ECLI:NL:RBDHA:2015:2841
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- G.W.S. de Groot
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublin-overeenkomst met Italië
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker, een 24-jarige staatloze man, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen op grond van de Dublin-overeenkomst, waarbij Italië verantwoordelijk werd gesteld voor de behandeling van de aanvraag. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om hem niet uit te zetten totdat de rechtbank op zijn beroep had beslist.
De voorzieningenrechter constateerde dat de recente statistische gegevens over de opvangcapaciteit in Italië negatief afwijken van eerdere gegevens, maar oordeelde dat deze discrepantie op zichzelf niet leidt tot een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Italië in een situatie van 'extreme poverty' zou komen te verkeren, zoals vereist in de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Bovendien werd opgemerkt dat verzoeker geen gezondheidsklachten had en dat er nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoekers om concrete aanwijzingen te leveren dat de betrokken lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt, alvorens te kunnen concluderen dat er sprake is van een onveilige situatie bij terugkeer.