ECLI:NL:RBDHA:2015:2929

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2015
Publicatiedatum
17 maart 2015
Zaaknummer
AWB 14/28138
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Mongoolse moeder en haar gehandicapte zoon; beoordeling medische situatie en geloofwaardigheid van verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2015 uitspraak gedaan in het beroep van een Mongoolse moeder, eiseres, en haar minderjarige zoon tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag was afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die stelde dat eiseres geen documenten had overgelegd om haar identiteit en nationaliteit vast te stellen. Eiseres voerde aan dat zij en haar zoon Mongolië hadden verlaten vanwege de medische situatie van haar zoon, die gehandicapt is en behandeling nodig heeft die in Mongolië niet beschikbaar is. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd dat er geen sprake was van een ziekte in een vergevorderd of levensbedreigend stadium en dat de behandeling in Mongolië adequaat zou zijn. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris het Bureau Medische Advisering (BMA) om advies had moeten vragen, gezien de medische situatie van de zoon van eiseres. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/28138 (beroep)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 maart 2015 in de zaak tussen

[eiseres] alias [eiseres],

geboren op [geboortedatum 1] dan wel [geboortedatum 1], van Mongoolse nationaliteit,
eiseres,
mede namens haar minderjarige kid,
[naam] alias [naam],
geboren op [geboortedatum 2] dan wel [geboortedatum 3], van Mongoolse nationaliteit,
(gemachtigde: mr. M. Haanstra, advocaat te Groningen),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. B.J. Pattiata, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit aan eiseres en haar zoon uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) voor een periode van maximaal drie maanden, van 11 december 2014 tot 11 maart 2015.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 22 januari 2015, aangevuld op 28 januari 2015, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2015. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar aanvraag het volgende aangevoerd. Zij is samen met haar zoon vertrokken uit haar land van herkomst, omdat haar gehandicapte zoon medische behandeling behoeft. Die behandeling ontbreekt in Mongolië. Daarnaast heeft zij verklaard problemen te hebben gehad met haar schoonzus vanwege religieverschillen tussen haar als Boeddhiste en haar schoonfamilie, die het Sjamanisme aanhangen. Haar schoonzuster dreigde dat eiseres en haar man hun zoon moesten laten inslapen en anderzijds wilde zij de zoon van eiseres genezen middels een sjamanistisch ritueel waarbij eiseres vreesde voor het leven van haar zoon. Bij terugkeer vreest eiseres dat haar schoonfamilie haar zoon zal martelen door middel van deze sjamanistische rituelen dan wel dat ze haar zoon zullen doden.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op de volgende gronden. Eiseres heeft toerekenbaar geen documenten overgelegd om haar nationaliteit, identiteit en reisroute te kunnen vaststellen. Om die reden heeft verweerder de omstandigheden als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder f, Vw bij de beoordeling betrokken. Het relaas van eiseres ontbeert positieve overtuigingskracht en is ongeloofwaardig.
Voorts is niet gebleken dat op grond van de medische situatie van de zoon van eiseres terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zal betekenen.
3. Eiseres doet een beroep op artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. In het op 24 december 2014 bekend gemaakte Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2014/36 en de op 1 januari 2015 bekend gemaakte bijbehorende Werkinstructie 2014/10 heeft verweerder afstand genomen van het leerstuk van de positieve overtuigingskracht en zal een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling centraal staan. Dit betreft een andere beoordeling van de geloofwaardigheid, waardoor sprake is van een relevante wijziging van het beleid. Hierbij verwijst eiseres naar de onevenredig grote nadruk die verweerder legt op het ontbreken van documenten en het door eiseres in eerste instantie opgeven van een onjuiste naam. Gelet op de inhoud van de Werkinstructie zal veel minder groot gewicht toegekend worden aan het feit dat de originele stukken nog niet ontvangen zijn. Aan de kopieën van het identiteitsdocument van eiseres en de geboorteakte van haar zoon, die zij via e-mail heeft ontvangen, dient in dit verband ook betekenis toe te komen. De geloofwaardigheidstoets kan daarom in deze zaak heel anders uitvallen dan nu is gebeurd.
3.1
In artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, Vw is bepaald dat de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening houdt met wijzigingen van beleid die na het bestreden besluit bekend zijn gemaakt. In het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel is neergelegd, voor zover hier van belang, dat met de in het eerste lid bedoelde gegevens slechts rekening wordt gehouden indien deze relevant kunnen zijn voor de beschikking omtrent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
3.2
In het verweerschrift en ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder het standpunt ingenomen dat, indien al sprake is van gewijzigd beleid, de wijziging in het onderhavige geval niet relevant kan zijn, nu de geloofwaardigheid van het relaas al op hoofdlijnen is beoordeeld, zoals in het WBV is aangegeven.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat het voornoemde WBV en de bijbehorende Werkinstructie niet relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de voorliggende zaak, nu verweerder, zoals uit het bestreden besluit blijkt, de conclusie dat het relaas van eiseres ongeloofwaardig is niet heeft gebaseerd op een enkel(e) hiaat, vaagheid, ongerijmde wending of tegenstrijdigheid op het niveau van de relevante bijzonderheden. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat verweerder geen relevante elementen van haar asielrelaas buiten zijn geloofwaardigheidsbeoordeling heeft gelaten. Evenmin is er grond voor het oordeel dat verweerder aan het ontbreken van documenten of aan het door eiseres aanvankelijk opgeven van een valse naam onder toepassing van voornoemd WBV in haar zaak een minder zwaar gewicht kan toekennen. Ondanks dat verweerder wegens het ontbreken van identiteits-, nationaliteits- en reisdocumenten het bepaalde in artikel 31, tweede lid, onder f, Vw bij zijn beoordeling heeft betrokken en verweerder op grond daarvan heeft geconcludeerd dat van het asielrelaas van eiseres een positieve overtuigingskracht dient uit te gaan, en verweerder zich voorts op het standpunt heeft gesteld dat wegens het opgeven van wisselende personalia, wordt getwijfeld aan de oprechtheid van de verklaringen van eiseres, heeft dat niet ertoe geleid dat verweerder het asielrelaas van eiseres niet alsnog integraal heeft beoordeeld.
Daarbij komt dat ook op grond van het beleid, neergelegd in WBV 2014/36, verweerder het toerekenbaar niet overleggen van reis- en identiteitsdocumenten bij zijn beoordeling zal betrekken en weegt, gelet op het bepaalde onder 3.2.1.2 van Werkinstructie 2014/10, het verstrekken van valse personalia zwaar in het nadeel van de vreemdeling mee.
Nu eiseres niet nader heeft geconcretiseerd waarom de beoordeling, die verweerder per 1 januari 2015 verricht, in haar zaak tot een ander geloofwaardigheidsoordeel kan leiden, zal de rechtbank WBV 2014/36 en de bijbehorende Werkinstructie niet bij de beoordeling van het beroep betrekken.
4. Eiseres voert aan dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat zij toerekenbaar geen reis- of identiteitsdocumenten heeft overgelegd. Zij heeft immers een kopie overgelegd van haar identiteitsbewijs en van de geboorteakte van haar zoon. Verweerder had eiseres meer tijd kunnen gunnen om de originelen, die bij haar vriendin liggen, te laten overkomen. Ten aanzien van de reisdocumenten heeft eiseres uitgelegd dat zij zich niet realiseerde dat zij het paspoort kon claimen bij de reisagent, nu het een vals paspoort betrof dat haar niet toebehoorde. Daarnaast vormt het in bezit hebben van een vals paspoort een risico in de strafrechtelijke sfeer. Voorts is een deel van de reis afgelegd middels een privéauto, waarbij geen paspoort nodig was. Eiseres heeft geen andere reisdocumenten, zoals bus- of treinkaartjes, bewaard dan wel verklaringen over de reisroute kunnen afleggen, aangezien zij tijdens de reis haar handen vol had aan de verzorging van haar gehandicapte zoon.
4.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het ontbreken van identiteitsdocumenten aan eiseres is toe te rekenen, nu zij enkel een kopie van haar identiteitsbewijs en van de geboorteakte van haar zoon heeft overgelegd en de kopieën niet op authenticiteit zijn te controleren. Dat zij dacht deze documenten niet nodig te hebben in Nederland, doet hier niet aan af. Daarnaast is het ontbreken van documenten die het reisverhaal onderbouwen haar toe te rekenen. Dat ze haar paspoort volgens haar reisagent niet nodig zou hebben en dat ze geen indicatief bewijs van de reis kan overleggen noch verifieerbare verklaringen kan geven omdat ze erg moe was en voor haar zoon moest zorgen, is hiervoor geen afdoende verklaring.
4.2
De verklaringen die eiseres heeft gegeven voor het niet overleggen van het bij haar reis gebruikte paspoort, te weten dat zij niet wist dat zij het paspoort had moeten opeisen van de reisagent, nu het een vals paspoort betrof, dat zij gedurende de autorit het paspoort niet nodig had en dat het gebruik van een vals paspoort strafbaar is, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten om het ontbreken van het door eiseres gebruikte paspoort niet aan haar toe te rekenen. Immers, ook met een vals paspoort had eiseres haar reis kunnen onderbouwen, nu zij dat paspoort gedurende haar reis heeft gebruikt. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat eiseres onder dwang het paspoort heeft moeten afstaan aan de reisagent. Dat zij het paspoort gedurende het gedeelte van haar reis per auto niet nodig had, wat daarvan zij, doet er niet aan af dat zij in elk geval voor het overige deel van haar reis haar route had kunnen onderbouwen. Voorts is van belang dat, indien eiseres als vluchteling wordt aangemerkt, haar de strafrechtelijke verwijtbaarheid van het valse paspoort niet kan worden tegengeworpen.
Reeds gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres toerekenbaar geen reisdocumenten heeft overgelegd en heeft verweerder reeds op grond van die omstandigheid terecht het bepaalde in artikel 31, tweede lid, onder f, Vw bij zijn beoordeling betrokken.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Tegen de beoordeling door verweerder van de geloofwaardigheid van haar verklaringen voert eiseres aan dat verweerder het ontbreken van documenten gebruikt om te komen tot het beperkte toetsingskader van de positieve overtuigingskracht en vervolgens ditzelfde gegeven gebruikt om te onderbouwen dat deze positieve overtuigingskracht ontbreekt, hetgeen rechtens onjuist is. Eiseres heeft haar identiteitsbewijs en de geboorteakte van haar zoon in kopie overgelegd en daarmee een begin van bewijs geleverd dat zij de waarheid spreekt. Dat zij in eerste instantie op aanraden van de reisagent een verkeerde naam heeft opgegeven, heeft zij nog voor het indienen van haar asielaanvraag hersteld.
5.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet enkel op basis van het niet overleggen van de originelen van voornoemde documenten getwijfeld wordt aan de oprechtheid van de verklaringen van eiseres, maar dat het gaat om de combinatie met het opgeven van wisselende personalia, hetgeen verder afbreuk doet aan de positieve overtuigingskracht van de verklaringen van eiseres. Nu eiseres tijdens haar procedure verschillende identiteitsgegevens heeft opgegeven, is niet zeker of voornoemde kopieën van documenten op haar persoon betrekking hebben. Gelet op het feit dat de documenten kopieën zijn, zijn deze niet op echtheid te controleren.
5.2
Uit voornoemde motivering in het bestreden besluit blijkt dat het standpunt van verweerder ten aanzien van het ontbreken van identiteitsdocumenten, zoals verweerder dat heeft betrokken in zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres, een andere beoordeling betreft dan de beoordeling in het kader van artikel 31, tweede lid, onder f, Vw. Verweerder stelt zich immers op het standpunt dat het opgeven van wisselende personalia afbreuk doet aan de oprechtheid van de verklaringen van eiseres, hetgeen niet gelijk staat aan het enkel ontbreken van identiteitsdocumenten ter onderbouwing van haar relaas. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiseres haar wisselende verklaringen mogelijk had kunnen herstellen door het overleggen van documenten waaruit haar ware identiteit blijkt.
Dat eiseres haar identiteitsbewijs en de geboorteakte van haar zoon in kopie heeft overgelegd, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten om voorbij te gaan aan het feit dat zij aanvankelijk andere personalia heeft opgegeven, nu verweerder de documenten niet op echtheid kan onderzoeken. Dat eiseres stelt dat zij op aanraden van de reisagent aanvankelijk andere personalia heeft opgegeven, heeft verweerder niet verschoonbaar hoeven achten, nu gesteld noch gebleken is dat daarbij sprake was van dwang en eiseres inmiddels haar vertrouwen kon stellen in de Nederlandse autoriteiten. Dat eiseres in de correcties en aanvullingen op het gehoor in de aanmeldfase haar volgens haar juiste personalia alsnog heeft opgegeven, doet er niet aan af dat niet is komen vast te staan dat het haar juiste identiteit betreft en dat zij aanvankelijk kennelijk onjuiste personalia heeft verstrekt.
De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiseres voert voorts aan dat zij heeft aangegeven dat zij twee schoonzussen heeft en dat verweerder ten onrechte er vanuit is gegaan dat er maar een schoonzus is. Dit berust evident op een miscommunicatie. De ene schoonzus is goed voor haar zoon, maar de andere schoonzus niet.
6.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij niet geloofwaardig acht dat de schoonzus van eiseres haar zoon zodanig wilde laten behandelen waardoor hij te vrezen had voor zijn leven, nu de schoonzus juist had aangeboden haar zoon te (laten) helpen. Niet valt in te zien dat eiseres haar zoon achterliet bij haar schoonzus, indien zij vreesde voor marteling of de dood van hem. Voorts valt niet in te zien waarom eiseres niet eerder dan in de zienswijze heeft verklaard dat zij twee schoonzussen heeft. In het nader gehoor spreekt zij over ‘de zus’ van haar partner (p. 8 van het verslag). Zij maakt hierbij geen onderscheid duidelijk tussen twee verschillende zussen. Tevens heeft zij dit niet naar voren gebracht bij de correcties en aanvullingen op het nader gehoor. Verweerder volgt eiseres daarom niet in haar stelling dat sprake zou zijn van miscommunicatie.
6.2
Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het rapport van het nader gehoor geen aanknopingspunten biedt voor de stelling van eiseres dat zij heeft verklaard over twee in plaats van één schoonzuster. Dat haar verklaringen op dit punt op meer dan een manier kunnen worden uitgelegd, heeft zij niet nader geconcretiseerd en blijkt niet uit het verslag van het nader gehoor. Voorts heeft zij niet nader onderbouwd dat tijdens het gehoor sprake zou zijn geweest van een miscommunicatie.
De beroepsgrond slaagt niet.
7. Voorts voert eiseres aan dat dat haar zoon ernstig gehandicapt is en behandeling nodig heeft en dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd stelt dat geen sprake is van schending van artikel 3 EVRM, nu niet is gebleken dat haar zoon zich bevindt in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte, dat er geen medische voorzieningen en sociale opvang in het land van herkomst aanwezig zijn en dat de zoon van eiseres in grote mate afhankelijk is van voorzieningen en opvang die hij in het uitzettende land al geruime tijd ontvangt. Verweerder heeft echter verzuimd overeenkomstig zijn beleid, neergelegd in paragraaf C2/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), hieromtrent advies in te winnen bij het Bureau Medische Advisering (BMA).
7.1
Verweerder stelt zich op het standpunt, onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer de uitspraak van 16 juli 2003 (ECLI:NL:RVS:2004:AQ8484) dat de omstandigheid dat de zoon van eiseres ernstig gehandicapt is, geen omstandigheid is waardoor bij uitzetting van eiseres en haar zoon sprake zou zijn van schending van artikel 3 EVRM. Dat de zoon van eiseres thans onder medische behandeling staat, betekent nog niet dat hij zich bevindt in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte, dan wel dat hij in grote mate afhankelijk is van de geboden voorzieningen.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat geen BMA-advies in het kader van artikel 3 EVRM is gevraagd, omdat eiseres niet heeft onderbouwd dat de ziekte van haar zoon zich in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium bevindt en de zoon van eiseres blijkens haar verklaringen in het land van herkomst reeds behandeld werd en niet is aangetoond dat deze behandeling niet adequaat was.
7.2
In het beleid van verweerder, neergelegd in paragraaf C2/3.3 Vc, is het volgende opgenomen:
Medische omstandighedenDe IND beoordeelt of uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten vreemdeling, onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, leidt tot schending van artikel 3 EVRM.De IND beoordeelt, mede op basis van een actueel BMA advies, de omstandigheden aan de hand van de drie volgende criteria:a. het stadium waarin de ziekte zich bevindt (ziekte in vergevorderd en direct levensbedreigend stadium):b. de aanwezigheid van medische zorg in land van herkomst; en,c. de steun van naasten in de sociale omgeving.
7.3
Verweerder was ten tijde van het bestreden besluit op de hoogte van het feit, zoals hij ter zitting heeft bevestigd, dat de zoon van eiseres gehandicapt is en daarom onder medische behandeling staat. Verweerder heeft daarin in elk geval aanleiding gezien het BMA om advies te vragen in het kader van zijn ambtshalve beoordeling of eiseres en haar zoon wegens de gezondheidssituatie van de zoon in aanmerking komen voor het uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw. In afwachting van het BMA-advies en een beslissing op voornoemde ambtshalve beoordeling, heeft verweerder analoge toepassing gegeven aan artikel 64 Vw. In beroep heeft eiseres de medische situatie van haar zoon nader onderbouwd, door het overleggen van medische verklaringen van drs. N. Knors, kinderarts van 21 november 2014 en van P.C.Th. van Aanholt, revalidatiearts van 12 januari 2015. Hieruit blijkt onder meer dat de zoon van eiseres lijdt aan quadriplegia spastica. Hij kan niet zitten en heeft voeten in klauwstand. Hij ligt overstrekt en is zeer stijf. Volgens de revalidatiearts zal behandeling zeker nu nodig zijn.
7.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, mede gelet op de aan hem bekende medische situatie van de zoon van eiseres en de nadien in beroep door eiseres gegeven medische onderbouwing daarvan, zich niet, zonder daarover het BMA om advies te vragen, op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een ziekte in een vergevorderd of direct levensbedreigend stadium en dat de behandeling van de zoon van eiseres in Mongolië voldoende adequaat is om schending van artikel 3 EVRM te voorkomen, nog daargelaten dat eiseres heeft verklaard dat zij Mongolië (mede) heeft verlaten wegens het ontbreken van adequate behandeling voor haar zoon. Blijkens voornoemd beleid, neergelegd in paragraaf C2/3.3 Vc, beoordeelt verweerder deze omstandigheden immers mede op basis van een actueel BMA-advies.
De beroepsgrond slaagt.
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2, artikel 3:46 en artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op de aard van de procedure (Algemene Asielprocedure) ziet de rechtbank geen aanleiding toepassing te geven aan de bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a Awb. De rechtbank zal daarom verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag.
9. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 974,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 974,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, rechter, in aanwezigheid van
mr. I. Boland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.