Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiseres] alias [eiseres],
geboren op [geboortedatum 2] dan wel [geboortedatum 3], van Mongoolse nationaliteit,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Voorts is niet gebleken dat op grond van de medische situatie van de zoon van eiseres terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zal betekenen.
Daarbij komt dat ook op grond van het beleid, neergelegd in WBV 2014/36, verweerder het toerekenbaar niet overleggen van reis- en identiteitsdocumenten bij zijn beoordeling zal betrekken en weegt, gelet op het bepaalde onder 3.2.1.2 van Werkinstructie 2014/10, het verstrekken van valse personalia zwaar in het nadeel van de vreemdeling mee.
Nu eiseres niet nader heeft geconcretiseerd waarom de beoordeling, die verweerder per 1 januari 2015 verricht, in haar zaak tot een ander geloofwaardigheidsoordeel kan leiden, zal de rechtbank WBV 2014/36 en de bijbehorende Werkinstructie niet bij de beoordeling van het beroep betrekken.
Reeds gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres toerekenbaar geen reisdocumenten heeft overgelegd en heeft verweerder reeds op grond van die omstandigheid terecht het bepaalde in artikel 31, tweede lid, onder f, Vw bij zijn beoordeling betrokken.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Tegen de beoordeling door verweerder van de geloofwaardigheid van haar verklaringen voert eiseres aan dat verweerder het ontbreken van documenten gebruikt om te komen tot het beperkte toetsingskader van de positieve overtuigingskracht en vervolgens ditzelfde gegeven gebruikt om te onderbouwen dat deze positieve overtuigingskracht ontbreekt, hetgeen rechtens onjuist is. Eiseres heeft haar identiteitsbewijs en de geboorteakte van haar zoon in kopie overgelegd en daarmee een begin van bewijs geleverd dat zij de waarheid spreekt. Dat zij in eerste instantie op aanraden van de reisagent een verkeerde naam heeft opgegeven, heeft zij nog voor het indienen van haar asielaanvraag hersteld.
Dat eiseres haar identiteitsbewijs en de geboorteakte van haar zoon in kopie heeft overgelegd, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten om voorbij te gaan aan het feit dat zij aanvankelijk andere personalia heeft opgegeven, nu verweerder de documenten niet op echtheid kan onderzoeken. Dat eiseres stelt dat zij op aanraden van de reisagent aanvankelijk andere personalia heeft opgegeven, heeft verweerder niet verschoonbaar hoeven achten, nu gesteld noch gebleken is dat daarbij sprake was van dwang en eiseres inmiddels haar vertrouwen kon stellen in de Nederlandse autoriteiten. Dat eiseres in de correcties en aanvullingen op het gehoor in de aanmeldfase haar volgens haar juiste personalia alsnog heeft opgegeven, doet er niet aan af dat niet is komen vast te staan dat het haar juiste identiteit betreft en dat zij aanvankelijk kennelijk onjuiste personalia heeft verstrekt.
De beroepsgrond slaagt niet.
De beroepsgrond slaagt niet.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat geen BMA-advies in het kader van artikel 3 EVRM is gevraagd, omdat eiseres niet heeft onderbouwd dat de ziekte van haar zoon zich in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium bevindt en de zoon van eiseres blijkens haar verklaringen in het land van herkomst reeds behandeld werd en niet is aangetoond dat deze behandeling niet adequaat was.
De beroepsgrond slaagt.
Beslissing
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 974,- te betalen.
mr. I. Boland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2015.