4.5.Er is volgens het toepasselijke beleid sprake van personal participation als aan één van de volgende situaties is voldaan. Indien uit verklaringen van betrokkene of uit ontvangen informatie blijkt dat betrokkene het misdrijf als bedoeld in 1(F) persoonlijk heeft gepleegd of indien uit verklaringen van betrokkene of uit ontvangen informatie blijkt dat het misdrijf als bedoeld in artikel 1(F) onder verantwoordelijkheid van betrokkene als meerdere is gepleegd, of indien uit verklaringen van betrokkene of uit ontvangen informatie blijkt dat het misdrijf als bedoeld in artikel 1(F) door betrokkene direct is gefaciliteerd, dat wil zeggen dat zijn handelen en/of nalaten in wezenlijke mate ertoe heeft bijgedragen. Onder wezenlijke bijdrage dient te worden verstaan dat de bijdrage een feitelijk effect heeft gehad op het begaan van het misdrijf en dat het misdrijf hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze zou hebben plaatsgevonden indien niemand de rol van betrokkene had vervuld dan wel indien betrokkene gebruik had gemaakt van mogelijkheden het misdrijf te voorkomen.
5. De rechtbank neemt als vaststaand aan dat tussen 6 april 1994 en 19 juli 1994 een genocide op de Tutsibevolkingsgroep in Rwanda heeft plaatsgevonden, geïnstigeerd door de toenmalige machthebbers. Uit diverse gezaghebbende en openbare bronnen, zoals ook weergegeven en (deels) geciteerd door verweerder in het voornemen, alsmede uit het algemeen ambtsbericht inzake Rwanda van december 2001, blijkt voorts dat de MDR-Power beweging en het radiostation RTLM hierbij een actieve en opruiende positie hebben ingenomen, waardoor zij hebben bijgedragen aan het creëren van een sfeer waarin begin april 1994 een georganiseerde moordcampagne tegen Tutsi’s en gematigde Hutu’s heeft kunnen plaatsvinden.
Ten aanzien van de genocide wordt op bladzijde 10 van het algemeen ambtsbericht van 13 december 2001 over de situatie in Rwanda onder meer het volgende vermeld:
“De genocide werd georganiseerd door de kringen rond de overleden president Hayarimana en was vanaf het begin van de jaren negentig voorbereid door een haatcampagne tegen Tutsi en tegen Hutu politieke tegenstanders, waarbij gebruik werd gemaakt van aanslagen (onder andere door gewapende jongerenvleugels van politieke partijen, zoals de Interahamwe, de militie van Habyarimana’s MRNDD) en giftige propaganda (onder meer via de Krant Kangura en vanuit de in 1993 opgerichte Radio-Télévision Libre des Mille Collines / RTLM). De beslissing de genocide te starten werd genomen door een kleine groep militairen, ambtenaren, politici en zakenmensen. Deze groep maakte zich gaandeweg meester van de staatsorganen om medeorganisatoren en -uitvoerders te rekruteren. Daarbij werd begonnen met de nationale leiders en de presidentiële garde, vervolgens werden de lokale militaire commandanten, politieke en bestuurlijke leiders betrokken, en tot slot soldaten, politieagenten en burgers. Velen werden zo met behulp van bedreigingen en beloften gerekruteerd voor milities als de Interahamwe of voor ‘civilian self-defences’ groepen. In feite werd de (politieke, bestuurlijke en militaire) organisatie van de staat gebruikt om de genocide uit te voeren.”
6. Verweerder heeft de minister van Buitenlandse Zaken verzocht onderzoek te doen naar eisers gedragingen ten tijde van de genocide in Rwanda in 1994. De minister van Buitenlandse Zaken heeft op 26 juni 2012 een individueel ambtsbericht uitgebracht. Op grond van de onderzoeksresultaten zoals vastgelegd in het individuele ambtsbericht heeft verweerder geconcludeerd dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser betrokken is geweest bij de genocide op Tutsi’s en gematigde Hutu’s in Rwanda in 1994. In dit individueel ambtsbericht zijn – voor zover hier van belang - de volgende onderzoeksresultaten naar voren gebracht:
1. [eiser] was actief lid van MDR Power en werkte nauw samen met Frodouald Karamira. Hij kwam tijdens de genocide regelmatig bij Radio RTLM en bracht soms communiqués mee die de bevolking ertoe moest aanzetten Tutsi’s te doden. Tijdens de genocide heeft betrokkene voor zijn apotheek in Nyamirambo een wegblokkade opgezet, waarover hij de leiding had en waar verschillende mensen zijn gedood.
Betrokkene was veel in het gezelschap van [persoon C] van de krant Kangura, [persoon D] van RTLM en [persoon E], directeur bij Radio RTLM. [eiser] heeft samen met [persoon A] deelgenomen aan een bijeenkomst op 8 april 1994, waar de genocide werd voorbereid
2a-c. De gacaca-rechtbank van Nyakabanda heeft belastend materiaal tegen betrokkene verzameld (zie het antwoord bij vraag 1). Betrokkene is in Rwanda in het kader van de gacaca procedures niet formeel beschuldigd van betrokkenheid bij misdaden samenhangend met de genocide van 1994, omdat hij zich buiten Rwanda bevond
3a. [eiser] is lid geweest van de MDR. Het is niet duidelijk welke functie binnen de partij heeft vervuld en in welke periode hij lid was.
3b. […].
3c. Betrokkene heeft zich na het uiteenvallen van de MDR-partij aangesloten bij de MDR Power van Frodouald Karamira.
3d-f. […].
7. Bij brief van 26 juni 2013 heeft verweerder aangegeven dat inzage in de onderliggende stukken van het bovengenoemde individuele ambtsbericht, zoals bedoeld in de uitspraken van de Rechtseenheidskamer van 16 april 1998 (de zogenaamde REK-check), tot de conclusie heeft geleid dat voornoemd ambtsbericht qua inhoud en procedure zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk is. De rechtbank is na kennisneming van de (vertrouwelijke) onderliggende stukken van het ambtsbericht eveneens van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de conclusies van dit ambtsbericht, gelet op de gehanteerde methoden van onderzoek, onbetrouwbaar zijn of dat het ambtsbericht onzorgvuldig tot stand is gekomen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de minister van Buitenlandse Zaken voor haar individuele ambtsberichten gebruikt maakt van vertrouwenspersonen die zorgvuldig zijn geselecteerd. Deze vertrouwenspersonen moeten worden geacht onpartijdig en objectief te zijn, en de minister van Buitenlandse Zaken hoeft niet te bewijzen dat de ingeschakelde informanten objectief en onpartijdig zijn (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 24 februari 2012, 201101708/1/V1, en van 16 oktober 2006, 20060328/1, www.raadvanstate.nl). Dit uitgangspunt heeft ook te gelden voor de door de vertrouwenspersoon ingeschakelde bronnen bij de totstandkoming van onderhavig individueel ambtsbericht. Eisers betoog dat de gebruikte vertrouwenspersonen en bronnen onbetrouwbaar zijn en leugenachtige verklaringen hebben afgelegd en dat door een infiltrant op de Nederlandse ambassade te Kigali ontlastende verklaringen buiten het onderzoek worden gehouden, zijn onvoldoende om dit uitgangspunt te verlaten. Met betrekking tot de door eiser overgelegde verklaring van 7 mei 2014 van de voormalige vertrouwenspersoon van de ambassade, [vertrouwenspersoon], opgesteld door journaliste [informante], overweegt de rechtbank dat deze verklaring op verzoek van (de gemachtigde van) eiser is opgesteld en niet afkomstig is van een objectieve bron. Immers, in het interview verklaart [vertrouwenspersoon] zelf dat hij in de loop der tijd een vriend van de familie [van eiser] is geworden en zeer goed bevriend is met de zuster van eiser. Aan de verklaring van [vertrouwenspersoon] kan niet de door eiser gewenste waarde worden gehecht
Ook aan de ter zitting van 30 januari 2015 afgelegde verklaring door [informante] kan niet de door eiser gewenste waarde worden gehecht, nu haar verklaringen over de werkwijze op de ambassade zijn gebaseerd op de verklaringen van [vertrouwenspersoon] wiens objectiviteit onvoldoende kan worden vastgesteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van [vertrouwenspersoon] en de daarop gebaseerde verklaring van [informante] niet kunnen worden beschouwd als concrete aanknopingspunten die kunnen leiden tot twijfel aan de zorgvuldigheid waarmee het individueel ambtsbericht tot stand is gekomen. Het vorenstaande geldt evenzeer voor de verklaringen van eiser zelf en het door eiser overgelegde het artikel van [informante] in Vrij Nederland van 21 juni 2014 over eiser. Eiser kan immers zelf ook niet als een objectief verifieerbare bron worden beschouwd. De door gemachtigde van eiser op 5 maart 2014 bij de Nationale Ombudsman ingediende klacht tegen de minister van Veiligheid en Justitie biedt evenmin een concreet aanknopingspunt voor het oordeel dat het individueel ambtsbericht onzorgvuldig tot stand is gekomen. Nog daargelaten dat er nog geen beslissing is genomen op de klacht, merkt de rechtbank op dat het een klacht betreft gericht tegen de vermeende wijze van het opstellen van ambtsberichten door de Nederlandse ambassade te Kigali in het algemeen. Een specifieke verwijzing naar het ten aanzien van eiser opgestelde individuele ambtsbericht bevat de klacht niet.
8. De rechtbank heeft derhalve geen redenen te twijfelen of voornoemd ambtsbericht qua inhoud en procedure zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk is.
9. Eiser stelt voorts dat de in het individueel ambtsbericht neergelegde bevindingen onjuist zijn en dat hij concrete aanknopingspunten tot twijfel aan de juistheid van de inhoud van het individueel ambtsbericht naar voren heeft gebracht. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.