland en A.E.J. Satink, kinderrechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 maart 2015 in tegenwoordigheid van R. van Ast-Natadiningrat als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag.